‘Bob,’ zei Suzy scherp. Hij keek haar even wezenloos aan en daarna mij.
‘Wat is er gebeurd?’ stamelde hij. ‘Wat is er gebeurd, Suzy?’
‘Ga zitten,’ zei ik. ‘U bent piet goed. Kan ik iets voor u doen?’
‘Ik weet het niet,’ zei Heuveling en liet zich in een dekstoel vallen. ‘Ik moet mij vergist hebben.’
Over zijn hoofd ontmoetten mijn ogen die van Suzy. Was de man dronken of was hij ziek?
Maar dronken bleek hij toch niet te zijn. Na een ogenblik met zijn hoofd in zijn handen gezeten te hebben stond hij op, mompelde een verontschuldiging en verwijderde zich.
Later toen we samen in de hut waren, maakte hij zijn verontschuldiging. Het leek mij het beste er verder niet op in te gaan, maar het gebeurde bleef tussen ons hangen, we spraken in het geheel niet meer met elkaar.
De dagen verstreken en ik begon te vergeten wat er was voorgevallen. Suzy en ik waren veel samen en haar ouders moeten hun conclusies getrokken hebben. Toen zei Suzy op een gegeven dag: ‘Robert, zou je nu zo langzamerhand niet eens met vader spreken? Het mag dan ouderwets klinken, maar ik weet zeker, dat hij het op prijs zal stellen.’
Ik moest toegeven, dat de gedachte daaraan nog niet bij mij opgekomen was, maar ik begreep, dat zij gelijk had. Toch zag ik tegen dat onderhoud op.
‘Dat moest ik dan maar direct doen,’ zei ik.
‘Ik wacht hier op je,’ zei Suzy.
Het gesprek viel buitengewoon mee. Zowel dokter Benting als zijn vrouw waren, nadat ik alles over me zelf verteld had, met hun dochters keus wel ingenomen.
‘En ga haar nu dan maar halen,’ zei mevrouw lachend. Ik haastte mij naar het dek terug, waar ik Suzy in tranen aantrof.
‘Wat is er nou aan de hand?’ vroeg ik, verbijsterd. ‘Waarom zit je te huilen? Alles is toch in orde. Of heeft het te lang geduurd?’
‘O, Robert,’ snikte Suzy. ‘Dat is het niet. Bob was zojuist hier.’