| |
| |
| |
Hoofdstuk XXIV
‘Vanavond wordt er gedanst,’ zei Gré Hartog aan tafel tijdens het diner tegen Keller. ‘Het wordt anders zo saai als iedereen om negen uur in bed ligt. U bent toch zeker ook van de partij?’ Hoewel Kellers hoofd allerminst naar dansen stond, begreep hij, dat hij zich hier toch niet aan onttrekken kon.
‘Natuurlijk,’ zei hij dan ook na een korte aarzeling, ‘het lijkt me een heel goed idee. Op radiomuziek?’
‘Nee, we hebben ontdekt dat kapitein Kramer een bandrecorder heeft, met dansmuziek. Die krijgen we vanavond ter leen.’
‘Dan kun je gelijk kennis maken met de Zuidamerikaanse manier van dansen. Die verschilt nogal met de Europese opvattingen,’ zei Hartog, ‘al dansen wij Hollanders niet allemaal even goed,’ voegde hij er bescheiden aan toe.
Keller keek Helen aan. Ze hadden elkaar na het gebeurde van die morgen niet meer alleen gesproken en Helen wist dan ook niets van het onderhoud, dat hij met Oberon gehad had af. Hij vroeg zich af of hij het haar zou vertellen of het voor zich houden om verdere complicaties te voorkomen.
Oberon was wel aan tafel verschenen. Aan zijn uiterlijk was weinig te merken, op de een of andere manier had hij weten te bereiken, dat de kneuzingen en krabben die zijn gezicht had opgelopen, bijna onzichtbaar waren. Bijna, want van dichtbij viel het toch wel op.
| |
| |
‘Ik zou graag met je dansen Otto,’ zei Helen, ‘ik ben benieuwd of je er de slag gauw van te pakken hebt.’
‘Met zo'n leermeesteres,’ zei Keller lachend.
‘Past u maar op,’ merkte Gré Hartog op, ‘Helen danst als een Curaçaose.’
‘Is dat goed?’ vroeg Keller.
‘Dat zult u wel merken.’
Na het eten liep Keller naar het dek. Lucy stond over de verschansing geleund naar het voorbijglijdende water te kijken. De zee was vlak en er was haast geen wind.
‘Kijk,’ zei Lucy opeens, ‘vliegende vissen.’
Even zag hij een aantal glinsterende vissen zich als messen uit een golf verheffen, een eind over het water scheren en weer verdwijnen. Ze stonden geboeid naast elkaar het spel te volgen, tot Lucy opeens zei: ‘Wat is er met Oberon gebeurd?’
‘Hoezo?’ vroeg hij om tijd te winnen, denkend aan de belofte die hij stilzwijgend aan Munster gegeven had om de vechtpartij geheim te houden. Hij keek snel om zich heen, maar er was niemand in de buurt.
‘Hij heeft gevochten,’ zei Lucy, ‘hij tracht het wel te verbergen, maar daar is hij toch niet helemaal in geslaagd. Heeft hij met jou gevochten, Otto?’
‘Met mij? Hoe kom je daar nu bij?’
Lucy keek hem met haar donkere ogen even aan.
‘Je bent erg op Helen Oberon gesteld, he?’ vroeg ze zacht.
‘Ja,’ zei Keller kort.
‘Heb je daarom met Oberon gevochten?’
‘Nee Lucy, ik heb niet met Oberon gevochten.’
Ze keek hem weer aan, als om zich te overtuigen, dat hij de waarheid sprak. Toen, blijkbaar voldaan, knikte ze en keek weer naar de zee.
‘Kijk, daar gaan er weer een paar. Nu met zonsondergang zijn ze zeker levendig. Ben je verliefd op Helen Oberon, Otto?’
‘Wat... wát zeg je?’ vroeg hij verbijsterd.
| |
| |
‘Heel gewoon. Of je op Helen verliefd bent.’ Haar stem klonk effen, zonder emotie.
‘Neen,’ zei Keller zonder aarzelen.
‘Maar Helen is toch heel aantrekkelijk.’
