| |
| |
| |
Hoofdstuk 29
De volgende dag was Heuveling zoveel beter, dat wij naar El Tigre konden vertrekken. Het is een lange tocht door een bar en dor landschap onder een gloeiende zon. Toen we het stadje eindelijk bereikten waren zowel Suzy als Heuveling beiden doodop en zelfs Peggy zat half te slapen. Ik bracht hen naar hun hotel en zocht verbinding met het hoofdkwartier van de revolutionaire beweging. Het bleek mij, dat de voorbereidingen al in een veel verder stadium waren, dan ik had verondersteld. Elk ogenblik kon de revolutie uitbreken.
Ik dacht opeens aan het gevaar voor Suzy en Peggy onder die omstandigheden. Ze moesten uit El Tigre weg, het beste zou zijn hen naar Cumaná te brengen, waar ik vrienden had waar zij zouden kunnen logeren. Het kwam geen ogenblik in mij op, dat Heuveling daar wel eens bezwaren tegen zou kunnen hebben.
Ik telefoneerde naar Cumaná en regelde het, dat zij daar de volgende dag al naar toe zouden kunnen. Toen ging ik naar het hotel. Suzy en Peggy waren al naar bed, maar Heuveling stond mij koel en afwijzend te woord. Hij voelde niets voor mijn plan en lachte mij uit voor mijn overdreven zorgen.
‘We zijn u erkentelijk voor uw gastvrijheid, meneer Castillo,’ zei hij stijfjes. ‘Maar de plaats van de vrouw is aan de zijde van haar man. Ik heb niets gezien, dat er op zou wijzen, dat u gelijk
| |
| |
had, geen samenscholingen, geen opstootjes. Nee, meneer Castillo, nogmaals bedankt voor uw zorgen, maar we zullen van uw aanbod geen gebruik maken.’
Er bleef mij niets anders over dan mij bij zijn besluit neer te leggen, maar ik was vast van plan de volgende dag Suzy over te halen mijn waarschuwing niet in de wind te slaan en naar Cumaná te gaan.
De volgende dag was het te laat. De revolutie was uitgebroken, er was een uitgangsverbod ingesteld, niemand mocht de straat op. Heuveling was 's morgens vroeg al naar de concessie vertrokken, maar Suzy en Peggy waren in het hotel. Ik kreeg geen tijd om naar hen toe te gaan voor laat in de middag. Er stonden wachtposten voor het hotel. Zij waren voorzien van karabijnen, er was een tekort aan andere wapens.
Ik ontmoette Suzy in de hal. Heuveling bleek niets van mijn voorstel aan haar overgebracht te hebben en ik drong er bij haar op aan naar mijn vrienden te gaan. Er werd nog niet geschoten, maar dat zou een kwestie zijn van enkele uren, de militia was onderweg.
‘Maar ik kan Bob niet zo achterlaten,’ zei ze. ‘Natuurlijk gaan we met je mee, maar het zal niet zo lang meer duren voordat hij thuis is en ik wil het hem graag zelf zeggen. Dat is beter Robert.’
‘Goed.’ Een kwartier konden we nog wachten. Wanneer hij er binnen die tijd niet was zei ik haar dat we zouden moeten vertrekken. Ze stemde daarmee in.
‘Ik ga nu maatregelen nemen voor een auto. Alle auto's zijn gevorderd, maar ik krijg er wel een.’
‘Mag ik met u mee?’ vroeg Peggy.
‘Ach nee, Peggy,’ zei Suzy. ‘Blijf jij nu maar hier.’
‘Maar ik zit al de hele dag binnen.’
‘Laat haar maar meegaan, dan kun je in de tussentijd ongestoord je koffers pakken.’
‘Is het niet gevaarlijk?’
‘Ik zie niet in waarom, ik ben toch bij haar.’ Ik nam Peggy bij haar hand. ‘Kun je over een kwartier klaar zijn?’
| |
| |
‘Natuurlijk.’
Ik ging met Peggy naar de commandopost en het kostte me meer overredingskracht dan ik verwacht had, om een wagen los te krijgen. Er was echter geen bezwaar tegen mijn vertrek. Hoewel ik tot hun partij behoorde, wisten ze, dat ik mij altijd kantte tegen elke vorm van geweld. Ik zou hun waarschijnlijk meer in de weg lopen dan van nut zijn.
Toen we bij het hotel kwamen, parkeerde ik de wagen er recht tegenover. Ik zei tegen Peggy, erin te blijven zitten, want er was iets in de houding van de mannen, dat mij waarschuwde dat er gevaar dreigde. Het was de hoogste tijd dat we vertrokken. Ik liep snel het hotel binnen en Suzy was daar met haar koffer in de hal.
‘Bob is er nog niet,’ zei ze.
‘We moeten weg Suzy,’ zei ik. ‘Laat een briefje voor hem achter, maar maak in godsnaam voort.’
‘Nee Robert, dat kan ik niet doen. Ga jij vast in de auto zitten, ik kom direct nadat ik het hem verteld heb.’
‘Goed. Ik geef je vijf minuten. Als hij er dan niet is moet je komen. Het is geen grap Suzy, het is bittere ernst.’
‘Ik beloof het je.’
‘Goed, geef me je koffer maar.’
Ik sprak even met de wacht en gaf de order Suzy ongehinderd te laten passeren. Toen liep ik naar de auto, waar Peggy opgewonden op en neer zat te springen.
‘Allemaal mannen met geweren,’ riep ze. Ik keek snel om mij heen. Een groep gewapende rebellen zag ik in de richting van de buitenwijken van de stad verdwijnen. Er was geen moment te verliezen. Opeens zag ik de auto van Heuveling de straat inrijden en voor het hotel stoppen. Een paar van de mannen van de wacht stapten er op af en ik wist wat er gebeurde. Ze vorderden de auto; zoals ik verwacht had, protesteerde Heuveling heftig. Wat hem weinig baatte want, terwijl een van de mannen achter het stuur plaatsnam, dreven twee anderen hem zonder veel omslag het hotel binnen.
‘Komt mamma niet?’ vroeg Peggy. Het verwonderde me, dat
| |
| |
ze geen woord over Heuveling zei. Ze moest hem gezien hebben.
‘Dadelijk,’ zei ik en keek op mijn horloge. De vijf minuten waren om, ik startte de motor. Ik zag Suzy naar buiten komen, ze liep hard en vlak achter haar kwam Heuveling. De wacht sprong naar voren om hem tegen te houden, maar hij rukte zich los. Suzy had een paar stappen voorsprong, toen ik de mannen hun geweren zag heffen. Ik schreeuwde een waarschuwing, want ik zag het gevaar waarin Suzy verkeerde. Als ze Heuveling zouden missen... Het was te laat. Heuveling sloeg voorover neer en Suzy deed nog een paar passen, wankelde en viel ook op de grond. Ik wist niet meer wat ik deed, ik lette niet op Peggy maar sprong uit de auto en rende naar Suzy toe.
Toen ik bij haar was, hief ze haar hoofd op. ‘Mijn been, Robert,’ kreunde ze.
Ik zag, dat het gelukkig minder ernstig was, dan ik verwacht had, de wond in haar dijbeen, waar de kogel was binnengedrongen bloedde weinig. Ik trachtte door een stuk van haar onderjurk af te scheuren een noodverband te maken. Het nam maar enkele minuten in beslag, maar toen ik opkeek stond Peggy naast me. ‘Terug naar de auto, vlug,’ zei ik terwijl ik Suzy in mijn armen nam. Ik keek even rond om te zien hoe het met Heuveling stond, maar ik zag hem niet en ik begreep, dat ze hem dood of levend al weggebracht hadden. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd, dan me om hem te bekommeren. Ik tilde Suzy op, ze woog haast niets en ik droeg haar naar de auto waar Peggy doodsbleek op ons wachtte. Ik haastte mij, haar gerust te stellen. Toen wierp ik een blik om mij heen. We hadden veel tijd verloren, te veel tijd. Verderop in de straat werd geschoten, maar ik had geen keus, ik moest Suzy naar het ziekenhuis of naar een dokter zien te brengen en in beide gevallen moest ik dwars door de vuurlinie. Ik had Suzy achterin de auto gelegd en ik zei tegen Peggy, dat ze naast haar moest gaan liggen. Ze gehoorzaamde zonder te vragen, als begreep ze, wat er ging gebeuren. Toen startte ik de motor weer.
