| |
| |
| |
Hoofdstuk 28
Toen Heuveling eindelijk verscheen, zag ik direct, dat hij gedronken had. Ik aarzelde een ogenblik. Dit leek mij niet het juiste moment om de man tot rede te brengen. Het was de vraag of iets van wat ik wou zeggen tot zijn benevelde brein zou doordringen. Maar toch, nu waren we alleen, de snurkende Donkers scheen ook al te diep in het glaasje gekeken te hebben en de vierde passagier, ik ben zijn naam vergeten was niet in de hut.
Heuveling wankelde de hut binnen en sloeg de deur achter zich dicht. Hij bleef er met zijn rug tegenaan leunen.
‘Meneer Rutgers,’ zei hij met dikke tong. ‘Goed dat u nog niet naar bed bent. Ik heb u wat prettigs te vertellen. O, nee, niet voor u, maar voor mij, ziet u. Ik heb me vanmiddag verloofd.’
‘Ga zitten Heuveling,’ zei ik kort. ‘Je praat wartaal.’
‘Wartaal he? Dat is goed.’
‘Ga zitten,’ zei ik nog eens en schoof een stoel bij.
Hij liet zich erop neervallen en bleef mij met troebele ogen aankijken.
‘Luister eens Heuveling,’ zei ik. ‘Dit begint vervelend te worden. Ik weet niet hoe je aan die fantastische ideeën komt, maar ik wil je dit zeggen. Ik ben met juffrouw Beuring verloofd en ik kan niet toestaan, dat je dit gekke verhaaltje over haar gaat rondstrooien. Laat haar met rust, begrijp je dat?’
| |
| |
Heuveling begon te lachen. Eerst zachtjes, maar het klonk steeds luider, steeds hysterischer.
Ik stond op en gaf hem met de vlakke hand een klap in zijn gezicht. ‘Laat dat,’ zei ik.
Het resultaat was heel anders dan ik verwacht had. Hij sprong overeind en wierp zich op mij. Ik slaagde erin hem met een paar vuistslagen op een afstand te houden, maar hij had het voordeel van de verrassing en ik viel met stoel en al over de grond, toen hij zich weer op mij wierp. Toen hoorde ik een stem, van Donkers, die brulde: ‘Wat is dat hier voor nonsens!’ Hij wierp zich tussen ons in en een ogenblik zag ik niet wat er gebeurde. Toen ik opkeek stonden Heuveling en Donkers tegenover elkaar. Heuveling stond bij de wastafel, hij keek radeloos om zich heen en greep toen een gevulde waterkaraf, die naast de wastafel in een houder hing.
Donkers zag de klap aankomen en trachtte hem te ontwijken, maar dat lukte niet, hij sloeg voorover en sleepte Heuveling in zijn val mee. Ik was intussen op de been gekrabbeld, maar mijn tussenkomst was niet meer nodig. Ze lagen beiden bewusteloos op de grond. Ik besloot de kapitein te waarschuwen. Hij ging direct met mij mee. Onder het lopen vertelde ik hem in het kort wat er gebeurd was en de aanleiding er toe. Ik vroeg hem ervoor te willen zorgen, dat ik een andere hut kreeg, na het gebeurde wilde ik niet meer met Heuveling in een hut slapen.
Donkers bleek vrij ernstig gewond te zijn en dokter Benting wilde hem direct opereren. De kapitein besloot Heuveling in arrest te nemen.
Ik was aan een kant blij met deze oplossing, want ik veronderstel dat hij ons de resterende dagen van de reis wel niet met rust gelaten zou hebben en mogelijk een schandaal wilde veroorzaken. Als Donkers dood zou gaan was dat voor Heuvelings verantwoording, als hij zou blijven leven, zou hij waarschijnlijk een aanklacht tegen hem indienen. In beide gevallen was de kans, dat wij van Heuveling nog meer last zouden ondervinden, gering.
Het gebeurde had op Suzy een andere reactie dan ik verwacht
| |
| |
had. Tot mijn verwondering voelde zij zich aan wat er gebeurd was schuldig.
