Dat hooghe liedt Salomo, met noch andere gheestelycke liedekens
(1595)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijEen Lofsanck-Liedt uyt Apocalypsis, op de wijse: Van. den 103. Psalm.HEylich, heylich, heylich Godt Heer almachtich Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+
Zijt ghy, ghy waert, ghy zijt, end' comt waerachtich, Ga naar margenoot+Ga naar margenoot+
Prijs, eere, en cracht te nemen zijt ghy weert,
Want door uwen wille, o Heer ghepresen, Ga naar margenoot+
So heeft alle dinghen alsnoch sijn wesen
Ghy hebbet al ghemaeckt so ghy't begeert.
Leeu van Juda, ghy Lammeken Gods coene, Ga naar margenoot+
Ghy waert weerdich, te nemen en t'ontdoene Ga naar margenoot+
Den Boeck met sijn seven seghelen snel, Ga naar margenoot+
| |
[pagina 152]
| |
Hierom is u dat nieuwe Liedt ghesonghen,
Ghy hebt uyt allerley geslachten, tonghen,
Ga naar margenoot+Volcken end' Heydenen, ons gecocht wel.
Ga naar margenoot+ Maer niet met goudt, maer al met uwen bloede,
Ga naar margenoot+ Ghy waert ghedoodt, end' hebt ons, tot voorspoede,
Ga naar margenoot+ Gode Coninghen en Priesters ghemaeckt,
Wy sullen zijn Coninghen op der Aerden,
Ga naar margenoot+ Ghedoodde Lam, ghy zijt weerdich t'aenvaerden,
Cracht, rijckdom, wijsheyt, sterckheyt onghelaeckt.
Ga naar margenoot+ Eer' ende prijs, end' lof zy u bysonder,
Ghy in Hemel, op d'Aerde, en daer onder,
Oock in der Zee, die creatueren zijt,
Ghy moet die op den stoel sit en t'Lam seggen,
Lof, eere, prijs, ende ghewelt toelegghen,
Van eeuwicheyt tot eeuwicheyt subijt.
Ga naar margenoot+ Ghy die daer zijt hoogh op den stoel geseten,
Salicheyt zy u, o Godt ongemeten,
Ende den Lamme, Amen zy gheseyt,
Lof, eere, wijsheyt, danck en prijs gestadich,
Cracht en sterckheyt, zy onsen Godt grootdadich,
Van eeuwicheyt tot inder eeuwicheyt.
Ga naar margenoot+ Danck zy u Heer, almachtich Godt bevonden,
Die waert en zijt, en toecomt nu ten stonden,
Dat ghy aengenomen hebt u cracht groot,
Ga naar margenoot+ Groot end' wonderlijc zijn al uwe wercken,
| |
[pagina 153]
| |
Heer almachtich Godt, niet om verstercken,
Recht end' warachtich zijn u weghen bloot.
Ghy Coninck der heylighen groot en crachtich, Ga naar margenoot+
Wie en soud' u niet vreesen eendrachtich, Ga naar margenoot+
Heere, ende oock prijsen uwen Naem,
Want ghy alleyn zijt heylich boven sommen,
Want alle Heydenen die sullen commen, Ga naar margenoot+
Ende aenbidden voor u al te saem.
Want u oordeelen zijn, o Heere weerdich,
Nu openbaer, waerachtich end' rechtveerdich, Ga naar margenoot+
Verwinnen sult ghy Lam van goeder aert
Al u vyanden bringhen in verseeren,
Want ghy zijt een Heer aller Heeren, Ga naar margenoot+
Een Coninck aller Coninghen vermaert.
Aleluya, salicheyt, prijs end' eere, Ga naar margenoot+
Ende ghewelt zy Godt onsen Heere,
Want waerachtich ende rechtveerdich zijn
Sijn oordeelen, Aleluya, met rechten
Loeft onsen Godt, ghy al die zijt sijn knechten,
Cleen ende groot, al die hem vreesen fijn.
Aleluya, laet ons den Heere loven, Ga naar margenoot+
Want den almachtighen Godt van hier boven,
Die heeft dat rijck inghenomen ghewis,
Laet ons verblijden, ende vreucht aencleven,
| |
[pagina 154]
| |
End' onser Godt laet ons de eere gheven,
Want die bruyloft des Lams gecomen is.
Ga naar margenoot+ Des Lams huysvrouwe heeft haer gaen bereyden,
Haer werde ghegeven om haer te becleyden
Met reynder zijden, die schoon is end' fijn,
Welcke zijde is die rechtveerdichede
Der heylighen, salich zijn sy die mede
Tot des Lams Avontmael geroepen zijn.
Ga naar margenoot+ Hy die daer heet ghetrou ende waerachtich
Ga naar margenoot+ De selve oordeelt, end' hy strijdt seer crachtich
Met gherechticheyt, en sijn ooghen claer
Zijn als een vlamme des vyers in't vertoonen,
Ga naar margenoot+ End' op sijn hooft zijn menichte van croonen,
Ga naar margenoot+ Sijn cleedt van bloede is besprengt eenpaer.
Hy heeft eenen Name gheschreven reyne,
Die oock niemant en kent dan hy alleyne,
Ga naar margenoot+ Hy heet Gods woordt, een zweert scherp ende straf
Ga naar margenoot+ Gaet uyt sijn mondt, om te slaen sonder vieren
Ga naar margenoot+ Den Heydenen, ende hy sal regieren
Ga naar margenoot+ Henlieden niet eenen yseren staf.
Ga naar margenoot+ Hy tredet de wijn-persse van den wijne
Des grimmenden toorens van Godt divine,
Almachtich, end' op sijn cleet ende dyen,
| |
[pagina 155]
| |
Daer staet also sijnen name gheschreven, Ga naar margenoot+
Een Coninck aller Coninghen verheven,
Heer aller Heeren, hem moet lof gheschien.
Haestelijck comt de Heere wilt op mercken, Ga naar margenoot+
Om yegelijck te gheven nae sijn wercken, Ga naar margenoot+
Heeft hy met hem ghenomen sijnen loon,
A ende O is hy, t'begin end' eynde,
Salich zijn sy, die als reyn ongescheynde Ga naar margenoot+
Onderhouden sijn gheboden ydoon.
Op dat haer macht aen't hout des levens blijcke, Ga naar margenoot+
Sy sullen gaen tot die poorten in't Rijcke Ga naar margenoot+
Gods, die lustige stadt met vreuchden coen, Ga naar margenoot+
Want buyten, zijn honden, end' hoerenjagers,
Afgodische, toovenaers, en dootslaghers,
End' die de leughen liefhebben en doen.
Een is noodich. |
|