‘Dat is toch nog geen reden?’
Lucy glimlachte.
‘Gelukkig maar.’
‘Waarom gelukkig?’
‘Omdat je anders in moeilijkheden zou komen.’
‘Door Oberon?’
Zij knikte.
‘Dat weet ik.’
Ze keek hem vragend aan. Hij vervolgde: ‘Oberon heeft me gewaarschuwd, dat ik Helen met rust moet laten. Ik kan me niet herinneren, dat ik haar lastig gevallen heb. Maar dat waren zijn woorden.’
‘Belachelijk. Wat zegt Helen ervan?’
‘Die weet niet, dat ik met Oberon gesproken heb.’
‘Maar wat doe je nu?’
‘Niets. Ik ben niet van plan me door Oberon te laten overdonderen. Ik zal omgaan met wie ik wil, dat zal hij me niet kunnen beletten.’
‘Nee, nu nog niet, maar straks op Curaçao? Hij heeft veel invloed.’
‘Ik werk toch niet voor zijn maatschappij?’
‘Dat geeft in dit geval niet. De zaken zijn bij ons allemaal zo nauw met elkaar verbonden, dat hij er toch invloed op zou kunnen uitoefenen. Een tip hier, een woordje daar kan een hoop kwaad doen.’
‘Ik kan hem er niet van terughouden.’
‘Met wie heeft hij gevochten?’
‘Met Paul Munster, maar dat moet tussen ons blijven.’
‘Natuurlijk. Ging het om Ans?’
‘Ja, hij schijnt dit keer te ver gegaan te zijn.’
| |
| |
Ze stond een ogenblik na te denken. Toen zei ze: ‘Dat kost Paul zijn baan.’
‘Dat zei Paul ook al. Het schijnt dat die Oberon een soort dictator is, die iedereen naar zijn pijpen laat dansen. Zo iets is toch in de tegenwoordige tijd onmogelijk. Het is maar Oberon dit, Oberon dat. Iemand moet toch in staat zijn een eind aan zijn praktijken te maken. Het is te gek om los te lopen.’
‘Misschien in Europa, maar op Curaçao niet.’
Ze zwegen en staarden naar het westen, waar de zon achter de horizon verdwenen was. De lucht had een bleekgroene kleur en een enkele rozerode wolkenbank hing boven de plaats, waar de zon het laatst zichtbaar was geweest. De zee golfde in donkere schaduwen en glanzende vlakken. Een enkele ster flonkerde. Wolken, donker en statig gleden in het zuiden voorbij, in het noorden was de hemel onbewolkt.
Uit de eetzaal achter hen klonk opeens muziek.
‘Ze hebben de bandrecorder aangezet,’ zei Keller.
‘Ja, we moesten maar naar binnen gaan. Gek eigenlijk, ik moet opeens aan Norton denken, daar zo eenzaam in zijn hut. Hij komt nooit te voorschijn he?’
‘Ik heb hem gisteren gezien. Hij was toen even aan dek, maar ik heb hem niet gesproken.’
‘Is het eigenlijk niet een beetje grof om nu dansmuziek te spelen, nu hij daar misschien zit te treuren?’
‘Hij zal het niet horen.’
‘Nee, misschien niet, maar het is toch geen prettige gedachte. Over twee dagen zijn we in Trinidad.’
Ze liepen over het dek. Keller nam Lucy's arm. ‘Wil je wel met me dansen?’ vroeg hij.
Ze lachte. ‘Natuurlijk.’
Het bleek, dat de anderen al druk gebruik van de gelegenheid maakten. Er was een kleine ruimte midden in de eetzaal vrij gemaakt, maar er waren niet veel paren en er was geen gedrang.
| |
| |
Hij nam Lucy in zijn armen en voelde, hoe zij zich zacht tegen hem aanvlijde. De muziek klonk hem nogal wild in de oren en een ogenblik wist hij niet goed hoe hij zich bij het ritme aan moest passen, maar opeens was het alsof Lucy van hem weggleed en hij volgde. Het kostte even moeite, maar hij paste zich snel aan. Na enkele passen voelde hij reeds, dat hij geen gek figuur zou slaan. Het was niet volmaakt, maar het kon er toch wel mee door. Hij keek even neer op het donkere hoofdje op zijn schouder en glimlachte. Het was voornamelijk aan Lucy te danken, dat hij het er zo goed afbracht, begreep hij.
