loopplank over zag komen, was die van een heel jonge, heel charmante vrouw. Het zilvergrijze bont van haar mantel, de flatteuze hoed, de glanzende nylonkousen om haar mooie slanke benen, met aan haar voeten de pijnlijke, maar modieuze schoentjes volgens Italiaanse stijl deden zijn hart sneller kloppen. God, wat een verandering brachten een paar Europese kleren in een vrouw aan, dacht hij, maar voelde inwendig angst, angst voor wat dit allemaal gekost moest hebben, angst die hij onmiddellijk weer onderdrukte, blij om het weerzien. Blij, dat ze zich voor hem zo mooi had gemaakt.
‘Maar wat moet ik dan doen?’ had hij gevraagd, terwijl hij nog niet bekomen was van de schrik, die dit bericht hem gegeven had en hij de consequenties zelfs niet kon overzien.
‘Betalen natuurlijk,’ zei Sylvia grof, ‘je kunt Robert toch niet in de soep laten zitten?’
Betalen, dacht hij. Waarvan? Waarmee? Hij bezat op zijn vijftigste jaar niets dan de kleren die hij droeg. Zelfs de auto was niet betaald, zelfs daar waren een paar achterstallige termijnen, waar hij Kever niet aan dacht. En nu dit!
‘Hoeveel is het dan?’ vroeg hij benauwd.
‘De moeite niet waard. Een twaalfhonderd gulden. Daar kun je Robert toch de kast niet voor in laten draaien?’
Twaalfhonderd, dacht hij wanhopig, dat is zeshonderd Curaçaos. Niet veel geld natuurlijk, als je het had. Hij moest er op de een of andere manier aan zien te komen. Als dit geval uitlekte en de maatschappij kreeg het te horen, dan was hij zijn baantje kwijt, moest hij met vervroegd pensioen. Ze zouden de kans met twee handen aangrijpen, het had al zolang boven zijn hoofd gehangen. Nee, dat kon niet, hij moest tenminste nog een termijn terug. En dan zien uit de schulden te komen. Als hij nu weggestuurd werd, betekende dat het einde. Van wat hij als pensioen zou hebben, konden ze niet leven.
‘Nou dan?’ zei Sylvia kortaf.
‘Ik zal wel zien,’ zei hij gelaten. Het was nutteloos er nu op