Op ongeveer vijfhonderd meter afstand versperde een groep mannen de weg. Ik stuurde de wagen pal op hen af en gaf vol gas.
| |
| |
Ze moeten niet begrepen hebben, wat ik van plan was, want er werd niet geschoten, voordat ik op tien meter afstand was. De wagen sprong vooruit over de hobbelige bestrating, recht op het groepje aan. Toen verbrijzelde een kogel de voorruit, zonder mij te raken. Ik zag nog vaag schaduwen van mannen die opzij sprongen en voelde een hevige schok, het stuur werd mij bijna uit mijn handen gerukt, toen ik tegen iets of iemand aanreed maar ik was daar op voorbereid en slaagde erin de wagen op de weg te houden. Een ogenblik was ik bang, dat zij de banden kapot zouden schieten, maar zulke scherpschutters waren het niet. Het ging allemaal zo snel, dat ik geen tijd had me goed te realiseren wat er gebeurd was, voordat de weg open voor mij lag en ik mijn levensgevaartijke snelheid begon te minderen. Dat ik niet tegen een obstakel of een andere auto botste mag een wonder heten. Door de grote ster in de voorruit werd mij het uitzicht op de weg voor het grootste deel benomen. Ik keek om naar Suzy maar Peggy glimlachte geruststellend. Er was hun niets overkomen. Het was niet ver naar het ziekenhuis en men was daar voorbereid op dergelijke gevallen, zodat er geen vragen gesteld werden.’
Castillo zweeg. Hij keek van Annelies naar George en zag hoe zijn woorden hen in verwarring gebracht hadden. Hij glimlachte.
‘Ik veronderstel, dat mijn verhaal op sommige punten van wat Heuveling u verteld heeft, verschilt,’ constateerde hij.
Een kelner kwam naar hen toe en zei: ‘De lunch is klaar, meneer.’
George keek Castillo aan. ‘Als u het goed vindt zou ik graag, voor dat we aan tafel gaan de rest horen.’
Castillo keek op z'n horloge. ‘Er is niet veel meer te vertellen,’ zei hij.
‘Ja, gaat u alstublieft verder,’ zei Annelies. ‘Aan tafel kunnen we zo slecht spreken met al die mensen om ons heen.’
George gaf de kelner een wenk. ‘We komen over een paar minuten.’ Toen keek hij even naar Annelies die zijn blik niet opving. Ze zat strak naar Castillo te kijken. Hij volgde haar blik en zag, hoe Castillo als in gedachten naar de parkeerplaats zat te
| |
| |
kijken. Hij scheen zich plotseling bewust van zijn schijnbaar gebrek aan belangstelling en glimlachte verontschuldigend.
‘Zoudt u mij willen vertellen op welk punt mijn verhaal met dat van Heuveling verschilt?’ vroeg hij opeens.
George kuchte. ‘O, op verschillende punten, maar het meest belangrijke vertoont zo'n grote afwijking van Bobs versie, dat ik niet goed weet wat ervan te denken. Als ik het goed begrepen heb is Suzy dus niet gestorven.’
Castillo keek hem verrast aan. ‘Dacht u dat dan?’
‘Bob was daarvan overtuigd,’ zei Annelies. ‘Waar is zij?’
Castillo glimlachte. ‘Een ogenblik. Ik hoop u binnen enkele minuten te kunnen overtuigen, dat Heuvelings veronderstelling, op een misverstand berust. Toch was die gedachte voor hem niet zo absurd. Het geeft mij een verklaring voor wat er volgde. Waarom hij er zo op gebrand was, Peggy onder zijn hoede te nemen. Het wonderlijke is wel, dat hij in zijn brieven aan mij er nooit over repte. Wel, dat ik Suzy zogenaamd in het ongeluk gestort had, maar niet over haar vermeende dood. Hij eiste Peggy op, als zijn kind.’
‘U geeft dus toe brieven van hem ontvangen te hebben?’
‘Natuurlijk. Waarom zou ik dat niet toegeven? Maar gezien in het licht, van hetgeen ik u over hem verteld heb, vond ik het beter ze niet te beantwoorden. Als u die brieven gelezen had, zoudt u er waarschijnlijk ook zo over denken. Het waren niet de brieven van een normaal mens.’ Hij keek weer naar de parkeerplaats, waar juist een auto voorreed. ‘Excuseert u mij een ogenblik,’ zei hij en stond op. Met vlugge passen liep hij het terras over en was juist op tijd om een jonge vrouw en een klein meisje bij het uitstappen behulpzaam te zijn.
‘George,’ zei Annelies. ‘Wie is dat?’
George was uit zijn stoel opgestaan.
‘Castillo heeft een dramatisch effect willen bereiken,’ zei hij, ‘en is daar bijna in geslaagd. We zullen in plaats van met ons drieën met ons vijven de lunch gebruiken. De vrouw, die daar naar ons toekomt is Suzy. En dat meisje moet Peggy zijn.’
| |
| |
Ze zagen hoe Castillo Suzy op hen opmerkzaam maakte en zij kwam met uitgestoken handen op hen toelopen.
‘George!’ riep zij uit. ‘Wat leuk om je terug te zien. Na al die jaren. Je bent niets veranderd.’
Jij wel, dacht George, toen hij de lijnen opmerkte, die de afgelopen tien jaar op haar gezicht gegroefd hadden. Maar het was ook het enige, dat daarop wees. Ze maakte niet de indruk onder geestelijke spanning te leven. De jaren hadden hun werk gedaan, dacht hij toen hij haar aan Annelies voorstelde, maar het resultaat was verre van ongunstig. Suzy was een aardig, vrij knap meisje geweest, nu was zij een interessante persoonlijkheid. Hij nam Peggy ditmaal goed in zich op, toen zij hem op haar beurt de hand drukte en nu zag hij ook de gelijkenis met Castillo, die zo frappant was. Even later zaten ze aan het tafeltje, terwijl een vertwijfelde kelner zich afvroeg of de lunch ooit geserveerd zou worden. ‘Je blijft natuurlijk met ons lunchen?’ vroeg George.
Ze stemde hier vrolijk mee in, terwijl ze naar Castillo keek. ‘Robert gaf mij te kennen, dat dat de bedoeling was.’
Castillo begon te lachen, toen hij George's beteuterde gezicht zag. ‘Ik heb haar niet in uw naam uitgenodigd, al lijkt het daar veel op. Ik heb alleen gezegd, dat ze naar Piscaderabaai moest komen.’
‘Wist je dan waarvoor?’ vroeg George aan Suzy. ‘Wist je dat wij hier waren?’
Suzy gaf niet direct antwoord. Ze wendde zich tot het kleine meisje, dat geduldig op haar stoel zat te wachten.
‘Peggy,’ zei Suzy, ‘als je vlug bent kun je voor we aan tafel gaan nog even een duik in zee nemen. Of hebben jullie haast?’ vroeg ze Annelies.
‘Nee, helemaal niet,’ zei Annelies. ‘George, waarschuw de kelner even. Is over een half uur goed?’
‘Ja,’ zei Suzy. ‘Een half uurtje Peggy.’
Peggy verdween op een draf naar de parkeerplaats waar ze haar badgoed uit de auto haalde. George had een paar woorden met de kelner gewisseld, die berustend de wijzigingen aanhoorde en keerde naar hun tafeltje terug.
| |
| |
‘Ik wil liever niet alles bespreken, waar Peggy bij is,’ zei Suzy. ‘Voor haar jonge leventje zijn er al genoeg ernstige voorvallen geweest, die ik haar graag had willen sparen. Ja, ik wist dat jullie hier waren,’ Ze keek George aan. ‘Ik weet alles, George. Robert heeft het mij gisterenavond verteld. Het spijt me zo verschrikkelijk, dat wij de oorzaak zijn geweest, dat jullie je zoveel moeite hebt gegeven. Robert wilde, dat ik jullie op deze manier zou ontmoeten. Helemaal duidelijk is het me niet, maar hij zal er wel een verklaring voor hebben.’
‘Ik had nog wat te bespreken en ik wilde alle twijfel, die er nog bij hen zou bestaan wegnemen, door het levend bewijs te leveren.’
‘Daar bent u dan wel in geslaagd,’ zei Annelies en zich tot Suzy wendend vervolgde ze: ‘Bent u dan vanmorgen uit Venezuela gekomen?’
Suzy begon te lachen. ‘Echt iets voor Robert om u dat niet te vertellen. Nee, ik ben al een tijdje op Curaçao. We hebben hier een huis gekocht en Peggy gaat hier naar school. Ze moest eerst nog een examen in Venezuela doen en we vonden het zonde haar juist daarvoor weg te halen. Vandaar dat Robert naar Caracas vloog en haar mee hier naar toe bracht. Hij moest gisterenavond nog iemand spreken, die hij hier op Piscaderabaai zou ontmoeten. De man is niet op komen dagen en in plaats daarvan ontmoette hij jullie.’
‘Ik had u die verklaring natuurlijk eerder moeten geven, maar het is me in de loop van ons gesprek door het hoofd gegaan,’ verontschuldigde Castillo zich.
