Dat hooghe liedt Salomo, met noch andere gheestelycke liedekens
(1595)–Karel van Mander– Auteursrechtvrij[Den Oyvaer en die Swaluw' snel]Op de wijse: Van den verloren Sone.
Ga naar margenoot+ DEn Oyvaer en die Swaluw' snel,
Jeghen't Somers versoeten,
Om weder keeren mercken wel
Haren tijdt, soo sy moeten:
O Menschen die in zonden vroeten,
| |
[pagina 69]
| |
Merckt oock op uwen tijdt, t'is noot,
Vertrecket niet tot in de doot
V te keeren tot boeten.
Christus die eeuwighe wijsheyt Ga naar margenoot+
Claeght over die sondaren, Ga naar margenoot+
Hy biedt sijn handt, hy is bereyt,
Hy wildese wel sparen,
Maer al die hier nu laten varen
Sijnen seer goeden raet eerbaer,
Soo sal hy oock lachen met haer
Als sy zijn in't beswaren.
Ick wil my vroech, seght David, siet, Ga naar margenoot+
Tot u o Heere pooghen, Ga naar margenoot+
t'Godloos wesen behaeght u niet,
Ghy en wiltse niet ghedooghen, Ga naar margenoot+
Die boosheyt doen voor uwen ooghen:
Want Godt is haer tot een vyandt,
Sy sullen voor sijns toorens brandt
Te niet gaen end' verdrooghen.Ga naar margenoot+
Maer den soon en sal die misdaet
Van sijnen Vader niet draghen,
Elck nae sijn werck, t'zy goet oft quaet, Ga naar margenoot+
Sal hebben loon oft slaghen:
Hoe wel de Heere gheen behaghen Ga naar margenoot+
Aen der Godtloosen doot en heeft,
Maer dat hy bekeer ende leeft, Ga naar margenoot+
Dat wil hy t'allen daghen.
Indien de Godtloose bekeert
Van al sijn zondich sneven,
| |
[pagina 70]
| |
En dat hy neerstich houden leert
Al Gods rechten beschreven,
Jae recht en wel doet, hy sal leven
En niet sterven, eeuwich termijn
Godt en sal niet ghedachtich zijn
T'quaet, dat hy heeft bedreven.
Ga naar margenoot+ Maer als den rechtveerdighen hier
Laet zijn gherechtich wesen,
En dat hy doet op die manier
Der Godtloosen mispresen,
Hoe soude doch gheleven desen?
Al sijn gherechticheyt ghewracht
En sal niet meer wesen ghedacht,
Hy sal sterven onghenesen
Ga naar margenoot+ Hierom wilt u bekeeren saen,
Ga naar margenoot+ Wilt ghy t'leven beerven,
Waerom wilt ghy aldus vergaen,
In uwe zonden sterven?
En worstelt dus niet nae t'bederven,
Want die Godtloose in s'weerelts perck
Worstelen met woorden end' werck,
Om de doot te verwerven.
Ghelijck ghy neerstich hebt gheweest
Ga naar margenoot+ Om van Godt af te wijcken,
Ga naar margenoot+ Bekeert, end' wilt nu, soo men leest,
Thienmael neersticher blijcken,
Den Heere te soecken van ghelijcken,
Ga naar margenoot+ T'is al Heydensch gheleeft ghenoech,
Ga naar margenoot+ Slaet nu voort aen handt aen den ploech,
| |
[pagina 71]
| |
Sonder eenich omkijcken.
Staet op, van uwen slaep ontweckt,Ga naar margenoot+
Doet goet end' laet het quade, Ga naar margenoot+
Siet dat ghy doch niet meer en treckt Ga naar margenoot+
Tot weelden Gods ghenade,
Want lijdt ghy uwer Zielen schade,
Wat baet oft ghy de weerelt wont, Ga naar margenoot+
Dus betert u van herten gondt,
Eer dat sal zijn te spade.
Want daer wert een groot onderscheyt, Ga naar margenoot+
Als de Heere comt richten,
Aen die hem dient met neersticheyt,
End' aen die hem niet en swichten,
Want die afbreuck doen, sullen lichten Ga naar margenoot+
Boven die sterren schoon end' claer,
Die boose sullen comen daer Ga naar margenoot+
Met swert' end' duyster ghesichten.
De goede sullen zijn ghecroont
Met een eeuwich verblijden: Ga naar margenoot+
De boose en worden niet gheloont, Ga naar margenoot+
Dan met pijn ende lijden: Ga naar margenoot+
Droefheyt end' angst t'eeuwighen tijden,
Is den vyerighen oven heet, Ga naar margenoot+
Maer Godt, die al de sijne weet, Ga naar margenoot+
Sal sijn kinderen bevrijden.
Een is noodich. |
|