‘Ik had hem niet zo bruusk moeten afwimpelen,’ zei ze, toen ik haar de nachtelijke gebeurtenissen vertelde. ‘Maar het kwam ook op zo'n raar ogenblik, ik kon alleen aan ons denken. Het moet een ontzettende teleurstelling geweest zijn. Nee, het is ten dele mijn schuld, ik ben niet tactisch genoeg geweest.’
‘Luister eens Suzy. Heuveling is een volwassen man. Dat huwelijksaanzoek was maar een idiote geschiedenis, hij moet van tevoren geweten hebben, wat je antwoord zou zijn.’
‘Dan zou hij het toch niet gevraagd hebben?’
‘Toch wel. Hij is juist de soort man, die dat wel zou doen.’
‘Ik mocht Bob toch graag. Moeder heeft een vreselijke hekel aan hem, maar ik ken hem al zo veel langer.’
‘Laten we Heuveling vergeten, liefste.’
En we vergaten hem. Het werd weer allemaal zoals het eerst geweest was. Op een middag, de dag voordat we in La Guaira zouden aankomen zei Suzy: ‘Ik zou graag eens zien waar je woont Robert. Hebben we geen tijd om daar eens te gaan kijken, als we morgen aankomen?’
‘Ik ben bang van niet. Het neemt te veel tijd in beslag, maar we kunnen wel iets anders doen. Ik heb een oude plantage aan deze kant van Caracas, we zouden daar een kijkje kunnen nemen. Het huis is leeg, maar helemaal gemeubeld. Een oude opzichter woont in een van de bijgebouwen en houdt met zijn vrouw de boel op orde. Het is een voorbeeld van een plantage, zoals die vroeger hier geëxploiteerd werden. Nu is hij niet rendabel meer en ik heb al lang getracht hem te verkopen.’
‘Kunnen we daar heen gaan?’
‘Ja, daar is tijd genoeg voor,’ dacht ik. Als ik een telegram naar José stuurde zou hij zorgen, dat alles in orde kwam om ons te kunnen ontvangen. Het was wel kort dag, maar het kon. José da Silva was de oude man, die voor het huis en de plantage zorgde.
De boot voer heel vroeg in de morgen de haven binnen, maar Suzy en ik stonden aan de reling. We moesten elke minuut van de
| |
| |
tijd, die ons gegeven zou zijn, benutten. Ik hoorde, toen ik de landingskaarten in orde maakte, dat Donkers veel beter was en ik besloot voor dat wij aan wal gingen, bij de kapitein te informeren of er werkelijk verbetering in zijn toestand was gekomen. Het bleek, dat Donkers de operatie goed doorstaan had en zich van het gebeurde maar heel weinig herinnerde. Hij wilde niet horen van een aanklacht tegen Heuveling en dat liet de kapitein geen andere keus, dan hem in vrijheid te stellen.
‘Ik ga met juffrouw Benting een tocht maken,’ zei ik. ‘Ik hoop niet dat hij voor die tijd nog de gelegenheid waarneemt om onaangenaamheden te maken.’
‘Dat denk ik niet,’ zei de kapitein. ‘Het zou toch al te gek zijn. Maar om die kans niet te lopen is er toch nog wel iets te vinden. Ziet u, ik heb het op het ogenblik erg druk en zeker geen tijd om me met meneer Heuveling bezig te houden,’ hij gaf mij een knipoog en ik begreep zijn bedoeling.
‘We gaan zo gauw mogelijk van boord,’ zei ik dan ook.
We gingen direct van boord en namen de eerste de beste taxi.
Ik zal die dag nooit zolang ik leef, kunnen vergeten. Iedere minuut ervan staat in mijn herinnering gegrift. Het was geen lange rit naar de hacienda, maar geen gemakkelijke, want de weg was in lange tijd niet gebruikt en in een verschrikkelijke staat. De chauffeur braakte de vreselijkste godslasteringen uit en op een gegeven moment weigerde hij zelfs verder te gaan en alleen mijn belofte van een ruime vergoeding voor de slijtage aan zijn wagen, deed hem van zijn voornemen halverwege terug te keren, afzien.