‘Daar zitten we nu, Annelies,’ zei George met een zucht. ‘Het is allemaal voor niets geweest. Maar je moet het ons niet kwalijk nemen dat we ons door Bobs verhaal om de tuin hebben laten leiden. In zijn waanvoorstellingen heeft hij data en gebeurtenissen door elkaar gehaald en het verwondert me dat hij uit al die verwikkelingen een verhaal heeft kunnen samenstellen, dat niet alleen aannemelijk klonk, maar dat wij zelfs als de waarheid hebben kunnen aanvaarden. Het frappante is, dat door het hele verhaal een draad van waarheid liep. Een ding staat onomstotelijk vast, zijn
| |
| |
grote liefde voor jou en Peggy Suzy, en dat is waarschijnlijk ook de oorzaak geweest dat hij de gebeurtenissen verwrongen zag. Zijn liefde voor jou werd hem tot een obsessie en toen hij dacht jou verloren te hebben, concentreerde zijn liefde zich op Peggy.’
Suzy zei niets, maar Castillo antwoordde op luchtige toon: ‘Ik geloof dat u gelijk hebt, maar ik hoop, dat ik u ervan heb kunnen overtuigen, dat er voor Suzy en voor Peggy goed gezorgd wordt.’
Er blijft alleen nog die kwestie van het geld, dat Bob voor de opvoeding van Peggy bestemd had,’ zei Annelies.
Castillo begon te lachen. ‘Ik kan u verzekeren, dat ze in dat opzicht niets te kort zal komen. Ik ben niet bepaald onbemiddeld.’
‘Niettemin blijft het feit bestaan dat Peggy wettelijk Bobs kind is en dus zijn erfgenaam. Of liever Suzy is dat nu weer. Het is allemaal verschrikkelijk ingewikkeld, ik zie er geen weg meer uit.’
‘Als u dat gerust stelt kan ik wel een advocaat raadplegen om uit te vinden wat er met dat geld moet gebeuren. Het is van geen belang,’ zei Castillo.
‘U hebt hier op Curaçao een huis gekocht, vertelde u,’ zei Annelies. ‘Bent u van plan hier te blijven?’
Castillo knikte. ‘Ik ben van plan hier in zaken te gaan,’ zei hij.
‘In zaken?’ vroeg George een beetje verbaasd. ‘Maar ik dacht dat al uw belangen in Venezuela lagen.’
‘Laten we zeggen dat ik om politieke redenen er beter aan doe een tijd lang het land te verlaten. Het is niet allemaal gelopen zoals ik dat verwacht had. Daarom heb ik besloten me hier te vestigen en wat om handen te hebben.’
‘Wat voor zaken?’ vroeg George nieuwsgierig.
‘Auto's,’ zei Castillo.
‘Nee, toch!’ riep George stomverbaasd uit.
Castillo keek hem vragend aan. ‘Wat bedoelt u? U hebt toch zeker ook geen plannen in die richting?’
‘De hemel beware me,’ riep George uit de grond van zijn hart.
Annelies begon te lachen. ‘Zullen we nu eindelijk die kelner, die al een half uur met de lunch wacht eens zijn zin geven? Ik zie Peggy daar aankomen.’
| |
| |
Later toen zij aan tafel zaten hadden George en Annelies nog meer moeite zich voor te stellen, dat ze de avond tevoren Castillo nog gedacht hadden als een soort monster, een man, die ter wille van zijn eigen gevoelens Bobs geluk vernietigd zou hebben. De waanvoorstelling van een man, die door het verlies van het liefste, dat hij op aarde bezat, ten slotte zelf niet meer waarheid van verdichtsel kon onderscheiden. Het verwonderde George alleen, dat hij niet reeds de vorige avond tot die slotsom gekomen was.
En Suzy? Zoals ze daar zat naast de man, waarvan ze toch zo doodsbang moest zijn geweest, maakte ze de indruk van volkomen gelukkig te zijn. Evenals Peggy trouwens. Hij sloeg zwijgend het meisje gade en verbaasde zich over de opvallende gelijkenis. Dezelfde donkere ogen en ook die intelligente oogopslag. Dat was eigenlijk het enige in Bobs verhaal geweest, dat klopte. Dat Peggy Castillo's kind was.
Hij werd uit zijn gedachten weggehaald door Castillo, die hem vroeg wat zijn plannen waren en toen herinnerde hij zich opeens dat hij diezelfde middag naar het kantoor van de maatschappij moest gaan.
‘Ik moet vanmiddag naar kantoor,’ zei hij.
‘Ik zal u wel even brengen, zolang u geen vervoermiddel hebt is het niet zo gemakkelijk je over het eiland te bewegen. En taxi's zijn kostbaar.’
‘Als jij in de tussentijd eens met ons naar huis ging, Annelies?’ stelde Suzy voor. ‘Laten we dat u-gedoe maar achterwege laten.’
‘Mag ik hier dan vanmiddag blijven zwemmen?’ vroeg Peggy.
Even dacht Suzy na. Toen zei ze: ‘Maar ik weet helemaal niet hoe laat of we terug zullen zijn.’
‘Dat geeft niet,’ zei Peggy. ‘Ik weet toch de weg. Dan neem ik wel een busje.’
George keek haar even verbaasd aan. Het klonk zo zelfverzekerd, dat het leek alsof Castillo sprak.
‘Goed dan,’ zei Suzy. ‘Maar als je om vijf uur niet thuis bent, komen we je halen.’
Het leek George nogal een omslachtige manier van een afspraak
| |
| |
te maken, maar hij scheen de enige te zijn, die daar zo over dacht. Behalve Annelies misschien.
‘Ik kom je wel ophalen,’ zei Castillo. ‘Zo lang blijven we toch niet weg.’ Hij wendde zich tot George. ‘Als je over een auto beschikt bestaan afstanden hier niet. Je moet maar zorgen er gauw een machtig te worden.’
George merkte hoe Castillo hem tutoyeerde en het was een vreemde gewaarwording. Niettemin ging hij erop in.
‘Maar ik weet nog helemaal niet of ik hier zal blijven,’ zei hij. ‘Het is best mogelijk dat ze mij ook doorsturen naar Venezuela. Maar anders ben ik misschien wel je eerste klant.’
Na de lunch stapten ze allemaal behalve Peggy in Castillo's auto. George zat naast hem voorin en Annelies met Suzy op de achterbank. Het was een gesloten wagen maar de ventilatieraampjes zorgden voor voldoende afkoeling en Castillo wees George op de voordelen, die er aan een gesloten boven een open auto verbonden waren.
‘Soms moet je in de stad voor de brug wachten. Als je dan in een open wagen zit, zo pal in de zon, dan brand je er binnen een paar minuten uit. Het is sportiever natuurlijk, maar je heb je wagen niet alleen daarvoor.’
‘Is het hier altijd zo droog?’ vroeg George. ‘Er zijn toch wolken genoeg zou je zeggen. Regent het daar dan nooit uit?’
‘Soms wel. Meer dan je lief is. En ook wel eens een hele tijd achter elkaar niet. In zo'n periode zitten we nu. Daarom ziet alles er een beetje stoffig uit.’
Ze reden door de stad, de kleurige gevels met de ontelbare uithangborden van de winkels, die opschriften in Spaans, Engels en zelfs ook wel in het Nederlands droegen, de gekleurde bevolking met een enkele blanke ertussen deden George beseffen, dat hij in een ander deel van de wereld was. Hij had geen gelegenheid alles in zich op te nemen, daar ging het te snel voor, maar zijn indrukken waren die van felle kleuren onder verblindend zonlicht. Dan waren ze de stad weer uit, nadat ze een steile helling opgereden
| |
| |
waren, met aan weerskanten van de weg, kleine schilderachtige huisjes. Er kwam een klein stukje groen met dikke oude bomen, waarvan de takken boven hun hoofden samenkwamen en een afdak vormden. Kleine vrijstaande huizen nu, kleurig en met wat groen eromheen. Maar overheersend de rode kale aarde met wat stoffige cactussen, die dreigend hun vingers ten hemel hieven.
Castillo, die nogal snel gereden had, remde plotseling af en reed de wagen over een smalle droge sloot tot voor een gesloten tuinhek.
‘We zijn er,’ zei hij en toen hij George's verbaasde gezicht zag voegde hij eraan toe: ‘Het huis is van hier af niet zichtbaar. Het ligt een eindje van de weg af.’ Hij opende het portier en stapte uit om het hek te openen, waarna hij de auto erdoor reed en weer uitstapte om het zorgvuldig achter zich te sluiten. George vroeg zich af waarvoor het nodig was om zo hermetisch van de buitenwereld afgesloten te zijn, want aan weerszijden van het inrijhek zag hij dat een afrastering van harmonikagaas zich uitstrekte voor zover hij zien kon.
Hij hoorde Suzy achter in de auto aan Annelies de verklaring geven.
‘Tegen de geiten,’ zei ze in antwoord op Annelies' vraag. ‘Er lopen hier altijd kudden geiten los. Als je het hek open laat, kun je ervan verzekerd zijn, dat het beetje groen, waarover we beschikken tot het laatste sprietje verdwijnt.’