Nadat ze even zwijgend gedanst hadden, zei ze: ‘Zie je wel, het gaat best.’
Hij merkte lachend op: ‘Het moet wel een pretje voor je zijn.’
Zij schudde heftig haar hoofd. ‘Nee, ik meen het.’
‘Dank je wel.’
Ze keek omhoog en hij zag haar ogen schitteren. Ze dansten zo een tijd lang tot hij zei: ‘Zullen we nu wat gaan drinken?’
Het scheen dat er geen eind aan de muziek zou komen.
‘Goed.’ Ze stond stil, haar hand nog in de zijne.
Zachtjes trok hij haar mee naar de bar, ze gingen elk op een kruk zitten, maar zo, dat ze een blik op de zaal hadden. Hij zag Helen dansen met Goedhals. Tot zijn verbazing danste Goedhals buitengewoon goed. Even later kwam Hartog met zijn vrouw naar de bar.
‘Komen jullie bij ons uitblazen?’ vroeg Lucy. ‘Het is erg warm, he, zo met die gesloten ramen?’
‘Ja, wat wind kunnen we best gebruiken. Ik zal dadelijk eens kijken wat eraan te doen is.’
‘Hebt u geen last van de warmte, meneer Keller?’ vroeg Gré Hartog.
‘Nee, nog niet, maar dat komt toch nog wel op Curaçao?’
‘O, maar dat is wat anders, dan heb je de wind.’
| |
| |
‘Maar toch ook niet altijd?’
‘Bijna altijd. Zeker waar jouw ouders wonen, Lucy, daar moet het heerlijk koel zijn 's avonds.’
‘Ja,’ zei Lucy dromerig.
Opeens schoten Oberons woorden Keller te binnen. Het huis, dat niet meer van Helmers was, het huis waar Lucy zoveel van hield.
‘Het lijkt me toch ook wel eng, zo'n oud landhuis. Het wemelt er natuurlijk van het ongedierte, spinnen, kakkerlakken en duizendpoten,’ zei Gré.
‘Ja, natuurlijk. Maar daar wen je wel aan,’ zei Lucy.
‘Dat ben ik met je eens,’ zei Hartog, ‘op den duur wen je eraan. Je ziet ze wel, je ziet ze toch altijd, maar je leert er wel mee om te gaan.’
‘Zoals Els van Beveren, weet je nog?’ zei Gré lachend.
‘Ja, dat moet ik je toch vertellen. Els was pas op Curaçao en ze woonden ergens achter Groot Kwartier, daar hadden ze voor een prikje een oud huisje gehuurd. Het was allemaal nogal primitief, weet je, geen waterleiding, maar een regenbak, waar je het water uit moest pompen, dan had je een douche. Het douchehok was dan ook geen badkamer, maar had vier cementen muren, waar nogal wat scheuren inzaten. Maar dat was wel rustiek, vond Els, tot op die morgen, dat Tom buiten op de porch stond te genieten van het landelijk uitzicht en Els een douche zou nemen. Opeens hoorde hij een gil, zo verschrikkelijk, dat hij een ongeluk verwachtte en naar binnen rende. Toen gilde ze weer en hij hoorde, dat het uit het badhok kwam. Hij rende ernaar toe en daar stond Els in haar blootje, bibberend in een hoekje gedrukt en uit een scheur in de muur kronkelde iets te voorschijn waar geen eind aan scheen te komen. Zelfs Tom schrok ervan. En terwijl hij daar zo besluiteloos stond te overleggen wat hij moest doen, begon het ongedierte naar Els toe te wandelen. Dat was te veel en zoals ze was sprong ze het badhok uit, langs Tom heen en ging op de gang
| |
| |