‘Waar brengje me naar toe Robert?’ vroeg Suzy na een tijdje. ‘Hier woont toch zeker geen sterveling?’
‘We zijn er nu gauw,’ zei ik. ‘Als ik geweten had, dat de weg zo slecht was, had ik je dit niet aangedaan.’
‘Maar ik vind het heerlijk,’ zei Suzy.
Eindelijk bereikten we het huis. Ik sprak met de chauffeur af dat hij ons 's avonds om acht uur weer zou komen halen, waar hij eerst niets van wilde horen, maar het bedrag dat ik als beloning noemde deed hem van gedachten veranderen.
| |
| |
Ruim twaalf uur hadden Suzy en ik voor onszelf. De oude José was er om ons te ontvangen. Hij had gedaan wat hij kon in de korte tijd die hij tot zijn beschikking had en het was een wonder wat hij tot stand had weten te brengen. Het huis was in een staat, alsof het de vorige dag nog bewoond was geweest, zelfs hadden hij en zijn vrouw niet vergeten, hier en daar bloemen en planten te plaatsen. De uren vlogen voorbij, we wandelden in de verwaarloosde plantage en Suzy hield niet op vragen te stellen over alles wat voor haar nieuw was, de oude watermolen, de koffieaanplant, die nu overwoekerd was, de vele wilde bloemen, die uitbundig bloeiden, orchideeën die in vele variaties van de knoestige boomtakken omlaag hingen, een slang, die ritselend in het struikgewas verdween. Toen we moe en warm bij het huis terugkwamen stond de tafel gedekt. Het was een nieuwe bron voor nieuwsgierigheid, watermeloen, papaya, mango en andere vruchten, dingen die voor mij de gewoonste zaak van de wereld waren, bleken voor haar alle nieuw. Ik heb zelden iemand zo van het leven zien genieten, als Suzy aan die koffietafel.
Na het eten namen wij volgens de gebruiken van het land een siesta. En daar in de schemer van de slaapkamer kwam Suzy tot mij. Het was misschien verkeerd, maar ons huwelijk was toch nog slechts een kwestie van wat wettelijke formaliteiten, zo iets is niet aan tijd of plaats gebonden. Voor ons was het de juiste tijd.
Hoe meer het uur van vertrek naderde, des te sneller leek de tijd te verstrijken. Het was avond voordat we het wisten. Buiten begon het donker te worden. Suzy strekte zich op het bed uit en zei: ‘Ik zou hier altijd willen blijven Robert. Het is hier zo stil en zo vredig, zo ver van alle kleine onbenulligheden van het dagelijks leven.’
‘Maar we moeten toch naar het schip terug,’ zei ik. ‘Je moet om je ouders denken, het zou erop lijken dat ik je ontvoerd had.’
‘Veel minder heb je toch ook niet gedaan,’ zei Suzy lachend.
‘Niet tegen je zin hoop ik?’
‘Nee liefste, niet tegen mijn zin.’
Plotseling hoorden we het geluid van een auto, die het erf op
| |
| |
reed. Ik keek op mijn horloge. ‘Dat moet de chauffeur zijn,’ zei ik, ‘maar dan is hij toch een uur te vroeg.’ Ik stond op om uit het raam te kijken, maar ik kon niets onderscheiden. De wagen was zeker opzij van het huis geparkeerd.
‘Hij zal wel blijven wachten,’ zei ik.
‘Moeten we nu al gaan?’
‘Welnee, we hebben nog een uur.’
Er klonken voetstappen op de trap. Iemand kwam hardlopend naar boven.
‘Wel verdomd,’ zei ik naar de deur lopend, ‘dat is toch wel een beetje te brutaal.’ Maar voor ik de deur bereikt had werd die opengeworpen en stormde Heuveling de kamer binnen. Ik herkende de man eerst niet, zijn kleren waren gescheurd en zijn gezicht en handen met zwarte moddervegen bedekt. Toen ik hem herkende was het te laat. Suzy gilde, toen hij zich met een vreselijke vervloeking op mij wierp.