Het leek George overdreven, want het terrein binnen de afrastering toonde geen verschil met dat erbuiten, ook hier lag de rode aarde kaal en droog met enkele stoffige groepjes cactussen. Bedolven onder het rode stof groeiden aan de voet van de metershoge kandelaarcactussen de wild dooreengestrengelde Spaanse juffers, die onverwoestbare cactus, die zelfs deze droogte scheen te kunnen doorstaan. De weg, voor zover het een weg genoemd kon worden, onderscheidde zich in niets van het omringende landschap, behalve dan dat autowielen een spoor over de aarde getrokken hadden. Verder weg groeide struikgewas en toen Castillo een paar honderd meter gereden had, dook het pad plotseling omlaag en
| |
| |
lag er voor hen een soort vallei, die een totaal andere aanblik bood dan het landschap waar zij enkele ogenblikken tevoren doorgereden waren. Hier groeiden zelfs in deze droogte nog groene struiken, een paar palmen hieven zich erboven uit en te midden van deze groene oase lag het huis.
George kon een uitroep van verbazing niet weerhouden en hij hoorde hoe ook Annelies achterin de auto, een uitroep van verrassing slaakte. Het huis lag daar, als een overblijfsel uit lang vervlogen tijden, langgerekt en laag, contrasterend met, maar toch volkomen passend tegen de achtergrond van rotsige heuvels, met links in de verte de blauwe glans van een baai. De heldergele muren, de omamentale gevels met hun krullen en bogen onder de felle zon, gaven het bouwwerk iets onwezenlijks. Naarmate ze dichterbij kwamen zagen ze dat het een heel oud huis moest zijn en George vroeg Castillo er naar. Hij knikte.
‘Ruim tweehonderd jaar en nog even solide, alsof het gisteren gebouwd werd. Het is natuurlijk gerestaureerd.’
Ze hielden stil voor de hoofdingang en Castillo keek even achterom naar Suzy. ‘Het is misschien beter, dat we nu niet mee naar binnen gaan,’ zei hij. ‘Ik breng George dan eerst even weg, ik heb daar toch iets te bespreken en op de terugweg halen we Peggy op.’
‘Goed,’ zei Suzy. ‘In de tussentijd hebben Annelies en ik de tijd gehad elkaar wat beter te leren kennen.’
Ze keken de auto even na, die spoedig in een rode stofwolk verdwenen was.
‘Kom binnen,’ zei Suzy lachend. ‘Je blijft veel te lang in de zon staan.’
Annelies merkte opeens, dat ze het toch wel warm gekregen had, maar ze was zo door alle nieuwe indrukken in beslag genomen, dat ze er geen aandacht aan had geschonken. Suzy ging haar voor de ruime hal binnen, die uitkwam op een brede gang. Onmiddellijk merkte Annelies het verschil in temperatuur. De overgang was zo groot, dat ze verlicht zuchtte: ‘Wat heerlijk koel is het hier.’
‘Dat doen die dikke muren,’ zei Suzy. ‘En de wind natuurlijk.’
| |
| |
Annelies keek om zich heen, zich verbazend over de ruimte. De gang was breder dan in Holland sommige kamers en scheen over de hele lengte van het huis te lopen. Uit een deur kwam een oude negerin hen tegemoet.
‘Ah, Emilia,’ zei Suzy. ‘Dit is mevrouw Berger. Emilia is mijn hulp en toeverlaat. Breng ons iets te drinken, Emilia.’
De vrouw zei iets terug, maar niettegenstaande al de kennis, die ze van Spaans dacht opgedaan te hebben was het Annelies niet mogelijk de woorden te verstaan. Evenmin verstond ze Suzy's antwoord, dat in dezelfde taal gegeven werd. Emilia glimlachte en draaide zich om.
‘Wat sprak je daar?’ vroeg Annelies. ‘Was dat Papiamento?’
‘Ja,’ zei Suzy. ‘Daar versta je zeker nog niets van?’
‘Nee,’ zei Annelies bescheiden geworden, ‘wel een beetje Spaans. Ik dacht dat ik me daar wel mee zou kunnen behelpen. Maar hier verstond ik geen woord van.’
‘Dat leer je gauw genoeg, maar je kunt hier met Hollands toch ook bijna overal terecht. En Engels natuurlijk. Hier gaan we naar binnen.’ Ze opende een deur.
De kamer, waar Annelies binnengelaten werd maakte meer de indruk van een zaal, dan van een woonvertrek op haar. De ene wand bestond bijna geheel uit hoge wijdopenstaande ramen met uitzicht op de vallei en in de verte de zee. De andere wanden waren bijna zonder versiering, grote witte vlakken. Een enkel felkleurig schilderij vormde een rustpunt voor het oog. De meubelen gingen bijna verloren in deze ruimte. De gladde houten vloer moest nieuwgelegd zijn en glansde goudgeel. Een vaas met felrode bloemen vormde een ander verrassend contrast met de strakke tinten in dit vertrek.
‘Wat een heerlijke kamer,’ zei ze. ‘Ik had dit nooit in zo'n oud huis verwacht.’
‘We hebben getracht de voordelen van het moderne in deze kamer toe te passen, zonder het huis geweld aan te doen,’ zei Suzy. ‘Ik vind het ook een prettige kamer. Trouwens het huis is helemaal gemoderniseerd, behalve dan natuurlijk het uiterlijk.’
| |
| |
‘Jullie moeten ontzettend rijk zijn,’ zei Annelies. ‘Om zo iets te kunnen bekostigen. Het is een droomhuis.’
Suzy glimlachte. ‘Een droomhuis? Ja, misschien is het dat wel Annelies. Maar dan een droom, die werkelijkheid geworden is.’
Ze keek op toen de negervrouw het vertrek binnen kwam. Ze droeg een blad met enkele glazen en twee kannen. ‘Wat heb je daar Emilia? O, papaya, ja ik denk dat mevrouw Berger dat wel lekker zal vinden. Ja, zet het daar maar neer. Ik zorg wel voor de rest.’
Annelies zag, dat de ene kan vol ijsblokjes was en de andere een soort gesneden vrucht bevatte. Suzy keek haar nieuwsgierig aan.
‘Wat is het?’ vroeg Annelies.
‘Papaya. Nooit geproefd zeker?’
‘Nee,’ zei Annelies aarzelend. ‘Is het lekker?’
‘Peggy is er dol op,’ zei Suzy een glas vullend met een mengsel van vruchten, sap en ijsblokjes. Even later moest Annelies toegeven dat ze gelijk had. Het smaakte iets naar meloen, maar was minder waterig.
‘Papaya is een dankbare vrucht, je kunt er van alles van maken.’ zei Suzy.
Annelies zette haar glas neer.
‘Suzy,’ zei ze opeens. ‘Je bent nu wel echt gelukkig, he?’
Een ogenblik antwoordde Suzy niet. Ze keek naar buiten over de groene vallei. Even dacht Annelies dat ze misschien niet op haar vraag zou willen antwoorden, maar opeens zei ze: ‘Zo, gelukkig, als ik zelfs nooit gedroomd had te zullen worden. Waarom vraag je dat?’
Annelies aarzelde met antwoorden. Had ze het recht het verleden op te roepen, nu het toch zo duidelijk was, dat Bobs verhaal berustte op de fantasieën van een ziek brein? Dat zijn opdracht zinloos was, nu toch gebleken was, dat Peggy in goede handen was? Maar toch, was er nog zoveel onverklaarbaars in dit alles. Als ze het nu niet uitsprak zou het haar tot in lengte van dagen blijven achtervolgen. Ze weifelde, ze wist zo gauw geen woorden te vinden om te vertolken wat ze dacht. Maar Suzy kwam haar te hulp.
| |
| |
‘Houdt het met Bob verband?’ vroeg ze. ‘Is er iets, dat je weten wilde?’
Annelies zag hoe volkomen beheerst ze was. Misschien verbeeldde ze zich maar dat Suzy niet over het verleden wilde spreken, maar toch trachtte ze haar vraag zo in te kleden, dat ze Suzy niet zou kwetsen.
‘Hield je niet van Bob?’ vroeg ze. ‘Waren jullie dan niet gelukkig?’
Een ogenblik aarzelde Suzy, toen stond ze op en liep naar een van de ramen, waar ze naar buiten bleef kijken zonder te antwoorden.
‘Als je er liever niet over denkt, neem me dan niet kwalijk dat ik het ter sprake heb gebracht,’ zei Annelies.
Suzy keerde zich om. ‘Ik neem het je helemaal niet kwalijk Annelies. Ik weet natuurlijk niet alles wat Bob jullie verteld heeft.’
‘Waarom heb je voor hem alles verzwegen van wat er in Er Tigre gebeurd is?’
Suzy knikte. ‘Ik had verwacht, dat je die vraag zou stellen.’ Ze nam een sigaret uit een doosje dat op tafel stond en bood Annelies er ook een aan. Toen ging ze op een stoel zitten. Annelies vond, dat ze er plotseling ouder uitzag dan tevoren, de lijnen in haar gezicht tekenden zich scherper af.
