Dat hooghe liedt Salomo, met noch andere gheestelycke liedekens
(1595)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij
[pagina 184]
| |
[Leester wel yemandt soo blijde]Op de wijse: Ghelijck als die witte Swane.
Ga naar margenoot+ LEester wel yemandt soo blijde,
Als ick doe op dit termijn,
Ga naar margenoot+ Mijn vreucht is altijt in tijde,
Ga naar margenoot+ Soo sy langhe heeft ghezijn,
Maer het schijn, van u aenschouwen,
Dat wijst uyt,
Of u herte waer vol rouwen,
Ghy s'Lams Bruydt.
Ga naar margenoot+ Wel ghetroost schijn ick droeve,
Ga naar margenoot+ Maer weerelt in de proeve
Ga naar margenoot+ Moet ick staen, als goudt in't vyer,
Verlossingh' ick behoeve,
Waer toe dat ick vertoeve
Nae een rijck edel Princier,
Ga naar margenoot+ Die, als hy eens was hier,
Ga naar margenoot+ Arm was ende bystier,
Van u bespot, veracht,
Ga naar margenoot+ Maer hy sal weder schier
Comen met grooter heyrcracht.
Ga naar margenoot+ V droefheyt laet henen varen,
Ga naar margenoot+ Maeckt teghen my gheen gheraes,
Ga naar margenoot+ Verblijdt u met mijn dienaren,
Ga naar margenoot+ End' smaeckt der sonden solaes,
Acht niet dwaes, te zijn mijn daden,
Ga naar margenoot+ Prijst die, want
Ga naar margenoot+ V vriendt was om sulck versmaden
| |
[pagina 185]
| |
Mijn vyandt.
Mijn vriendt self in persoone,
Verliet sijn rijcke schoone,
Om u te verlossen snel, Ga naar margenoot+
Wt puerder liefd' ydoone, Ga naar margenoot+
Maer u Vorsten te loone Ga naar margenoot+
Brochten hem ins 'doots ghequel,
Maeckt aen een cruyce fel, Ga naar margenoot+
Met den moorders rebel Ga naar margenoot+
Gherekent end' vercleent, Ga naar margenoot+
Doch in u boos opstel Ga naar margenoot+
Blijft ghy noch even versteent.
Wilt ghy zijn met my in vreden,
En volght niet uwen Minnaer, Ga naar margenoot+
Maer voeght u nae mijns landts zeden,
Waer ghy comt t'zy hier oft daer,
Want al maer opmy drijven Ga naar margenoot+
V doen is,
Maer wat mijn gheleerde schrijven Ga naar margenoot+
Dats ghewis.
Gods wijsheyt uytghelesen Ga naar margenoot+
Moet eeuwich zijn ghepresen
Boven u gheleerde lien, Ga naar margenoot+
End' Vorsten hoogh gheresen:
Mijn Vorst eeuwich in t'wesen, Ga naar margenoot+
Als sy hem eens sullen sien, Ga naar margenoot+
Ghevallen op haer knien, Ga naar margenoot+
Belijden sullensy dien Ga naar margenoot+
Moeten, met angst belaen,
| |
[pagina 186]
| |
Dat alle heerschappen
Hem moeten zijn onderdaen.
Wie sal u praten ghelooven,
Van een rijck my onbekent,
Ga naar margenoot+ Dat namaels sal zijn hier boven?
Ga naar margenoot+ Mijn rijck is altijts present,
Ga naar margenoot+ Excellent te domineren,
Ga naar margenoot+ Nae t'vleeschs lust,
Laten soo den tijdt passeren,
Wel gherust.
Mijns Princen Rijck verheven,
Dat eeuwich vreuchdich leven,,
Sal haest zijn gheopenbaert,
Ga naar margenoot+ Maer u Rijck hier beneven
Ga naar margenoot+ Werdt ten brande ghegheven,
Ga naar margenoot+ Met aller Godloosen aert:
Och of ghy soo wijs waert,
Ga naar margenoot+ Ghy die u boete spaert,
Dat ghy bekeeren mocht,
Eer u den tijdt ontvaert,
En dat een noodich bedocht.
Een is noodich. |
|