Ik was er niet op voorbereid en wankelde achteruit tegen een toilettafel aan, die met veel geraas omviel. Voordat ik mij had kunnen herstellen, hernieuwde Heuveling zijn aanval, mij in een hoek van de kamer drijvend. Ik greep een stoel, het dichtstbijzijnde wapen, om me te verdedigen en hief die boven mijn hoofd op. Heuveling moet het hebben zien aankomen, hij wist de slag te ontduiken wat mij uit mijn evenwicht bracht, de stoel brak en tegelijk sloeg Heuveling mij vol op mijn kaak. Ik tuimelde achteruit, struikelde en sloeg achterover het raam uit. Ik moet met mijn hoofd op de keien gekomen zijn en het bewustzijn hebben verloren, ik weet niet voor hoelang. Toen ik bijkwam zag ik José, die mij trachtte te helpen. Het was stikdonker en de kleine stallantaarn die hij droeg gaf zo'n flauw schijnsel, dat ik hem ternauwernood kon zien. Mijn hoofd deed pijn, alsof er met een zware hamer op geslagen was en ik kon mij niet herinneren wat er gebeurd was. Ik probeerde overeind te komen, steunend op José, die tegen mij sprak, mij iets trachtte te vertellen, maar ik kon hem niet verstaan, ik was me alleen vaag van zijn tegenwoordigheid bewust. Later, herinner ik me, zat ik in een leunstoel in de woonkamer met een
| |
| |
glas aan mijn lippen waaruit José trachtte mij whisky door mijn keelgat te gieten. Langzaam werd alles iets minder vaag, ik had een barstende hoofdpijn, maar ik kon weer denken.
‘Suzy?’
‘De señorita?’ vroeg José en ik hoorde de schampere klank van zijn stem. ‘De señorita is weg.’
‘Weg?’
‘Met die kerels, die haar kwamen halen. Hoe voelt u zich nu señor Roberto?’
‘Niet best. Welke kerels José? Er was er maar een.’
‘Nee, er waren er drie. Ze zijn vertrokken en hebben de señorita meegenomen.’
‘Maar de señorita? Heeft zij niets gevraagd?’
‘Nee, señor, geen woord.’
‘Ik moet naar haar toe. Vlug José, waar is de chauffeur?’
‘De chauffeur? Er is geen chauffeur.’
‘Maar de auto moet toch gekomen zijn?’
‘Alleen de auto met die drie kerels.’ José haalde zijn schouders op. ‘Ze zijn nu weg. U moet naar bed gaan, señor Roberto. U moet de dokter hebben. Maar die kan niet direct hier zijn. Morgen misschien, mañana. In de tussentijd moet u rusten. Maria zal voor u zorgen.’
Weer voelde ik mij wegglijden in die duizelingwekkende poel van vergetelheid en verloor ik het bewustzijn.’
Castillo zweeg. Hij staarde ver voor zich uit over de zee, die stil en blauw in het zonlicht glansde. George en Annelies hadden zijn verhaal niet onderbroken, daarvoor waren zij te veel geschokt geweest door de tegenstrijdigheden met Bobs geschiedenis. George keek op zijn horloge. Het was al lang lunchtijd.
‘U blijft natuurlijk lunchen, meneer Castillo,’ zei hij. ‘Ik zal dat even in orde gaan maken.’ Hij wenkte een kelner en bestelde de lunch voor drie personen. Toen de man weg was, vroeg hij: ‘Hebt u Suzy daarna nog teruggezien?’
‘Nee,’ zei Castillo. ‘Niet voordat ze met Heuveling mijn gast
| |
| |
was in Casa Blanca, mijn huis aan de andere kant van Caracas.’
‘Dus ze was met Heuveling getrouwd? Na alles wat er tussen u was voorgevallen?’