‘Weet je,’ zei ze opeens en blies een rookwolk uit. ‘Ik geloof dat een mens een heleboel verdragen kan. Tot op zekere hoogte. Dan breekt hij. Zo iets was het met mij ook. Ik kon niet meer, ik wilde niet verder gaan. Na wat er in El Tigre gebeurd was wilde ik Bob nooit meer zien, noch iets van hem horen. Nu is hij dood, dus nu geeft het niet meer. Ik ben er blij om. Er was altijd nog een kans, dat hij weer in mijn leven zou terugkeren. Nu niet meer. Of ik ooit van hem gehouden heb? Nee, Annelies, ik hield niet van hem, ik haatte hem ook niet, hij wekte alleen medelijden bij me op. En soms angst.
Je zult je misschien afvragen hoe ik ertoe gekomen ben om met Bob te trouwen? Zelfs ter wille van Peggy? Wel, je hebt Bob in die tijd niet gekend, evenmin als ik dat toen deed. Er was geen
| |
| |
mens, die overtuigender de zich zelf verloochenende minnaar kon spelen dan hij. Ik had niet het flauwste vermoeden, dat hij toen al ziek was, dat zijn hele optreden, al zijn handelingen beïnvloed werden door zijn ziekte.
Om het je allemaal duidelijk te maken zal ik een heel eind terug moeten gaan. Ik zal je vertellen wat er die avond in Venezuela gebeurde nadat Bob me uit Roberts huis had weggehaald. Toen ze me eindelijk aan boord van dat schip gebracht hadden, dacht ik dat Bob Robert vermoord had.
Ik wist niet wat ik doen moest, want hij uitte de vreselijkste bedreigingen als ik met één woord ooit zou zinspelen op wat er gebeurd was. Ik weet niet wat voor verklaring hij aan mijn ouders gaf, ik weet alleen dat ik doodsbang van hem was.
Het schip voer bijna onmiddellijk na onze terugkomst aan boord weg en ik was alleen in mijn hut en ten prooi aan de meest tegenstrijdige gevoelens. Als ik aan Bob dacht, zag ik telkens weer dat vreselijke ogenblik voor me, waarop Robert door dat raam achterover sloeg. Als hij niet dood geweest was, zou hij iets gedaan hebben om te verhinderen, dat Bob me meenam, terug naar het schip, weg van hem, die ik liefhad. Maar ik durfde niets te zeggen, want niet alleen was ik er toen van overtuigd dat Bob woord zou houden wat zijn dreigement betrof, ik was ook bang, dat ik verantwoordelijk gesteld zou worden en misschien beschuldigd iets met de moord te maken te hebben gehad. Ik was nog erg jong. Toen we op Curaçao aankwamen speelde alles zich af als in een droom. Een nachtmerrie. Ik keek dagenlang de kranten na om te zien of er een bericht in voorkwam over een moord in Venezuela, maar ik vond niets. Hoewel ik hem nooit meer had willen zien kwam Bob ons bijna dagelijks opzoeken. Hij gedroeg zich alsof er niets was voorgevallen, hij zinspeelde zelfs niet op Robert. Hij gedroeg zich zo voorkomend en toonde zich zo bezorgd voor mijn gezondheid dat zelfs moeder, die eerst niet met hem overweg had gekund, wel eens wat vriendelijks over hem wist te zeggen. Ik leefde in die dagen zo in gedachten, dat het me niet kon schelen of Bob er was of niet. Het drong zelfs niet tot me door, dat hij zijn
| |
| |
bedoellngen langzamerhand trachtte door te drijven. Weken gingen voorbij.
Het ontbreken van enig bericht over wat er zich in Venezuela had afgespeeld deed bij mij twijfel ontstaan of mijn veronderstelling juist was. Misschien was Robert niet dood, maar het duurde nog geruime tijd voordat ik de moed kon opbrengen Bob ernaar te vragen. Ten slotte kon ik het niet langer uithouden. Op een avond toen hij in een buitengewoon goed humeur leek te zijn en we samen op de porch in de avondwind zaten begon ik erover.
‘Ik wilde je wat vragen Bob.’
‘Alles wat je maar wilt, Suzy.’ Ik kon zijn gezicht niet zien maar ik wist dat hij glimlachte.
‘Je moet niet kwaad worden Bob,’ zei ik daarom en uit zijn antwoord hoorde ik dat hij onmiddellijk op zijn hoede was.
‘Wat bedoel je?’
‘Wat is er met Robert gebeurd?’ Het was eruit voordat ik had kunnen overwegen mijn woorden wat zorgvuldiger te kiezen. Ik hoorde hem ademhalen, zijn gezicht was vlak bij het mijne.
‘Wat denk je?’
‘Ik weet het niet Bob. Ik ben zo bang, dat je hem een ongeluk toegebracht hebt.’
Hij lachte snijdend. ‘Dat zou zijn verdiende loon geweest zijn.’
Ik besefte opeens, dat die woorden betekenden dat Robert leefde! Ik kon van blijdschap geen woorden vinden, maar Bob vroeg achterdochtig. ‘Waarom wil je dat weten?’
‘Ik was zo bang. Het zou verschrikkelijk zijn als je hem gedood had.’
‘Niet meer dan hij verdiende.’
‘Waarom? Ik hield van hem Bob.’
‘Dat kan wel. Maar hij hield niet van jou. Daar ben ik zeker van.’
Ik wist niet wat ik moest antwoorden, ik had al zo veel gevraagd dat alles wat ik nu nog zou zeggen hem alleen maar woedend zou maken. Maar nu hij blijkbaar in zo'n goed humeur was, moest ik nu de gelegenheid niet te baat nemen? Ik moest weten waar Ro- | |
| |
bert was, ik moest hem schrijven, hem vertellen, dat het niet mijn schuld was, dat ik zo plotseling uit zijn leven was verdwenen. Maar ik durfde niet. Ik had eens Bobs wilde jaloezie meegemaakt en ik was doodsbang dat nogmaals onder de ogen te zien. Ik moest op de een of andere manier Roberts adres te weten zien te komen, zonder het aan Bob te hoeven vragen.
Dagen gingen voorbij zonder dat ik daar een oplossing voor vond. Bob bleef vriendelijk en voorkomend, ik kon me haast niet meer voorstellen, hoe hij zich die nacht gedragen had en soms betrapte ik me er op dat ik me zelf probeerde wijs te maken, dat ik zijn uitbarsting van drift door mijn eigen overspannenheid overdreven had gezien. Ik aarzelde tot ik ertoe gedwongen werd door iets dat ik niet had voorzien. Die nacht in Venezuela zou gevolgen hebben.
Nu aarzelde ik niet langer, ik moest me in verbinding stellen met Robert. Op een avond toen wij alleen waren vroeg ik het Bob. ‘Weet jij Roberts adres?’
Hij staarde mij een ogenblik verbaasd aan, voor hij antwoordde: ‘Waarom heb je dat nodig?’
Ik keek hem recht in zijn ogen. ‘Ik heb hem iets te zeggen, Bob.’ Het duurde even voordat het tot hem doordrong wat ik bedoelde. Hij werd doodsbleek maar hij beheerste zich volkomen.
‘Zo,’ zei hij na een paar seconden. ‘Hij woont op het ogenblik in Maracaibo. Ik moet het ergens bij me hebben.’
Hij haalde zijn portefeuille te voorschijn en begon erin te zoeken. Hij droeg dus Roberts adres bij zich en ik had er al die tijd over getobd, terwijl ik het hem maar had hoeven vragen.
‘Hier is het.’ Hij haalde een velletje papier te voorschijn, dat hij openvouwde. ‘Alsjeblieft.’
‘Je begrijpt het toch, Bob?’ vroeg ik onnozel, want het verwonderde me, dat hij zo kalm bleef.
‘Natuurlijk begrijp ik het. En ik weet ook, dat je niets liever zult doen, dan hem nu direct te gaan schrijven. Ik mag je er niet van terughouden, Suzy.’
‘Dank je.’ Ik wist niets anders te zeggen. Ik wist alleen, dat ik
| |
| |
weer contact met Robert zou krijgen en dat ik die brief direct klaar moest gaan maken, zonder uitstel. Het werd geen lange brief, ik vertelde Robert hoe blij ik was te hebben gehoord, dat hij het goed maakte, maar ik vertelde hem nog niet dat andere.
Toen ik me met de brief op zoek begaf naar een postzegel, zag ik opeens, dat Bob er nog was. Hij zat nog steeds in een stoel, als wachtte hij op iemand. Mijn binnenkomst scheen hem uit zijn gedachten op te schrikken en hij stond op.
‘Ben je hier al die tijd alleen geweest, Bob?’ vroeg ik.
Hij antwoordde rustig: ‘Ik heb wat na zitten denken. O, heb je daar je brief? Ik zal hem wel even voor je op de post doen.’
‘Maar er zit geen postzegel op.’
‘Dat maak ik dan gelijk wel even in orde.’ Ik gaf hem de brief, die hij in zijn borstzak stak. ‘Ik kom vanavond nog even langs,’ zei hij opgewekt, ‘misschien kunnen we dan naar de bioscoop gaan.’ Het leek me, dat wat ik hem verteld had niet veel indruk op hem had gemaakt.
