‘Ja,’ zei Keller, ‘ik geloof het wel.’
Lucy keek hem aan.
‘Dat is het dan,’ zei ze zacht, ‘nu zijn we thuis.’
Ze hoorden om zich heen de opgewonden stemmen van de andere passagiers, die nu ook het land gezien hadden. Het was nu beter zichtbaar een langgerekte grijze schaduw in de invallende schemer.
‘Wat lijkt het klein, he?’ zei Lucy, ‘net een onbewoond eilandje. Zo heel anders dan de werkelijkheid is.’ Ze keerde zich om naar Keller. ‘Is het zoals je je had voorgesteld?’
‘Min of meer,’ zei Keller. Maar wat had hij zich voorgesteld? Toch geen eenzaam verlaten eiland, dat in werkelijkheid een dichtbevolkte samenleving was.
Het kwam snel dichterbij, maar nog was het slechts een silhouet, tot hij plotseling lichtjes zag op grote afstand van elkaar. Het schip begon langzamer te varen.
Lucy keek naar hem op. ‘Otto,’ zei ze zacht. Hij nam haar in zijn armen en kuste haar. Hij wist, dat het voor de laatste maal zou zijn, die avond.
‘Geen spijt?’ vroeg hij zacht.
Zij antwoordde niet, maar in het halfdonker zag hij haar ogen glanzen.
Achter zich hoorden zij stemmen. Het werd nu een afscheid, dat toch eigenlijk geen afscheid was. ‘We zullen elkaar nog wel eens ontmoeten,’ zei Hartog, ‘je loopt elkaar toch vandaag of morgen tegen het lijf, maar we nemen toch maar afscheid.’
‘Kom ons gauw opzoeken,’ zei Emmy Fortuin.
‘Veel succes kerel,’ zei Munster, hem de hand schuddend. ‘En jij welkom thuis, Lucy.’
Ze haastten zich allen. Op het laatste moment moest er nu nog gepakt worden, waren er dingen vergeten, paspoorten moesten nog worden opgezocht.
‘Welkom op Curaçao,’ klonk opeens de stem van Wilkins. ‘En u welkom thuis, mevrouw Helmers.’