‘Juist daarom, maar laat ik verder vertellen. Ik ben lange tijd ziek geweest als gevolg van die val en nog een hele tijd daarna heb ik volkomen rust moeten houden. Ik schreef verschillende brieven aan Suzy, maar ik kreeg nooit antwoord. Ik was niet in staat tot reizen, anders was ik zelf gegaan om te zien wat de reden was, waarom zij zo plotseling uit mijn leven verdwenen was, tot ik op een gegeven dag hoorde, dat zij getrouwd was met Heuveling. Het was een slag, die ik eerst niet kon verwerken. Waarschijnlijk speelt mijn Zuidamerikaanse bloed daarbij een rol, maar ik maakte mezelf wijs, dat ik een grote gek geweest was. Ze had natuurlijk altijd om Heuveling gegeven en wat er tussen ons geweest was, was niet anders dan een korte episode, een liefdesaffaire op zee, kortom een avontuur, dat nogal een dramatische afloop had gehad, maar dat blijkbaar noch door Heuveling, noch door haar serieus genomen kon worden. Ik had een figuur geslagen, een belachelijk figuur, dat voor een man van mijn leeftijd dubbel belachelijk was. Ik had beter moeten weten. Jeugd hoort bij jeugd, dat was nu wel onomstotelijk bewezen. Er waren geen harten gebroken en iedereen was gelukkig en kon om die scheepsromance nog eens hartelijk lachen.
Ik slaagde er een hele tijd in mijzelf dat in te beelden. Drank speelde daar ook wel een rol in. Maar al die tijd, al die jaren, dat ik niets van Suzy hoorde, werkte het in mijn onderbewustzijn, 's nachts, als ik wakker lag, vergeefs de vergetelheid van de slaap zoekend, overdag zelfs, als ik met behulp van drank, trachtte te vergeten. Het was een nooit eindigende strijd, waarin ik zonder het toe te geven, telkens weer de verliezer was.
Tot de brief van de oliemaatschappij kwam, die mij verzocht onderdak voor een van haar employés op doorreis naar El Tigre te willen zoeken en hem zo mogelijk ook verder te helpen. Eerder had ik de maatschappij een concessie verleend om olie te boren op terreinen, die ik daar in de omgeving bezit. Ik staarde op de naam
| |
| |
in de brief Mr. & Mrs. Heuveling and daughter eight. Ze hadden dus een kind. Een kind van acht jaar! Acht jaar. Het was bijna negen jaar geleden, dat Suzy uit mijn leven verdwenen was. Een krankzinnige gedachte kwam in mij op. Zou het mogelijk zijn?
Ik vocht met de verleiding te antwoorden, dat ik geen onderdak kon geven, maar het verlangen, Suzy terug te zien was te groot. Ik antwoordde ten slotte, dat het me een genoegen zou zijn, hen zo lang zij wilden te huisvesten. Ik liep het risico een van de grootste fouten van mijn leven te maken en ik besefte dat ten volle. Maar ik was bereid alles op het spel te zetten om Suzy terug te zien. Ik telde de dagen, die mij nog scheidden van onze ontmoeting, mijn triomf haar te vernederen, als ze de gastvrijheid zou moeten accepteren van de man, die ze in het ongeluk had gestort. Met opzet stuurde ik mijn chauffeur naar het vliegveld om hen af te halen en bleef zelf thuis om hun komst af te wachten. Het duurde lang, het vliegtuig moest uren geleden geland zijn, ze hadden al lang moeten arriveren, maakte ik mezelf wijs, terwijl ik steeds nerveuzer werd, naar mate de tijd verstreek. Toen ik de auto aan de overkant van het ravijn zag aankomen en wist, dat ze nu binnen enkele ogenblikken na het riviertje gepasseerd te zijn, tegenover mij zouden staan, besefte ik opeens wat ik gedaan had. Het was geen triomf, ik had Suzy nog altijd lief, ik had mezelf alleen maar een groter marteling opgelegd. Wat moest ik zeggen, wat moest ik doen?