Ik wachtte een week op antwoord. Een week waarin Bob regelmatig op bezoek kwam. Nooit zinspeelde hij op wat er voor mij op het spel stond, maar na een week vroeg hij opeens: ‘Heb je nog geen antwoord uit Venezuela gekregen?’
Ik moest ontkennend antwoorden.
‘Wil je dat ik hem eens schrijf?’
‘Nee, liever niet. Ik zal hem nog een brief sturen.’
‘Goed,’ zei Bob. ‘Ik ken toevallig iemand die morgen naar Maracaibo vliegt, daar kan ik hem aan meegeven. Beter dan over de post. Je weet maar niet.’
Ik had geen argwaan en ik gaf hem diezelfde avond mijn brief. Ditmaal had ik wel geschreven dat ik een baby verwachtte.’
Suzy nam een nieuwe sigaret en terwijl ze die aanstak keek ze Annelies aan. Ze blies een grote rookwolk uit.
‘Je hebt zeker wel begrepen, dat er nu ook geen antwoord kwam. Bob verzekerde me, dat zijn kennis die brief persoonlijk aan Robert ter hand gesteld had, maar hij deed een beetje geheimzinnig
| |
| |
en wilde zich niet uitlaten over wat Robert aan die kennis gezegd zou hebben. Pas na heel lang aandringen kwam het hoge woord eruit. Robert zou de brief gelezen hebben en die daarna in kleine stukjes hebben gescheurd.
Het krankzinnige was, dat ik Bob toen geloofde. Je weet, dat als hij iets vertelt hij zo goed de indruk kan vestigen, volkomen de waarheid te spreken. Dat heeft hij met jullie ook gedaan en daarom zit je nu hier. Ik geloofde hem onvoorwaardelijk, hij was zo vol meegevoel, zo onzelfzuchtig. Hij deed niets, waardoor hij verdenking zou kunnen wekken, iets voor zich zelf te willen. Ik was wanhopig, ik wist niet meer wat ik moest doen. Ik zou het vader en moeder moeten vertellen en ik wist dat ze zich dat ontzettend zouden aantrekken. Een week lang liep ik radeloos rond, trachtend iets te bedenken. Toen vroeg Bob me ten huwelijk. Ik zag een uitweg, het was de enige, die me openstond, dacht ik toen. Ik zei hem, dat ik niet van hem hield, maar dat ik met hem wilde trouwen ter wille van het kind. Het was de grootste stommiteit die ik ooit heb begaan en ik heb het geweten.
De moeilijkheden begonnen vrijwel dadelijk nadat we getrouwd waren. Hij was verschrikkelijk jaloers, onredelijk en zonder enige aanleiding. Nu hij zijn doel bereikt had, viel zijn ridderlijkheid als overbodige ballast van hem af. Om het minste geringste maakte hij hooglopende scènes, om daarna zo diep in de put te raken, dat zijn berouw haast nog onverdraaglijker was dan zijn jaloezie. Ik begon toen te begrijpen, dat er iets niet met hem in orde moest zijn. Ik raadde hem aan een psychiater te raadplegen, maar ik had al gauw spijt erop gezinspeeld te hebben, want nauwelijks had ik de woorden gesproken of er gebeurde iets, dat ik niet zal vergeten zolang ik leef. Het leek, alsof wat ik gezegd had een duivel in hem deed losbreken. Hij werd lijkbleek en begon de liederlijkste taal uitte slaan, die ik ooit gehoord heb. Hij greep een vaas met bloemen, die op een tafel stond en smeet die in duizend scherven. Hij stond daar, trillend van emotie. Het was de eerste keer, dat ik werkelijk bang van hem was. Peggy was vier jaar oud, toen we naar Venezuela verhuisden. Het leek er een tijd lang op dat ik me onnodig onge- | |
| |
rust had gemaakt. Hij vond voldoening in zijn werk. Er was in het kamp een jongeman, Hans Smit, een vrijgezel en Bob scheen goed met hem overweg te kwmen. Hij nodigde hem dikwijls uit bij ons te eten.’
Suzy zweeg even maar vervolgde: ‘Ik had mijn ogen beter open moeten hebben. Ik wist toch, dat Bob ziek was. Ik verdenk hem er nog altijd van dat hij wat er volgde zelf in scène gezet had. Op een avond kwam Hans vroeger dan gewoonlijk voor het avondeten. Ik had juist de tafel gedekt. Bob was er nog niet en ik verwachtte hem ook nog niet. Het scheen dat Hans iets op zijn hart had, want hij deed erg zenuwachtig. Ik vroeg hem op de veranda te gaan zitten, omdat ik nog met het eten bezig was. Maar hij riep me.
‘Suzy, ik heb je wat te vertellen.’
Ik wist natuurlijk niet wat er op het punt stond te gebeuren en ik volgde hem de veranda op. ‘Wat is er gebeurd Hans?’
Plotseling keerde hij zich om en voordat ik erop verdacht was had hij zijn armen om me heengeslagen en overdekte hij mijn gezicht met kussen. Ik was een ogenblik zo verbouwereerd, dat ik me niet verweerde. Ik was volkomen verrast, want hoewel ik Hans een aardige jongen vond, was ik me er niet van bewust, dat zijn gevoelens die kant op waren gegaan. Het duurde maar een ogenblik, toen trachtte ik me los te rukken. Ik was niet kwaad, ik wist, dat het voor een jongen alleen in het oerwoud soms bijna ondraaglijk werd, maar ik moest hem overtuigen, dat hij zich iets voorgesteld had, dat onmogelijk was. Maar ik kon me niet losmaken, ik hoorde zijn stem, hees van emotie, liefdewoorden fluisteren, terwijl zijn sterke armen mij tegen zich aandrukten.
Plotseling klonk Bobs stem mij door Hans' gefluister in de oren. ‘Laat haar onmiddellijk los, ellendeling.’
Ditmaal slaagde ik erin me uit Hans' armen te bevrijden en ik keek om. Bob stond in de deuropening, hij bewoog zich niet. Zijn gezicht was afgrijselijk vertrokken en ik zag het trekken van zijn mondhoeken, dat altijd een zenuwcrisis voorafging. In zijn ene hand had hij een oud conservenblik, het was roestig en vuil, maar ik had geen gelegenheid er lang bij stil te staan, want Bob begon te
| |
| |
spreken. Zijn stem klonk metaalhard en de woorden, die hij sprak deden Hans met gebalde vuisten een paar stappen naar voren doen. Ik wist, dat Bob niet verantwoordelijk was voor wat hij zei evenmin als voor wat hij zou doen en ik wilde erger voorkomen.
‘Ga weg,’ zei ik tegen Hans. ‘Ga onmiddellijk weg.’
Maar Bob had mijn woorden gehoord. ‘Er gaat hier niemand weg en zeker meneer Smit niet. Nietwaar beste vriend, wij hebben eerst samen nog een woordje te spreken?’ Zijn sarcastische toon plotseling veranderend, zei hij snijdend: ‘Kom hier, in de kamer.’
Ik wilde Hans nog tegenhouden maar die zei: ‘Laat me Suzy. Hij is volkomen in zijn recht.’
‘Het doet me genoegen, dat je dat nog beseft,’ zei Bob. ‘Ga zitten Smit. Nee, hier aan tafel.’ Hij had het blik nog steeds in zijn ene hand. Met de andere veegde hij de tafel schoon en wat er op gestaan had, viel kletterend op de grond. Toen Hans aan de tafel had plaats genomen ging Bob recht tegenover hem zitten. Hij plaatste het blik voor zich op tafel en bleef Hans strak aan zitten kijken. Plotseling lachte hij en het klonk in de gespannen stilte schel en onnatuurlijk, zodat ik een rilling langs mijn rug voelde lopen.
‘Ik had dit verwacht,’ zei hij. ‘Ik heb het aan zien komen. Een man kan zich in deze gloeiende hel doodwerken maar zijn vriend zal zich in die tijd de kans niet laten ontglippen om zich aan zijn vrouw te vergrijpen. Goed dan Smit, je zult je kans hebben. Een van ons tweeën is hier teveel. We zullen eens zien, wie dat is. De Indianen hebben daar een heel aardig spelletje voor, hebben ze me verteld. Een soort orakelspel. We zullen eens zien of er waarheid in het verhaal zit.’ Hij hield zijn ogen strak op Hans gevestigd.
‘Luister eens Bob,’ zei Hans. ‘Het spijt me wat er gebeurd is. Ik was me zelf niet. Ik kan het ook niet helpen, dat ik van Suzy ben gaan houden.’
‘Nee,’ zei Bob en ik verwonderde me over de kalmte van zijn stem. ‘Maar juist daarom dient een van ons tweeën te verdwijnen. We zullen zien, wie dat is.’
