| |
| |
| |
Hoofdstuk 25
Sprakeloos staarden Annelies en George naar het vaag zichtbare gezicht van Castillo. De maan was achter de wolkenbank te voorschijn gekomen en wierp een spookachtig schijnsel over het verlaten terras. Van binnen, uit de bar, klonk het geluid van een mannenstem, die heftig debatteerde. Het maakte de stilte nog intenser. Toen zei George: ‘Wilt u beweren, dat Bob gek was?’
‘Nee,’ zei Castillo. ‘Niet in de zin, die dat woord aangeeft. Maar hij was geestelijk gestoord en op bepaalde punten niet verantwoordelijk voor zijn daden.’
‘Ik geloof u niet,’ zei George. ‘Hij maakte op mij helemaal die indruk niet.’
‘U moet me niet kwalijk nemen, dat ik in twijfel trek of u tot oordelen bevoegd bent. Evenmin als ik dat ben. Niettemin is het de reden, waarom hij naar Holland teruggezonden werd.’
‘In welke vorm openbaarde zich die afwijking?’
‘Hij had een verwrongen voorstelling van zaken, om het populair te zeggen, hij zag spoken.’
‘Waarmee u eigenlijk wilt zeggen, dat het verhaal van a tot z gelogen is.’
‘Dat wil ik helemaal niet zeggen, omdat ik niet weet welk verhaal hij u verteld heeft. Het moet een geloofwaardige geschiedenis geweest zijn, anders had hij gefaald u van de waarheid te overtui- | |
| |
gen. U lijkt me beiden genoeg nuchter verstand te hebben om voor u zelf uit te vinden of iets in zijn verhaal een zonderlinge indruk op u gemaakt heeft. Als u zover bent, zult u misschien bereid zijn mijn versie van de gebeurtenissen aan te horen.’
‘Mogelijk,’ zei George. ‘Ik moet hierover denken. Het verandert echter weinig aan het feit, dat hij ons opgedragen heeft voor Peggy te zorgen. Als uw bewering waar zou zijn, neemt dat nog niet weg dat u nog steeds weigert Peggy aan ons over te geven. Wij vallen niet onder de termen, waarop uw handelingen tegenover Bob gebaseerd kunnen zijn. Waarom weigert u nu Bob dood is nog steeds in te zien dat het in Peggy's belang is haar rechtmatige plaats in de wereld in te nemen?’
Castillo stond op.
‘Mag ik daar nog even het antwoord op schuldig blijven? Ik laat u nu alleen, want ik veronderstel, dat u beiden het een en ander te bespreken zult hebben. Het is bovendien al laat en u bent waarschijnlijk pas heel kort in de tropen?’
‘We zijn gisteren aangekomen,’ zei Annelies.
‘U moet doodop zijn. We zullen dit gesprek morgen voortzetten. Laat ik zeggen dat ik u hier om tien uur weer kom opzoeken. Of had u andere plannen?’
‘Nee, ik hoef mij niet direct te melden,’ zei George intussen zijn hersens pijnigend met de gedachte hoe hij Castillo zou kunnen verplichten zich aan die afspraak te houden. Maar hij kon niets vinden. Als de man zou willen zou hij nu kunnen verdwijnen en nooit meer iets van zich laten horen. Maar iets gaf George de overtuiging dat hij dat niet zou doen.
‘Ja,’ zei ook Annelies, ‘ik geloof dat we beter morgen hierover door kunnen gaan. Ik ben erg moe, ik kan haast niet meer denken.’
Even later waren ze met hun beiden alleen. Ze hoorden Castillo's voetstappen in de verte verdwijnen. Het was stiller dan het geweest was, zelfs vanuit de bar klonk geen geluid.
‘Hoe laat is het George?’
‘Halfeen.’
‘Wat denk jij ervan?’
| |
| |
‘Van Castillo bedoel je? Er zijn twee mogelijkheden. Of we zijn het slachtoffer geworden van een gewetenloze bedrieger en dan zit die nou in zijn vuistje te lachen óf hij heeft de waarheid gesproken.’
‘Ik geloof niet, dat hij loog.’
