Het zou een goede gelegenheid zijn hem gelijk maar in Holland te laten blijven, met vervroegd pensioen. Maar dat was niet belangrijk, het ging nu om Sylvia. Al het andere was bijzaak. Wat hem betrof ontsloegen ze hem op staande voet.
Hij was juist zijn das aan het vastknopen, toen Keller uit de badkamer terugkwam. Keller schrok toen hij Goedhals' gezicht zag.
‘Wat is er gebeurd, kerel?’ vroeg hij bezorgd.
‘Sylvia heeft een auto-ongeluk gehad. Kramer kwam me het telegram brengen hier lees zelf maar.’
Keller las de paar woorden, die zoveel betekenden.
‘God,’ zei hij, ‘en wat doe je nou?’
‘Ik ga in Trinidad van boord en vlieg terug.’
Keller knikte. ‘Ja, dat is het beste.’
‘Ik ga nu naar Kramer,’ zei Goedhals, ‘hij zou telegraferen om passage.’
‘Ja. Zeg luister eens. Als er iets is wat ik voor je doen kan.’
‘Dank je. Nee, dat geloof ik niet, of je zou het misschien aan de anderen kunnen vertellen. Je begrijpt wel, dat ik er niet veel voor voel erover te spreken.’
‘Zeker, dat maak ik wel in orde, maar je moet je niet het ergste voorstellen, kerel. Het komt misschien allemaal nog goed.’
‘Nee, Keller, dat geloof ik niet.’ Goedhals haalde zijn schouders op. ‘Misschien, waarschijnlijk zelfs, is dit zo'n voorbereidend telegram om het slachtoffer niet ineens de volle laag te geven.’
‘Wie heeft het afgezonden? Wie is die Blommers?’
‘De dokter.’
‘Ken je hem? Is het een man, die zo iets zou doen?’
‘Nee, dat niet.’
‘Nou dan.’
‘Keller, jongen, laat ik niet hopen op een wonder, dat toch niet bestaat. Nee, het is gebruikelijk. Over een paar uur komt het tweede telegram, dat zul je zien.’