Hij nam het blik van de tafel en nu keek ik er met meer aandacht
| |
| |
naar. Het was een gewoon groenteblik, maar het deksel was er niet geheel afgedraaid zodat het nog met een smalle strook aan het blik zelf bevestigd was en dus het blik weer gedeeltelijk gesloten kon worden. Bob bukte zich en raapte, zonder Hans uit het oog te verliezen een mes van de grond op. Hij stak het tussen deksel en blikrand en boog het losse stuk omhoog. Toen maakte hij een razendsnelle beweging met zijn hand en keerde het blik boven het midden van de tafel om. Er viel iets uit en ik kon eerst niet goed zien wat het was. Hans slaakte een kreet van afgrijzen. Op het tafelblad lag een afzichtelijk grote schorpioen. Het dier was versuft door de schok, het bewoog zich niet.
‘Leg je handen op tafel Smit,’ zei Bob kalm, liet het mes vallen en klemde zijn handen om de rand van de tafel voor zich. ‘We zullen zien of er waarheid schuilt in die Indiaanse tovenarij. Dadelijk zal het dier gaan lopen. Naar een van ons. Dan zullen we zien.’
Ik zag, dat Hans zijn handen om de tafelrand geklemd had, het wit van zijn knoken was zichtbaar onder de strak gespannen huid. Ik kon niets doen, althans ik was te verbijsterd om iets te doen. Toen begon het dier te bewegen, het strekte zich en werd zich plotseling van gevaar bewust. Dreigend ging de staart met de venijnige doorn eraan omhoog.
Bob sprak nog steeds. ‘Er komt leven in. Het zal nu niet lang meer duren.’
Ik kon het niet langer uithouden. Ik wilde het uitschreeuwen, maar ik stond daar, als aan de grond genageld, gefascineerd door wat er moest gebeuren.
De schorpioen bewoog zich traag, draaide rond, de staart hoog geheven. Plotseling scheen hij een besluit te nemen. Hij liep recht op Bob toe, aarzelde halverwege de afstand tot diens handen en bleef toen staan. Ik zag hoe zich op Bobs voorhoofd zweetdruppeltjes vormden, maar hij bewoog zich niet. De schorpioen draaide zich om en begon de andere kant op te lopen in de richting van Hans. Hij kwam maar heel langzaam vooruit, maar hij vervolgde zijn weg ononderbroken. Toen hij op tien centimeter van Hans' handen af was, kon ik de spanning niet langer verdragen. Ik gilde
| |
| |
en ik zag Hans overeind springen, hij wankelde van de tafel weg. De schorpioen zat doodstil.
Plotseling begon Bob te lachen, het was de lach van een waanzinnige. Hij trok een schoen uit en met één klap vermorzelde hij het insekt op de tafel. Toen kwam hij dreigend op Hans af. ‘Eruit,’ zei hij. ‘Eruit, voordat ik jou verpletter, zoals ik met dat beest gedaan heb,’
Ik hoorde Hans met verstikte stem een antwoord geven, voordat hij zich omdraaide en de deur uitliep.
Ik heb hem nooit teruggezien, want hij vroeg kort daarop overplaatsing aan.’
‘Maar Suzy,’ zei Annelies. ‘Waarom ben je bij hem gebleven?’
‘Waar had ik heen moeten gaan? Mijn ouders waren gestorven. Ik had niemand.
Na het gebeurde met Hans leek het alsof de ziekte een gunstige wending zou nemen. Hij was nog wel eens driftig en onbeheerst, maar werkelijke woedeaanvallen bleven achterwege. Als hij wilde, kon hij erg sympathiek zijn en maakte zich gemakkelijk vrienden. Een paar jaar lang ging alles goed, we kregen een aardige kennissenkring. Hoewel het leven in het afgelegen gebied natuurlijk zijn bezwaren met zich meebracht was er door de onderlinge vriendschap toch ook veel gezelligheid, die je nu eenmaal in een grotere gemeenschap mist.
Peggy was zes jaar toen Bob opnieuw een inzinking kreeg. En nu gebeurde er iets dat ik nooit had verwacht. Ik was altijd dankbaar geweest, dat Bob en Peggy het zo goed met elkaar konden vinden. Nu scheen hij plotseling iets tegen Peggy te hebben en ik vermoedde wat het was. Zij was een steeds groter gelijkenis gaan vertonen met Robert en Bob moet dat gemerkt hebben. Ik geloof, dat hij toen Peggy begon te haten, zoals hij Robert gehaat moet hebben.’
‘Peggy?’ riep Annelies ongelovig uit.
‘Dat verbaast je, he? Robert heeft je dat niet verteld. Hij vond het beter dat ik je dat persoonlijk zei. Want je moest Peggy toch voor Bob redden uit de handen van haar echte vader? Maar luister verder.
| |
| |
Het begon met een eerst voor mij onverklaarbare gebeurtenis. Peggy had een stuk speelgoed, een afschuwelijke pop met een houten kop, die door een van de Indianen voor haar uit een kokosnoot gesneden was. Het was niet veel moois maar zoals dat gaat Peggy was er dol op. Ze sleepte die pop overal mee naar toe. Zelfs 's nachts in bed was ze er niet van te scheiden. Op zekere dag, het was nog heel vroeg in de morgen en Bob was net vertrokken, hoorde ik uit de tuin een verschrikkelijk gehuil opstijgen. Ik schrok want ik dacht dat Peggy die buiten speelde, door een insekt gestoken was en ik rende naar buiten en zag Peggy naar me toe komen met iets in haar armpjes, dat ik zo gauw niet herkende. Ze stak het me toe en toen zag ik wat het was. De pop, of liever wat er van overgebleven was. De kop was verbrijzeld en de rest was nog wat onherkenbare vodden. ‘Wie heeft dat gedaan?’ vroeg ik aan Peggy omdat ik vermoedde dat ze ruzie gehad had met een van de dorpskinderen, die zijn wraak op haar speelgoed had gekoeld. Maar Peggy zei niets, pas toen Bob die avond thuiskwam kreeg ik een vermoeden. Ze begroette hem niet maar ze wierp hem een blik toe zo vol verwijt, dat ik plotseling begreep, wie de schuldige was.
Ik had me al meer ongerust gemaakt over Bob in die tijd. Hij had weer dikwijls last van neerslachtige buien en was dan prikkelbaar en ongemotiveerd driftig. Hij uitte die stemmingen dikwijls ten koste van Peggy. Eerst waren het kleinigheden, een onverdiende afstraffing, een ongeduldig woord of gebaar. Maar al spoedig werd het zo, dat ik angst begon te krijgen, angst voor het gevaar waarin Peggy zou kunnen verkeren. Zoals alle kinderen was Peggy vergevensgezind en het voorval met de pop was langzamerhand uit haar herinnering verdrongen door iets dat veel ernstiger was. Ze kon natuurlijk niet begrijpen, dat er achter die onredelijke behandeling iets heel anders stak dan dat Bob een hekel aan haar zou hebben. Ik besloot om erger te voorkomen er met hem over te spreken. Hoe voorzichtig ik het ook trachtte in te kleden de gevolgen waren verschrikkelijk.
‘Het is jouw kind en van die schoft,’ zei hij, ‘en ik ben er voor opgedraaid. Ik zal dat kind behandelen, zoals ik dat wil, begrijp je
| |
| |
dat?’ Hij was lijkwit en zo kennelijk buiten zich zelf, dat ik er niet meer over durfde te beginnen. Ik leefde in die tijd in een voortdurende staat van angst en waakzaamheid en zorgde ervoor dat Peggy nooit met hem alleen kon zijn.
Gelukkig gingen we kort daarop met verlof. Ik heb me dikwijls afgevraagd of die verandering in Bob niet het gevolg was van het langdurig verblijf in die grote hitte, want nauwelijks waren we in Holland of zijn gedrag veranderde geheel en hij was weer tegenover Peggy, wat hij vroeger geweest was. Zorgzaam en hartelijk alsof die vreselijke periode er nooit tussen gelegen had.
Maar Peggy bleek het niet vergeten te hebben. Ik betrapte haar er dikwijls op als ze Bob peinzend zat aan te kijken, alsof ze zich afvroeg of dit en de man in de rimboe wel een en dezelfde persoon waren. Maar we moesten terug, ons verlof duurde te kort. Ik was bang, bang, dat Bob als hij weer in dezelfde omgeving zou komen weer terug zou vallen. Daarom was ik gelukkig toen ik hoorde dat we ergens anders zouden gaan wonen.’
‘En toen werden jullie in El Tigre geplaatst, he?’ vroeg Annelies.