‘Nee, die indruk kreeg ik ook niet. Het is bovendien mogelijk, die bewering over Bobs geestelijke afwijking te toetsen, tenminste dat denk ik wel. Niet officieel natuurlijk, maar ik kan daar toch wel achter komen. En dat verandert alles. En nu praten we er niet meer over. Ik kan mijn ogen haast niet meer open houden van de slaap.’
Annelies rilde. ‘Ik vind het koud.’
‘Dat zei je vanmiddag ook niet. Kom laten we naar binnen gaan.’
Ze liepen langzaam langs de bar, die al gesloten was naar hun nachtverblijf, dat in een van de bungalowtjes was, die op het terrein stonden.
‘Weet je,’ zei Annelies. ‘Ik vind die Castillo helemaal geen onsympathieke man.’
‘Zo?’ zei George. Jij ook al? Denk aan Bobs woorden.’
‘Zo bedoel ik het niet,’ zei Annelies lachend. ‘Waar is nou ons huis? Het moet hier toch ergens staan. Weet je het nummer nog?’
‘Ja, dat zou fraai zijn, als we het verkeerde binnengingen, alles staat hier open.’
‘Hier is het,’ zei Annelies. ‘Ik herken het aan de bak met bloemen. Wat zijn het?’
‘Geen interesse,’ zei George. ‘Waar maak je je zo druk over? In het holst van de nacht!’ Hij opende de deur en knipte het licht aan.
‘Ik neem nog een douche,’ zei Annelies.
Het was warm in de slaapkamer, door de shutters kwam af en toe een vleugje wind, maar de hitte van de dag was in het vertrek blijven hangen. ‘Ik ook,’ zei George, terwijl hij zijn overhemd uittrok. ‘Wat is het hier warm, he? En terwijl het buiten toch zo koel was.’
‘Gooi de ramen open,’ zei Annelies, terwijl ze een peignoir aantrok. ‘Maar dan eerst het licht uit, anders hebben we kans, dat er van alles komt binnenvliegen. Muggen en zo.’
| |
| |
‘Die komen toch ook wel door de shutters. Wat moet ik met dat overhemd doen? Het is morgen niet meer te gebruiken.’
‘O, daar staat een mand, gooi het daar maar in. Heb je niet gezien, dat de shutters aan de buitenkant met muskietengaas afgetimmerd zijn?’
‘Het is me niet opgevallen. Ga je nu?’
‘Ik ben al weg.’ Ze liep snel naar de douchegelegenheid, die door een deur met het slaapvertrek verbonden was.
George stak een sigaret op en ging met 'n bloot bovenlijf vlak voor de shutters zitten om maar wat frisse lucht op te vangen. Hij trachtte orde te scheppen in de chaos van indrukken waaraan deze dag zo rijk geweest was. In plaats van een maandenlang speuren om Castillo te vinden waren ze zo plotseling met het doel van hun reis geconfronteerd dat er nu geheel nieuwe problemen ontstaan waren. Hij trachtte zich alles nog eens te herinneren zoals Bob dat gezegd had, maar het was alsof de hitte in het vertrek en zijn vermoeidheid hem beletten zijn gedachten te concentreren. Hij zag weer Castillo's gezicht voor zich, zoals hij dat aan de bar gezien had. De donkere ogen met de sombere gloed erin, de ogen, die Bob zo duidelijk beschreven had, dat hij zich zelf een ogenblik in de ban van Castillo's doordringende blikken gevoeld had. De strakke scherpe lijnen in het magere gezicht, die wezen op een hard en meedogenloos karakter, een van Castillo's wapens, waarvoor Bob gewaarschuwd had. Een gezicht waarop zich Castillo's niet te onderschatten intelligentie afspiegelde. Zelfs zonder Bobs waarschuwing zou hij op zijn hoede geweest zijn na deze ontmoeting aan de bar, een ogenblik waarin de man zich blootgegeven had, toen hij hem met de naam aansprak, die hij in jaren niet gebruikt moest hebben.
Hij hoorde vanuit de badkamer plotseling het geruis van water en enkele wilde kreten van Annelies wat hem uit zijn stoel overeind deed springen. Hij rukte de deur van de badkamer open en daar stond Annelies onder het neerstromende water.
‘Wat is er?’ riep hij. ‘Waarom schreeuwde je?’
‘Het water is ijskoud,’ riep Annelies klappertandend. George
| |
| |
begon opgelucht te lachen, terwijl zij de kraan dichtdraaide en zich bibberend begon af te drogen.