Wat een stommeling was ik geweest, het verleden niet te laten rusten, maar ter wille van een illusie deze onmogelijke situatie in het leven te roepen. Maar het was te laat om het ongedaan te maken. De auto reed voor het terras en ik ging naar buiten om mijn gasten te begroeten. Toen ik Suzy zag, merkte ik pas hoe wreed ik voor me zelf geweest was. Ik had haar even lief als negen jaar geleden, het was alsof de tijd wegviel. En toen ze mij zag en een ogenblik bleef staan zag ik opeens de blijdschap, de vreugde om het weerzien, die er in haar ogen verscheen. Toen zag ik ook Heuveling en hij herkende mij; hij stond als aan de grond genageld.
| |
| |
‘Robert,’ stamelde Suzy. ‘Wat doe jij hier?’
‘Wat heeft dat te betekenen Rutgers?’ vroeg Heuveling kwaad. ‘Als dit een grap is, dan vind ik het maar een heel goedkope.’
‘Mijn naam is Castillo,’ zei ik en toen zag ik hun kind. Ik: kon mijn ogen niet geloven, als er ooit een sprekende gelijkenis bestaan heeft tussen twee mensen, dan was het wel tussen de dochter van Heuveling en mij zelf. Er was geen twijfel mogelijk, wat ik eens als een dwaze veronderstelling had bedacht, was werkelijkheid.
‘Dit is Peggy,’ zei Suzy, die zich het best scheen te kunnen beheersen. Heuveling was naar de auto teruggelopen en ze keek naar hem om. ‘Wat ga je doen Bob?’
‘Wij blijven natuurlijk niet hier,’ zei Heuveling kort. ‘Kom je?’
Ze keek mij een seconde lang aan, in haar ogen stond de wens om aan Bobs bevel geen gehoor te geven, een wens en tevens een beroep op mij om de situatie te redden.
‘Zou het niet beter zijn, mij de gelegenheid te geven, u een verklaring voor mijn uitnodiging om hier te komen logeren te geven? vroeg ik. ‘U hoeft niet bang te zijn, dat ik oude koeien uit de sloot ga halen.’
Heuveling aarzelde. Nieuwsgierigheid maar ook gekrenkte trots deden hem ten slotte die aarzeling overwinnen.
‘Een verklaring lijkt mij inderdaad op zijn plaats, meneer eh... Castillo.’
‘Castillo was mijn moeders naam. Ik gebruik hem hier in Venezuela. Per slot van rekening ben ik half Venezolaan. Maar gaat u mee naar de veranda, daar is het koel. Zo, dit is dus Peggy? We zullen eens kijken of we voor jou een groot glas ijskoude limonade kunnen bemachtigen. Daar heb je zeker wel zin in.’
‘Graag meneer,’ zei Peggy gehoorzaam.
Ik waagde het, vlug een blik in Suzy's richting te werpen en ik zag dat zij zich moeite gaf, haar gevoelens te verbergen. Ondanks alles kon ik een glimlach niet onderdrukken.
Toen we op de veranda zaten, zei ik: ‘Om dan met de deur in huis te vallen. Ik kreeg van de maatschappij een brief, waarin mij
| |
| |
gevraagd werd, u gastvrijheid te verlenen. Ik heb even geaarzeld te antwoorden. Ik heb er zelfs over nagedacht te weigeren, maar toen bedacht ik, dat dit een goede gelegenheid was een mogelijk misverstand tussen ons uit de weg te ruimen. Als u namelijk hier op de concessie komt werken is het onvermijdelijk, dat wij dikwijls met elkaar in contact zullen komen. Als wij eens met elkaar konden spreken zou er veel duidelijk worden. Om die reden heb ik de uitnodiging gedaan, om te tonen, dat ik het gebeurde vergeten ben en hoop dat wij in de toekomst op een prettige manier met elkaar zullen kunnen omgaan.’