eens lekker uit staan gillen. Tom trok zijn schoen uit en ging het beest te lijf. Even later kwam hij een beetje beverig te voorschijn met zijn schoen in zijn hand en liep door de achterdeur naar buiten. “Niet aankomen hoor,” zei hij nog, maar je begrijpt dat Els daar helemaal geen plannen voor had. Ze was zo geschrokken, dat toen er op de voordeur geklopt werd door De Knobbelaar, die eens kwam kijken wier er vermoord werd, ze er vlug naar toe liep en blij met de hulp die was komen opdagen de deur wijd openwierp. De Knobbelaar is wel wat gewend, maar dat was hem toch te gortig. “Maar Els,” zei hij, met een rood hoofd, “zou je niet...” “Wat?” vroeg ze nog even een beetje versuft, maar ontdekte opeens, dat ze zo maar naakt tegenover De Knobbelaar stond, wat haar opnieuw een hartverscheurende gil deed slaken, zodat Tom, die buiten zijn schoen aan het schoonmaken was, dacht dat de duizendpoot weer levend geworden was en op een holletje naar binnen rende. Maar Els was de slaapkamer ingeschoten en het enige dat hij vond, was een wat verbijsterde buurman, die zich stond af te vragen of hij in een gekkenhuis terecht was gekomen.’
‘Ja,’ zei Gré, ‘en Els is De Knobbelaar in geen weken onder de ogen durven komen.’
Keller lachte. ‘Heb jij ook wel eens van die hele grote gezien?’ vroeg hij.
Ze knikte, ja, dat is niet overdreven. Er zijn erbij, die wel een centimeter of vijftig halen, als ze levend zijn. Zodra ze dood zijn schrompelen ze in elkaar. Maar meestal zie je de kleinere maat, zo'n centimeter of tien, vijftien, maar die kunnen ook pijnlijk steken.’
‘Maar komen die dan alleen in oude huizen voor?’
‘Welnee, die kun je overal aantreffen.’
‘Wat leven er dan nog meer voor gevaarlijke dieren? Ik heb daar nog nooit iets over gehoord.’
‘Gevaarlijk? Nou, je zou schorpioenen gevaarlijk kunnen noemen, maar die zie je niet zoveel. In de buurt van Hato aan
| |
| |
de noordkust komen ze wel voor. Nou, dan heb je al het gevaarlijke wel gehad.’
‘Spinnen?’
‘Welnee, spinnen doen niets. Ze zien er niet zo leuk uit, vooral de grote kakkerlakkenspin, die lijkt nogal griezelig, maar die is goed om de kakkerlakken te verdelgen. Dat is een spin met enorm lange poten, zo groot als je hand ongeveer.’
‘Ik heb het niet op dat kruipend gedierte,’ zei Keller.
‘Nee, dat kan ik me wel voorstellen,’ zei Hartog, ‘maar zoals ik al zei, je went er op den duur toch wel aan. Het bezorgt je heus geen slapeloze nachten of je moet er toevallig een in je bed aantreffen.’
‘Weet je, vroeger waren de toeristen dol op die dingen,’ zei Gré, ‘de grootste werden gevangen en op sterk water gezet en dan verkocht aan de Amerikanen, die er grif een dollar voor overhadden. Nu is dat een beetje over. Je had ook van die kwajongens in Otrabanda, die vingen grote duizendpoten en knipten er de twee pennen af waarmee ze steken en wierpen ze dan levend in voorbijrijdende auto's. Dan schrik je toch wel lijkt me, als je zo'n wriemelend geval op je schoot krijgt.’
‘Goeie genade,’ zei Keller, huiverend bij de voorstelling die hij zich hiervan maakte, ‘gaf dat dan geen ongelukken?’
‘Daar heb ik nooit iets van gehoord,’ zei Hartog, ‘maar het zou me niets verwonderen. Mag ik nu eens met jou dansen, Lucy?’
‘Goed,’ zei ze opstaand.
Keller bleef alleen met Gré Hartog achter. Ze keek hem aan.