‘Lach maar als je er zelf onder staat,’ zei ze.
‘Nonsens,’ zei George. ‘Je maakt op zo'n manier alle buren wakker, het is nogal gehorig met die open ramen. Straks komen ze nog kijken of ik je aan het mishandelen ben.’
Hij hoorde haar antwoord niet, maar draaide de kraan op zijn beurt vol open. De schok die het koude water veroorzaakte deed hem even naar adem snakken, maar al gauw deed de kracht van het water zijn bloed sneller stromen.
Even later zaten ze allebei in pyjama op de rand van hun bed.
‘Ik heb het alweer warm,’ zei Annelies.
George antwoordde niet. Hij had Castillo nog niet uit zijn gedachten kunnen zetten. Het leek hem alsof hij dezelfde beklemmende spanning ondervond, die Bob destijds tot een obsessie geworden was. Het klopte allemaal zo precies en Castillo paste zo volkomen in de voorstelling die hij zich aan de hand van Bobs beschrijving van de man gemaakt had. Zelfverzekerd, hoffelijk, intelligent. Maar wat was achter deze uiterlijkheden verborgen?
Annelies strekte zich op het bed uit. ‘Ga je nog niet slapen? Wat een dag he? Wie had ooit gedacht dat we hem zo gauw tegen het lijf zouden lopen. Zeg George?’
‘Ja?’ vroeg George afwezig. Hij stond van het bed op en liep de kamer door om het licht uit te draaien. Het werd niet helemaal donker, door de ramen viel het licht van de lampen van de terreinverlichting die de hele nacht bleef branden.
‘Wat vond je van hem?’ vroeg Annelies.
‘Als ik de man onbevooroordeeld ontmoette zou ik hem misschien heel sympathiek vinden. Nu zijn we gewaarschuwd.’
Annelies zweeg. Buiten ritselde een palmblad in de wind. Het was verder doodstil.
‘Ben je het niet met me eens?’ Hij richtte zich half op een elleboog op en zag in het schemerdonker Annelies op haar rug in bed liggen, met de handen achter haar hoofd.
‘Ik weet het niet George. Ik heb een vermoeden, dat we een
| |
| |
grote vergissing begaan hebben door alles wat Bob ons verteld heeft zo klakkeloos aan te nemen. Ik geloof niet, dat Castillo zo'n misdadiger is als Bob heeft laten voorkomen.’
George geeuwde luid. Hij draaide zich op zijn zij en zonk weg in de vergetelheid van de slaap.
Een mug gonsde venijnig en zette zich stil op zijn voet waar hij zich tegoed begon te doen.
De volgende morgen leek alles veel minder ingewikkeld. Ze ontwaakten toen de zon al in de kamer scheen. Het was heerlijk koel, maar toch was er in de lucht al die ondefinieerbare waarschuwing van de hitte, die binnen een uur haar volle kracht zou bereiken.
‘Staan we op of blijven we nog wat liggen?’ vroeg George. Maar Annelies was haar bed al uit en liep naar het raam. Ze konden vanuit hun kamer de zee niet zien, er was alleen het uitzicht op bloeiende struiken, van de Franse bloem en andere in gele en rode kleuren bloeiende heesters en ze konden een glimp opvangen van de bungalow verder op het pad, die niet in gebruik scheen te zijn.
‘Laten we gaan zwemmen,’ zei Annelies.
‘Voor het ontbijt?’ vroeg George, die honger had.
‘Het moet nu juist heerlijk zijn.’
In hun zwemgoed liepen ze over het cementen pad langs het restaurant waar een enkele bediende aan het schoonmaken was, naar het zwembad, een afgezet gedeelte van de baai, die een vijftal meters onder hen volkomen vlak in het vroege zonlicht baadde. Het water was lauwwarm en ze verwonderden er zich over hoe gemakkelijk zij konden zwemmen, nu door het hoge zoutgehalte hun drijfvermogen zoveel groter was geworden. Tot nu toe had geen van beiden nog een woord gerept over Castillo, hoewel beiden bijna onophoudelijk dachten aan het komende onderhoud. Ze zwommen een half uur en hadden al die tijd het zwembad helemaal voor zich zelf alleen. Toen riep George: ‘Ik begin een verschrikkelijke honger te krijgen. Zullen we nu maar uitscheiden?’