Het was een mooi speechje en ik verwachtte geen ogenblik, dat Heuveling erin zou trappen. Ik was dan ook stomverbaasd, toen hij zei: ‘Dat verandert de zaak. Ik wil niet degene zijn, die roet in het eten gooit. We blijven natuurlijk niet langer dan strikt noodzakelijk is,’ en ik zag Suzy's ogen, verdrietig en toch blij. Waarom was ze met die kerel getrouwd? Het was in die paar minuten, dat wij bij elkaar geweest waren duidelijk, dat ze niets om hem gaf. Zo iets merk je intuïtief. Waarom dan?
‘Mag ik u nu uw kamer laten zien?’ vroeg ik.
‘Heb ik ook een kamer?’ vroeg Peggy toen we gezamenlijk de trap opliepen.
‘Ik ben bang van niet,’ zei ik. ‘Er is op het ogenblik maar één logeerkamer, het huis wordt verbouwd. Maar die kamer is nogal ruim, je hebt er wel je eigen hoekje.’
‘Ik hoop, dat we hier heel lang blijven. Ik vind het hier heerlijk en ik vind u lief,’ zei Peggy. Ik waagde het niet Suzy aan te kijken, toen ik zei: ‘Ik vind jou ook lief. Dat is dan fijn, he? Dan zullen we reuzegoed met elkaar kunnen opschieten. Zo, hier is de kamer. Ik laat u nu alleen, dan kunt u zich wat opfrissen als u wilt. De badkamer is die deur daar aan uw rechterhand. Ik zie u dan later wel op de veranda.’
Toen ik alleen was, vroeg ik me weer af of ik ondanks de vreugde die mij Suzy's nabijheid verschafte, toch geen stommiteit had uitgehaald. Elk uur van de dag zou ik naar Suzy verlangen, elk uur zou een marteling zijn. Maar ik moest weten wat er was ge- | |
| |
beurd, waarom ze met Heuveling getrouwd was, terwijl ze mij niet was vergeten. Want daar was ik zeker van, Suzy hield nog steeds van mij, al mijn veronderstellingen waren op los zand gebouwd en ineengestort. Ik moest een gelegenheid vinden haar alleen te spreken, ik moest achter de waarheid komen.
Die gelegenheid deed zich twee dagen later voor, de dag voor ons vertrek naar El Tigre. Oorspronkelijk zouden we pas na een week daarheen vertrekken, maar ik was betrokken bij de voorbereiding van wat later een omwenteling in de regering zou veroorzaken en men wenste mij in El Tigre te zien in verband met mijn belangen in de olie. Heuveling moest iets gegeten hebben of gedronken, dat hem een ingewandsinfectie bezorgde. Hij kreeg plotseling een aanval van hevige buikkrampen. Ik gaf hem tabletten en raadde hem aan in bed te blijven, als hij de volgende dag niet beter zou zijn zou ons vertrek uitgesteld moeten worden. Hij voelde zich ellendig maar schikte zich in het onvermijdelijke.
Ik zat op de veranda de krant te lezen, toen Suzy binnenkwam.
‘Hoe is het met hem?’ vroeg ik.
‘Hij voelt zich doodziek,’ antwoordde Suzy.
‘Als hij geslapen heeft zal hij wel weer opgeknapt zijn, die tabletten werken nogal snel.’
‘Robert,’ zei Suzy, terwijl ze in een stoel ging zitten. ‘Waarom heb je ons laten komen?’
Ik keek even rond, er was niemand te zien. Peggy speelde met de kinderen van mijn schoonzuster in de tuin.
‘Omdat ik je spreken wilde, Suzy en omdat ik je wilde terugzien.’
‘Daar heb je dan wel lang voor nodig gehad. Ik begrijp het niet, waarom moet je zo wreed zijn? Je had toch beter het verleden met rust kunnen laten. Maar misschien begrijp je dat niet.’
‘Waarom ben je met hem getrouwd Suzy?’
Ze keek me even aan en ik zag dat ze tranen in haar ogen had. ‘Heeft het enig nut, daar nu nog over te spreken?’
‘Ik moet het weten. Je houdt niet van hem, je hebt nooit van hem gehouden.’
| |
| |
Ze stond op. Ik zag, dat ze een hevige tweestrijd voerde. ‘Hoe kun je mij dat verwijten? Je hebt ook nooit van mij gehouden.’