‘Ja,’ zei Suzy, ‘toen kwam El Tigre en dat was het einde. Wat er in El Tigre gebeurde bracht een volkomen ommekeer in mijn gemoedstoestand teweeg. Nu ik Robert weer ontmoet had, nu ik wist dat hij van mij hield zoals ik van hem was er niet veel meer voor nodig om mijn breuk met de man die dit alles op zijn geweten had tot stand te brengen. Zeker het was niet eenvoudig en ik hield me zelf voor, dat ik als vrouw toch zekere verplichtingen op me genomen had toen ik een huwelijk met hem aanging. Dat nu ik wist, dat hij ziek was, ik me zelf later waarschijnlijk verwijten zou maken dat ik mijn geluk gekocht had ten koste van iemand die zich zo op mij verliet als Bob. Als dat in El Tigre niet gebeurd was zou ik misschien in staat geweest zijn Robert op te geven maar wat daar gebeurde deed me besluiten, dat ik Bob nooit zolang ik leefde meer wilde terugzien. Robert heeft je verteld wat daar gebeurde?’
‘Ja, hij heeft daar alles over verteld.’
‘Alles? Nee, niet alles Annelies. Ik zal je nu vertellen wat er
| |
| |
werkelijk is gebeurd. Ik wachtte in het hotel op Bobs terugkeer van de concessie en zag hoe Robert met Peggy in de auto aan de overkant van de straat instapte. Toen zag ik Bobs auto aankomen en stilhouden voor het hotel. Ik hoorde hoe Bob vruchteloos protesteerde tegen de inbeslagname. Ik keek op mijn horloge, elke minuut was kostbaar en ik zou nooit tijd genoeg hebben om Bob te overtuigen van de noodzaak op Roberts voorstel in te gaan. Hij kwam het hotel binnen en ik zag onmiddellijk dat hij buiten zich zelf was. Toen hij mij zag, kwam hij trillend van emotie naar mij toe.
‘Heb je het gezien, de schoften, maar als ze denken dat ik daar genoegen mee neem, dan hebben ze zich toch wel heel erg vergist.’
Hij liep ineens door naar de trap die naar de verdieping voerde waar onze kamers waren.
‘Wat ga je doen?’ riep ik. ‘Luister Bob, ik...’
Maar hij was de trap al opgerend en ik stond vertwijfeld na te denken, wat ik moest doen. Op hem wachten of niet riskeren, dat om zijnentwil Robert en Peggy in nog groter gevaar kwamen? Opeens besefte ik wat hij was gaan doen. In het nachtkastje naast zijn bed bewaarde hij een revolver. Ik was zo geschrokken, dat ik me niet kon bewegen, maar doodstil op dezelfde plek bleef staan, terwijl ik razend snel nadacht hoe ik hem zou kunnen tegenhouden. Als hij zou trachten de wacht te imponeren met het vertoon van een vuurwapen, waren onder deze omstandigheden de gevolgen niet te overzien. Er was maar de kleinste provocatie nodig om deze mensen hun beheersing te doen verliezen. Het zou juist genoeg zijn. Ik moest proberen hem daarvan te overtuigen. Als hij tenminste nog wilde luisteren. Op dat ogenblik verscheen Bob boven aan de trap. In zijn rechterhand droeg hij de revolver.
Ik aarzelde niet langer maar liep hem tegemoet voor hij de trap af was. ‘Nee, Bob,’ riep ik, ‘dat niet. Wacht... ik moet je wat vertellen...’
Hij bleef even staan en keek mij aan.
‘Wat dan?’
‘Castillo heeft je een voorstel gedaan om naar Cumaná te gaan.’
| |
| |
Hij was plotseling op zijn hoede. ‘Hoe weet je dat?’
‘Hij heeft het me zelf verteld. Hij wacht daar buiten op me om met hem mee te gaan. Ga ook mee Bob, blijf hier niet langer, het is te gevaarlijk. Elk ogenblik kan de revolutie uitbreken.’
Hij begon smadelijk te lachen. ‘Zo dat heb je mooi achter mijn rug bekokstoofd. Weglopen? Dat mag misschien de oplossing zijn voor die heldhaftige meneer Castillo, daar heeft hij al meer een handje van gehad. Maar Bob Heuveling laat zich door een paar van die imitatie-rebellen niet wegjagen. We zullen eens zien.’
‘Maar ik ga wel Bob. Ik ga niet alleen voor me zelf maar ook voor Peggy.’
‘Ik heb een goed middeltje hier om je dat te beletten,’ zei hij scherp. ‘Waar is Peggy?’
‘Ze wacht in de auto van Castillo aan de overkant van de straat. Tracht me niet tegen te houden Bob. Ik mag Peggy niet blootstellen aan het gevaar.’
Bobs gezicht was afgrijselijk om te zien, er was een gemene blik in zijn ogen gekomen toen hij zei: ‘Als ik het niet gedacht had. Met Castillo er vandoor, he? Ik zie je nog liever dood.’
Hij was zo overtuigd van zijn macht, dat hij een ogenblik niet oplette maar naar het raam liep dat uitzicht bood op de straat. Een vrouw in het nauw maakt net als een kat, rare sprongen. Ik wist dat mijn tijd om was, dat Robert wachtte. Ik zag mijn kans en ik sprong naar de deur. Bob draaide zich met een ruk om en trachtte mij te grijpen. Ik gaf hem een stomp die hem uit zijn evenwicht bracht, de revolver viel kletterend op de stenen vloer. Ik hoorde hem vloeken, toen hij zich bukte om hem op te rapen, maar ik had de deur bereikt, rukte hem open en rende de straat op, naar de auto waar Robert en Peggy wachtten. Ik hoorde Bob achter mij iets schreeuwen, toen klonken er schoten en weigerde mijn rechterbeen ineens mij te dragen. Even later boog Robert zich over mij heen.’
‘Hij heeft ons verteld, dat de wacht op Bob schoot en gemist moet hebben,’ zei Annelies.
‘Ja,’ zei Suzy. ‘Ik heb het hem nooit verteld, maar ik had een
| |
| |
vermoeden. Ik wilde zekerheid hebben en die kreeg ik. De kogel die uit mijn dijbeen verwijderd werd was geen kogel uit een karabijn waarmee de wacht bewapend was. Het was een kogel uit een revolver. Toen wist ik dat ik Bob nooit meer wilde zien. Ik wilde hem doen geloven, dat ik dood was. Ik wilde mijn geluk niet langer door hem in de weg laten staan.’
Annelies stond op, ze kon niet langer blijven zitten. De kamer leek benauwd, ze moest zich bewegen.
‘Vertel niet verder, Suzy,’ zei ze. ‘Ik begrijp het nu allemaal. Het moet verschrikkelijk geweest zijn. Maar er is toch nog één ding dat me niet duidelijk is. Waarom, als hij toch zo'n afkeer van Peggy had, waarom wilde hij haar dan bij Robert weghalen?’
‘Ik kan daar maar één reden voor zien, Annelies,’ zei Suzy. ‘Hij wilde wraak nemen op Robert, die hij ervan beschuldigde de oorzaak van zijn ongeluk te zijn.’
‘Dan ben ik blij, dat we onze opdracht niet hebben kunnen uitvoeren, al zag dat er in het begin heel anders uit en voelde ik het meer als een mislukking.’
Er klonken stemmen en de deur van de kamer werd geopend. Peggy, bruingebrand en stralend, stormde binnen. Achter haar verscheen George en daar achter zag Annelies Robert. Ze keek naar Suzy maar er was niet aan haar te zien dat ze zo juist een van de meest tragische episodes uit haar leven had verteld. Het kostte Annelies even moeite zich aan die sfeer te ontworstelen maar ze zette een opgewekt gezicht, toen ze aan George vroeg: ‘En wat heb je voor nieuws?’
‘Zou je het heel erg vinden als we niet naar Venezuela gaan?’ vroeg hij lachend.
‘Niet naar Venezuela?’
‘Nee, ze hebben in mijn plaats al iemand anders gezonden. En niet naar de concessie in El Tigre, die hebben ze opgegeven. De resultaten waren niet zoals ze verwacht hadden.’
‘Nou ik vind het helemaal niet zo erg. Het lijkt me hier op Curaçao best uit te houden. Hoe denk je er zelf over?’
‘O, het zal niet voor altijd zijn. Het is wel de bedoeling dat ik
| |
| |
later ook die kant op ga. En dan nog wat. Robert heeft ons aangeboden hier tijdelijk ons onderdak te nemen. Wat vind je daar van?’
Annelies antwoordde hem niet direct. Ze keek naar Peggy, die op de armleuning van haar moeders stoel zat, met haar arm om Suzy's schouders en naar Castillo, die tevreden neuriënd met een fles en een paar glazen aan kwam dragen en naar George, die met bewonderende blikken de kamer zat op te nemen. Toen zei ze, in het algemeen: ‘Zo te zien heeft het toch allemaal wel zin gehad,’ waarop Suzy zei: ‘Ik begrijp, wat je bedoelt en ik ben het met je eens.’
Robert, druk bezig met ijsblokjes uit een kan, die Emilia had binnengebracht, in de glazen te doen, zei lachend: ‘Vrouwen zijn niet alleen raadsels, soms spreken ze er ook nog in.’
Waarop niemand iets zei en alleen een klokkend geluid klonk, dat door de fles werd voortgebracht.
|
|