‘Hoe laat is het?’ vroeg Annelies.
‘Ik heb mijn horloge niet aan, ik denk acht uur.’
| |
| |
‘Wat vroeg nog. Zouden we al wat kunnen krijgen?’
Ze waren het strandje opgelopen, dat aan het zwembad grensde.
‘Nog twee uur voordat Castillo komt.’ Het was eruit voordat George besefte, dat hij zijn voornemen om pas na het ontbijt Castillo te berde te brengen, opzij had gezet.
‘Heb jij ook aldoor aan hem gedacht?’ vroeg Annelies, terwijl zij naar de bungalow terugliepen.
‘Dat kon toch moeilijk anders?’
‘Nee, het is wel een groot toeval geweest, dat we hem hier tegen het lijf liepen.’
‘Ik beschouw het als een goed voorteken.’
George stond stil. ‘Er is iets, waar ik al een paar uur over heb lopen piekeren.’
‘Natuurlijk, ik ook.’
‘Ik vraag me af of het hetzelfde is. Het heeft me gisterenavond steeds meer verbaasd.’
‘Dat Castillo niet de gevaarlijke misdadiger lijkt, die Bob ons heeft voorgesteld?’
‘Precies. Het is jou dus ook opgevallen. Maar gisterenavond was gisterenavond. We waren moe, we konden ons niet onttrekken aan de invloed, die de entourage op ons oordeel had, maanlicht, de stilte en het feit dat we alleen Castillo's stem konden horen, maar niet zijn gezicht zien.’
‘Maar die bewering van hem, dat Bob krankzinnig was, hoe moeten we dat opvatten?’
‘Hij heeft niet gezegd, dat Bob krankzinnig was, alleen, dat hij geestelijk gestoord was. En als Castillo dat zo zonder meer te kennen geeft, zal dat ook wel een grond van waarheid hebben.’
‘We moeten daar achter zien te komen. Ik heb het nooit gemerkt, maar wat een eng idee. De tijd, dat we hem in huis gehad hebben, moet je denken. Stel je voor dat hij een aanval gekregen had.’
‘Hij was niet krankzinnig zei ik je toch al. Ik heb zo'n vermoeden dat Castillo schizofrenie bedoelde, maar veel weet ik er ook niet van.’
| |
| |
‘Wat is dat?’
‘Zo iets als gespleten persoonlijkheid.’
‘Snap ik niets van.’
Ze waren bij de bungalow gekomen en George ging voor naar binnen.
‘Ik zei je al, dat ik er ook niet erg mee op de hoogte ben. Maar als er in die richting iets met Bob aan de hand was, zal de maatschappij daar gegevens over hebben.’
‘Het is natuurlijk de vraag of ze je die zullen willen verstrekken.’
‘De maatschappij misschien niet, maar ik weet iemand, die het wel zal doen.’
‘Wie dan?’
‘Onze vriend Timmers. Hij is immers bij personeelszaken. Ik ga hem na het ontbijt opbellen.’
‘Voordat Castillo komt.’
‘Ja, natuurlijk. En ga nou mee, of ben je nog niet klaar?’
‘Wat een haast, we hebben de hele dag nog voor ons.’ Annelies trok de jurk over haar hoofd. Het was een eenvoudige katoenen jurk, zonder enige versiering, maar hij stond haar bijzonder flatteus. En dat zag ook George, die opmerkte: ‘Wat een verschil, die warme wollen kleren eergisteren en nu dit. Het staat je goed.’
‘Ja?’
‘Ja,’ zei George, terwijl ze de bungalow verlieten. ‘Maar jou staat bijna alles goed...’
‘Je bent complimenteus.’
‘Nee, ik constateer alleen een feit.’
‘Dus als het me niet goed zou staan zou je het ook zeggen?’
‘Dan zou ik niets zeggen,’ verbeterde George.
Het restaurant was verlaten op een eenzame man na, die in een hoekje zat te ontbijten. Ze zochten een tafeltje op met uitzicht op het terras en de zee.
‘Wanneer ga je Timmers opbellen?’ vroeg Annelies.
‘Na het ontbijt,’ zei George. ‘We hebben alle tijd.’