‘Waar ga je naar toe?’
‘Naar Peggy. Het heeft geen zin om hier verder op door te gaan. Het is allemaal voorbij, je moet dat toch ook inzien.’
‘Blijf hier Suzy. Ik wil het weten, ik wil weten waarom je nooit mijn brieven hebt beantwoord, waarom je met Heuveling getrouwd bent, je moet het me vertellen.’
‘Je brieven nooit beantwoord? Ik heb nooit een brief van je ontvangen. Je hebt zelfs niet de moeite genomen de mijne te beantwoorden. Waarom ik met Bob trouwde? Je hebt Peggy gezien. Dat is het antwoord. Daarom ben ik met hem getrouwd, om dat het kind een vader moest hebben.’
‘Maar ik heb nooit een brief van jou gekregen. Hoe komt dat?’
Plotseling kreeg ik een vermoeden. ‘Heb je ze zelf gepost?’
‘Zelf gepost? Nee, natuurlijk niet. Bob nam de post mee als hij naar kantoor ging. Hij kreeg onze post ook daar afgeleverd.’
‘Zo,’ zei ik. Het was allemaal zo duidelijk, ik verwonderde me erover, dat ze dat zelf al lang niet had begrepen. Nu, het te laat was, begreep ze het ook.
‘O, Robert,’ zei ze zwak. ‘Wat doen we nu?’
‘Je moet van hem scheiden. Ik heb je lief, Suzy, ik heb je altijd al die jaren lief gehad, maar ik dacht dat je me vergeten was.’
‘Nooit Robert, nooit heb ik je vergeten. Scheiden? Bob zal nooit in een scheiding toestemmen. Hij weet alles, maar hij heeft mij op zijn manier toch ook lief. Hij zal mij nooit willen afstaan. Bob is ziek Robert, zieker dan jij of ik vermoeden...’
‘Ach, die dysenterie...’
‘Dat bedoel ik niet, hij is geestelijk niet in orde, hij heeft mij nodig Robert, ik ben de enige, die hem steun kan geven. Als ik hem verlaat, zal hij een instorting krijgen, dan heeft hij niemand meer.’
‘Wil je ons geluk daaraan offeren? Heeft hij ons niet genoeg aangedaan?’
‘Ja, hij heeft ons genoeg aangedaan, meer dan genoeg. Maar ik
| |
| |
weet het niet Robert, hij is op zijn manier goed voor me geweest en hij is zo afhankelijk. Begrijp me toch.’
‘Ik heb je lief Suzy, dat is voor mij het enige, wat erop aankomt. Bob Heuveling kan me gestolen worden, ik heb niet dezelfde scrupules als jij. Hij heeft me jou ontstolen op een vuile, verachtelijke manier. Zijn ziekte mag dan een excuus zijn, maar dat mag niet de reden zijn dat we ons leven verder ter wille van hem op moeten offeren. Dat kun je niet van me verwachten.’
‘Dat doe ik ook niet. Maar ik zie geen uitweg. O, Robert na al die jaren.’
Ik sprong op en nam haar in mijn armen. Op dat ogenblik brak ook haar laatste weerstand. Ik vergat alles om mij heen, ik wist, dat ik nu eindelijk Suzy terughad en haar nooit meer zou afstaan. Toen zei een stemmetje: ‘Wilt u mij ook een kusje geven?’
We lieten elkaar los, plotseling tot de werkelijkheid teruggebracht. Peggy stond ons met grote ogen aan te staren. ‘Waarom kust u mammie?’ vroeg ze.
Ik trachtte mijn lachen te verbergen, het was een dwaze vertoning. ‘Omdat ik haar lief vind,’ zei ik.
‘Geeft u mij dan ook een kusje?’ vroeg Peggy. ‘U vindt mij toch ook lief?’
Toen ik haar kuste vonden mijn ogen die van Suzy. Ik wist dat ik haar had teruggevonden om haar niet meer te verliezen.
|
|