‘U leert Curaçao zo wel op een vreemde manier kennen,’ zei ze na een ogenblik.
‘Ja, maar toch weet ik er nu al wat meer van dan in het begin. Meer dan in de reisgidsen staat bijvoorbeeld.’
‘En wat is dan uw indruk van de werkelijkheid?’
‘Mijn indruk?’ Keller dacht even na. Zijn indruk onder woorden brengen was haast iets onmogelijks. Na een ogenblik zei hij: ‘Het lijkt me dat iedereen en alles nogal met elkaar sa- | |
| |
menhangt. Iedereen schijnt iedereen te kennen en alles van iedereen af te weten. Het lijkt me, dat het erg moeilijk moet zijn op Curaçao iets verborgen te houden. Is dat niet zo?’
Ze knikte.
‘Ja, in zeker opzicht klopt dat wel. Maar vergeet niet, dat we hier aan boord met een groepje mensen zitten die elkaar al van vroeger kennen, al eens samen gereisd hebben en dan leer je vanzelf meer van iemands leven dan dat je elkaar maar zo nu en dan eens ontmoet. Maar er zijn heus een heleboel mensen op Curaçao, waar ik niets van af weet. Om in je eigen kringetje iets verborgen te houden is onmogelijk. Het gaat eigenlijk precies als in een kleine provincieplaats in Holland.’
Hartog kwam gearmd met Lucy bij hen terug. Ze bestelden weer wat te drinken. In de eetzaal klonk onafgebroken het geluid van de bandrecorder.
‘Het is wel een oplossing, zo'n instrument,’ zei Hartog, ‘maar het is toch niet hetzelfde als een band.’
‘Met een band lijkt het alsof de muziek meer meeleeft,’ zei Lucy, ‘natuurlijk doet het dat niet altijd, maar soms toch wel.’
‘Het brengt tenminste een beetje vertier, al is het dan surrogaat,’ vond Gré.
‘Over een paar dagen is het voorbij,’ zei Hartog, ‘dan is het gedaan met de pret.’
‘Nou ja...’ zei Gré, haar schouders ophalend.
Keller keek naar Lucy. ‘Zullen we nog even...?’ vroeg hij.
Ze dronk haar glas leeg en stak lachend haar hand door zijn arm. Het gaf hem een vreemd bekend gevoel, iets dat hij gemist had en nu opeens terugvond. Hij was zich ervan bewust, dat Hartog naar hem keek, iets wilde zeggen, maar zich dan bedacht en zijn glas opnam.
Weer dansten ze, nu een mambo, een dans, die Keller wel van naam kende, maar die hij zelfs nooit had zien dansen. Ook nu leidde Lucy en volgde hij. Even aarzelend in het begin, maar algauw werden hun bewegingen soepeler.
| |
| |
‘Zie je wel, dat het best gaat?’ zei Lucy, naar hem opkijkend.
‘Ik geloof het ook.’
‘Nou nog de Curaçaose wals.’
‘Is dat moeilijk?’
‘Niet als je eenmaal het ritme kent. Dan is het de heerlijkste dans, die ik ken.’
‘Is het een wals?’
‘Ja, maar een heel vlugge.’
Na een poosje zei Lucy: ‘Het is wel erg warm hierbinnen, he?’
‘Zullen we ophouden?’
‘Ja, laten we nog even aan dek gaan.’
‘Moet je dan niet iets omslaan?’
‘Welnee.’
Het dek was verlaten, schemerig verlicht door de lampen van het dekhuis. Het voorschip was donker. Langzaam liep Lucy naar de reling, de koele nachtlucht opsnuivend. ‘Wat een verademing na die benauwde zaal.’
Hij keek naar haar zoals ze daar stond in het schemerlicht, maar hij zei niets. Na een ogenblik zei ze: ‘Wat ben je stil.’
‘Ik denk aan iets,’ zei Keller zacht.
‘Ja?’
‘Je bent zo ineens in mijn leven gekomen en toch is het, alsof ik je al lang ken. Hoe komt dat?’
