die aanklacht moet dus maar doorgaan en ook de aanklacht van mevrouw Munster.’
Wilkins stond op. Hij wist, dat hij hoog spel speelde. Nu hing alles ervan af of Oberon overtuigd was, dat het hem ernst was met die aanklacht of dat hij door zou hebben dat Wilkins blufte.
‘Maar luister eens...’ Oberon trachtte overeind te komen, maar stootte hierbij zijn hoofd aan de bovenste kooi, zodat hij even terugviel. ‘Verdomme,’ stoote hij uit, terwijl hij over de pijnlijke plek wreef, ‘wat kan ik dan meer doen dan mijn excuses aanbieden, als ik u beledigd heb?’
Het was duidelijk, dat hij niet wist, hoe de kwestie verder af te handelen.
Nu ging Wilkins recht op de man af.
‘U hebt het landhuis van Helmers gekocht, nietwaar?’
‘Ja, natuurlijk, maar wat...’
‘Dat landhuis verkoopt u nu aan mij,’ en ziende, hoe Oberon weifelde, ‘tenzij u liever de aanklacht hebt.’
‘Maar dat is...’ stamelde Oberon.
‘Chantage?’ vroeg Wilkins sarcastisch.
Oberon zweeg.
‘We zullen dat zo dadelijk even zwart op wit zetten. Dat is dan wat betreft mijn aandeel in de zaak. Maar dan is er nog die geschiedenis met mevrouw Munster.’
‘Wel?’
‘U moest maar liever niets ondernemen tegen de Munsters, vindt u ook niet? Ik geloof, dat Munster prima voor zijn werk is. Dat schijnt u tenminste meer dan eens beweerd te hebben, of is dat niet zo?’
‘Jawel, dat is wel zo,’ zei Oberon grimmig.
‘Dat zetten we er dan ook even in. Natuurlijk als u daarmee akkoord gaat. Wat betreft de belediging van kapitein Kramer, geloof ik wel, dat hij genoegen met uw excuses zal nemen, nietwaar kapitein?’