De gulden harpe, inhoudende al de liedekens, die voor desen by K.V.M. gemaeckt, ende in verscheyden Boecxkens uyt-ghegaen zijn
(1627)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij
[pagina 81]
| |
Op de wijse, van Ionas.Christus zijnde verresen,Ga naar margenoot+
Heeft veertigh dagen hyGa naar margenoot+
Hem levendich bewesenGa naar margenoot+
Den Apostelen vry,Ga naar margenoot+
Op eenen bergh te Bethany,
Ierusalem by,
D'opvaert ChristiGa naar margenoot+
Ten Hemel openbaer daer saghen sy.
Van den bergh der OlijvenGa naar margenoot+
Wederghekeert ind' Stadt,
Maria met de Wijven
Oock by hen-lieden sat,
Vergaert op eenen solder, dat
Elck deughdich vat
Neerstelijck badt,
Om te ontfanghen den beloofden schat.
Een Apostel vercorenGa naar margenoot+
Hebben zy voor Iudas
Wiens Bisdom was verloren,Ga naar margenoot+
T'lot viel op Mathias,Ga naar margenoot+
En als nu Pincxster vervult was,
Snellijck en rasGa naar margenoot+
Een wint gheblas
Quam uyt den Hemel daer op 'tselve pas.Ga naar margenoot+
T'huys werdt vervult van desen,
Ghedeelde tonghen klaer
Quaemen vyerigh gheresen
Op yeghelijcken van haer,
Vol des heylighen Gheests eerbaerGa naar margenoot+
Werdt al die schaer,
Wy lesen, maerGa naar margenoot+
Ontrent hondert en twintich wasser daer.
Sy predickten en spraken
Met ander tonghen eest,Ga naar margenoot+
En seyden sulcke saken.
Als haer in gaf den Gheest,Ga naar margenoot+
Veel Ioden die godt hebben ghevreest,
| |
[pagina 82]
| |
Die quamen meest
Door dit tempeest
Om weten van desen den rechten keest.
Ga naar margenoot+Van onder sHemels wolcken
Woonden op dat termijn
Aldaer uyt alle volcken
Elck zijn tael hoorde fijn,
Den eenen sprack uyt vreesens pijn,
Wat wil dat zijn,
D'ander in schijn
Van spot seyden, zy zijn vol soeten wijn.
Ga naar margenoot+Petrus hem excuseerde
Van dronckenschap ter noot,
Ga naar margenoot+Dat Ioel propheteerde,
Sprack hy, gheschiet nu bloot,
Iesum van u ghekruyst ter doodt,
Dien heeft Godt groot
Verweckt minjoot,
Desen op ons den heylighen Gheest goot.
Doet boet alle te same,
Ga naar margenoot+En laet u doopen vroet,
In Iesu Christi name,
Tot verghevinghe soet
Van uwe sonden overvloet,
Soo ghy dit doet,
De gave goet
Des heyligen Geests ontfangt ghy met spoet
Ga naar margenoot+Petrus heeft met zijn preken
En krachtigh goet vermaen
Haerlieder hert ontsteken,
Sy lieten haer beraen,
Ga naar margenoot+Die zijn woordt gheeren namen aen
Hebben daer saen
Den Doop ontfaen,
Haer werdter by drie duysent toeghedaen.
Ga naar margenoot+Dese loofden den Heere,
Bleven met goet opset
In d'Apostelsche leere,
In die ghemeynschap met
| |
[pagina 83]
| |
Brootbrekinghe, nae Christus Wet,Ga naar margenoot+
End' int ghebedt,
End' oock quaem het
Een vreese over alle Zielen net.
Haer goet was al ten bestenGa naar margenoot+
Elcken ter noot ghemeyn,
De Heer om te bevesten
T'Euangely certeyn,
Dede wouder dinghen niet kleynGa naar margenoot+
Openbaer pleyn
Gheschien alleyn
Door zijn lieve Apostels handen reyn.
'sGeests vruchten nu in stedeGa naar margenoot+
T'onser opvoedicheyt,
Sijn liefde, vreuchde, vrede,Ga naar margenoot+
Ende lanckmoedicheyt,
Vriendelijckheyt, en goedicheyt,
T'gheloofs bescheyt,
Sachtmoedicheyt,
Maticheyt, tot der Zielen spoedicheyt.
Broeders dit zijn de vruchtenGa naar margenoot+
Daer men den boom aen kent,Ga naar margenoot+
Of daer met soete luchtenGa naar margenoot+
s'Heeren Gheest is ontrent,Ga naar margenoot+
Inden Olijfboom excellent
Gheplant, ge-ent,
Blijft ongheschentGa naar margenoot+
Op Christum Syons eenigh fundament.Ga naar margenoot+
Een is noodigh. |
|