Ze keek hem glimlachend aan.
‘Is dat zo vreemd?’ vroeg ze.
‘Ja.’ Hij liep op haar toe en nam haar bij haar armen, zijn vingers sloten zich om haar bovenarmen even boven de elleboog. Ze waren zo slank, dat zijn duim zijn vingertoppen raakte. Hij hield haar zo even op een afstand, toen sloten zijn armen zich om haar heen en drukte hij zijn mond op de hare. Hij voelde hoe zij zijn kus zonder terughouding beantwoordde. Na een ogenblik Het hij haar los. Ze keek hem vragend aan.
‘Hoe moet dat nu Otto?’ vroeg ze zacht.
| |
| |
‘Ik houd van je,’ zei hij.
Zij schudde haar hoofd. ‘Ik geloof, dat je je vergist. Je zou misschien wel verliefd op me kunnen zijn, maar je kunt niet van me houden. Daarvoor kennen we elkaar te kort, Otto.’
‘Waarom analyseer je dat zo scherp?’
‘Omdat ik getrouwd geweest ben en niet een tweede keer een teleurstelling wil ondervinden. Wat ik heb doorgemaakt doet je je gevoel wel degelijk analyseren, zoals jij dat noemt. Ik ben verliefd op je Otto, dat mag je best weten, maar ik houd niet van je. Niet zoals ik dat wil. Ik ben niet zeker van mezelf, dat is toch wel te begrijpen?’
‘Maakt het dan zoveel verschil?’
‘Ik geloof, dat het al het verschil in een huwelijk maakt. Maar er is nog een verschil, dat je uit het oog verliest. We zijn niet van hetzelfde ras. Heb je daar wel eens over gedacht?’
‘Dacht je dat dat voor mij enig verschil maakt? Dan was ik immers nooit zoals je zegt verliefd op je geworden?’
‘Toch wel, maar dat zie je nu nog niet in.’
‘Lucy, die ondervinding, die jij hebt gehad heeft je wel een heel verkeerde kijk op mannen gegeven. Het is niet overal een kwestie van rassenverschil. Als je op Curaçao gebleven was, denk je dan, dat het ook niet zo gelopen zou zijn? Als de man je om die reden heeft opgegeven, dan heeft hij nooit van je gehouden.’
Zij knikte. ‘Dat is precies wat ik je trachtte te vertellen.’
‘Maar...’ Opeens zag hij, dat zij gelijk had. Waarschijnlijk had zij haar man op een zelfde wijze ontmoet, had hij dezelfde woorden tegen haar gebruikt als hij nu en toen moest ze die geloofd hebben. Hij moest tevreden zijn met wat zij hem tot nu toe gegeven had, de tijd zou moeten bewijzen, dat zij ongelijk had met hem te vergelijken met die ellendeling, waar hij toch in zijn hart een beetje jaloers op was.
‘Je hebt gelijk,’ zei hij en trok haar weer tegen zich aan, ‘zeg dan maar, dat ik verliefd op je ben.’
| |
| |
Ze glimlachte.
‘We zullen elkaar dikwijls zien op Curaçao, Otto, en niet onder dezelfde omstandigheden als hier aan boord. Je zult dikwijls moe en humeurig zijn en afleiding zoeken bij je Hollandse vrienden. Het is allemaal nieuw voor je en ik zou een blok aan je been zijn. Je begint een nieuw leven in een nieuwe omgeving. Daarin moet je vrij zijn, je niet gebonden voelen. Begrijp je wat ik bedoel?’
‘Ja, je bedoelt te voorkomen, dat ik je nu ten huwelijk vraag.’
‘Ja.’
‘Dan zal ik dat niet doen. Omdat het antwoord natuurlijk nee zou zijn.’
‘O, Otto, ik ben zo blij dat je het begrijpt.’
‘Ja, wat natuurlijk niet wil zeggen, dat ik er ook blij mee ben. Maar ik moet me er wel bij neerleggen.’
‘Goed. Nu mag je me kussen.’
|
|