Dat hooghe liedt Salomo, met noch andere gheestelycke liedekens
(1595)–Karel van Mander– AuteursrechtvrijEen nieu Liedt, op de wijse: Ick hoorde een water ruysschen.BArmherticheyt end' vrede, Ga naar margenoot+
Van God den Vader soet, Ga naar margenoot+
En Jesu Christo mede, Ga naar margenoot+
Zy u voor eenen groet, Ga naar margenoot+
O broeders goet van zede, Ga naar margenoot+
De liefde hebbe stede Ga naar margenoot+
By u in overvloet, Ga naar margenoot+
In alles wat ghy doet.
De liefd' is die hooftsomme Ga naar margenoot+
Van des ghebodts bediet, Ga naar margenoot+
Behoudens datse comme Ga naar margenoot+
Wt een reyn herte, siet, Ga naar margenoot+
Dat niet t'sijnen verdomme Ga naar margenoot+
Hem yemandt en beromme
Teghen de waerheyt yet,
T' welck te vergheefs gheschiet.
T' is prijsselijck, wel vaten
T' gheloof aen Jesum Christ, Ga naar margenoot+
Maer ten mach al niet baten, Ga naar margenoot+
Soo men de liefde mist,
Al wist ghy schoon te praten
| |
[pagina 36]
| |
Wt die Schrift boven maten,
Sonder liefde, soo ist
Ydel den tijdt verquist.
Ga naar margenoot+ Ydel is altemale
Mijn gheloof ende daet,
Soo ick de liefde fale,
Ten doet my al gheen baet,
Dus slaet vrienden loyale
Wel gade principale,
Of ghy, nae Christus raedt,
Den wegh der liefden gaet.
Ga naar margenoot+ Want siet, de liefde vyerich
Ga naar margenoot+ Die is, verstaet wel my,
Ga naar margenoot+ Lanckmoedich, goedertierich,
End' niet afgonstich vry,
Daer by oock niet eergierich,
Noch schalck, noch onmanierich,
Ga naar margenoot+ Haer selven en soeckt sy
Ga naar margenoot+ Niet, soo en moghen vry.
Ga naar margenoot+ Sy en denckt nae gheen schade,
Ga naar margenoot+ Sy en verbittert haer
Oock niet, noch in het quade
Niet en verblijdtse, maer
In der claer, en ghestade
Waerheyt vroech ende spade,
Sy verdraghet al gaer,
End' gheloovet al eenpaer.
Sy hopet, soo wy lesen,
Ga naar margenoot+ Alle dingh', end' verdraght
| |
[pagina 37]
| |
Oock alle dinck midtsdesen,
O vrienden onvertsaeght,
Jaeght nae t'volcomen wesen,
Dat is liefde ghepresen, Ga naar margenoot+
Waer door elck wijse maeght Ga naar margenoot+
Den Bruydegom behaeght. Ga naar margenoot+
T'waer goet dat ick oock songhe, Ga naar margenoot+
Te zijn een ijdel vat Ga naar margenoot+
Den Godsdienst, daer de tonghe Ga naar margenoot+
Niet in bedwanck is mat,
Op dat men dien bedwonghe,
En dat niet meer en spronghe Ga naar margenoot+
Soet ende bitter nat
Te samen uyt een gat.
De tongh' in onse leden Ga naar margenoot+
Bevleckt al ons lichaem,
Een weerelt vol boosheden,
Dat is wel haren naem, Ga naar margenoot+
Onbequaem, boose reden
Verderven goede zeden, Ga naar margenoot+
Dus vrienden vry van blaem,
Ghebruyckt woorden heylsaem. Ga naar margenoot+
Want elck sal reden gheven, Ga naar margenoot+
Als den dach comt aen boort, Ga naar margenoot+
Van dat hy heeft bedreven, Ga naar margenoot+
Niet alleene, maer voort
Van elck woordt daer beneven, Ga naar margenoot+
Rechtveerdich suldy leven
Wt uwen woorden, hoort,
| |
[pagina 38]
| |
Ga naar margenoot+ Oft verdoemelijck versmoort.
Hoe langh' willen die sotten,
Ga naar margenoot+ Sotten blijven altijt?
Ga naar margenoot+ End' die spotters, tot spotten
Hebben lust end' jolijt?
Ga naar margenoot+ Vermijdt de boose rotten,
Ga naar margenoot+ Broeders, en gaet niet totten
Ga naar margenoot+ Spotbanck, want u abijt
Daer vuyl wordt, end' verslijt.
Dus en laet u niet leyden
Ga naar margenoot+ In ijdel clap verdwaelt,
Ga naar margenoot+ Want daerom op den Heyden
Gods toorne neder daelt,
Ga naar margenoot+ Verhaelt, end' wilt verbreyden,
Ga naar margenoot+ Malcander onderscheyden,
Ga naar margenoot+ De Schrift die niet en faelt,
Ga naar margenoot+ Maer vol clare waerheyt straelt.
Ga naar margenoot+ Oorlof, ick wilde prijsen
Ga naar margenoot+ Der liefden hooghen ganck,
End' der tonghen afgrijsen
Ga naar margenoot+ Openbaren met sanck,
Ga naar margenoot+ Vry vranck moet men bewijsen
Ga naar margenoot+ De liefde, sy moet rijsen,
Ga naar margenoot+ Maer houden in bedwanck
Ga naar margenoot+ Moet men die tonghe stranck.
|
|