‘Wat heerlijk is het hier George,’ zei Annelies. ‘En dan te bedenken dat ze in Holland door de sneeuw baggeren of met griep in
| |
| |
bed liggen. Moet je eens kijken daar in de verte, is dat een zeilschip?’
‘Waarschijnlijk een schoener tussen de eilanden koersend.’
‘Het moet fantastisch zijn op die blauwe zee te kunnen zeilen.’
‘Dat kunnen we misschien nog wel eens doen. Ik heb gehoord dat er soms wel tochten gemaakt worden. Misschien kunnen we ergens wel eens een boot huren en zelf gaan.’
‘Het klinkt als een sprookje. Ik kan me ons zo voorstellen, in de verte doemen uit zee onbekende kusten op. Waarachtig George, kijk daar heel ver weg...’
‘Gezichtsbedrog, dat zijn wolkenbanken.’
‘Nee, het is de kust. Kijk dan daar, die donkerder schaduw.’
‘Ja, waarachtig... de kust van Venezuela...’
‘Van Venezuela...’
‘Geef me de jam eens aan.’
‘Niet zo dik, George.’
‘Wat geeft dat. Ik betaal er toch voor? Eet jij niets?’
‘Nee, laat maar.’
‘Dat gaat niet goed. Let op mijn woorden.’
‘Kletskoek. Ik zit net te denken. Venezuela, wat lijkt het dichtbij. George!’
‘Wat is er nou? Ik heb zin in jam. Laat me toch.’
‘Die kelner staat naar je te kijken.’
‘Wat kan mij dat schelen. Nog een kop koffie graag.’
Annelies zuchtte, terwijl ze het koffiepotje optilde en George's kop volschonk. ‘Veel eten is niet goed met die warmte.’
‘Dacht je? Nou dan is dit mijn laatste.’
Toen George mes en vork neerlegde, zei hij: ‘En nou ga ik Timmers opbellen. Blijf jij hier zitten?’
‘Ja, dat is misschien wel beter.’
‘Bestel dan nog een potje koffie voor als ik terugkom.’
Even later stond George in de telefooncel en draaide een nummer.
‘Mag ik meneer Timmers?’
Het duurde een paar seconden voordat hij doorverbonden werd.
‘Hallo, met Timmers.’
| |
| |
‘Met Berger. Hoe gaat het met je sinds gisterenavond?’
‘Je mag dat wel vragen Berger, maar eerlijk gezegd verwondert het me dat je dat interesseert, vooral na gisterenavond.’
‘Ik weet waarover je het hebt en ik begrijp best, dat ik je een verklaring schuldig ben. Die zul je ook hebben, maar niet over de telefoon en niet nu. Je kunt ervan overtuigd zijn, dat ik een heel aannemelijk excuus zal vertellen.’
‘Ja, dat neem ik dan maar aan. Ik wil je wel vertellen, dat ik een ogenblik niet wist hoe of ik het had.’
‘Nee, dat kan ik me begrijpen, maar je zult alles te horen krijgen. Dat was een van de redenen, waarom ik je opbel, een andere is dat ik je hulp nodig heb.’
‘Mijn hulp?’
‘Ja, je zou me een grote dienst kunnen bewijzen. Ik hoop dat je me zult willen helpen.’
‘Dat hangt er van af wat het is.’
‘Natuurlijk. Heb je Bob Heuveling gekend?’
‘Heuveling, zeg je? Nee, maar ik ben nog niet zo lang hier. Werkt hij voor de maatschappij?’
‘Heuveling is dood. Hij heeft voor de maatschappij gewerkt hier op Curaçao en in Venezuela. Om gezondheidsredenen werd hij een tijdje geleden naar Holland gezonden, waar hij gestorven is.’
‘Tot zover is het me duidelijk. En nu?’
‘Ik moet weten waaraan hij leed, wat de reden is van zijn terugzending. Heb je daar misschien iets over?’
‘Dat zou ik na moeten kijken.’
‘Wil je dat voor me doen?’
‘Met genoegen. Moet je het gauw weten?’
‘Zou je me binnen het uur iets kunnen laten weten?’
‘Het was mijn plan jullie straks te komen halen om naar de stad te gaan.’
‘Het spijt me Timmers, maar dat zal niet kunnen, ik heb vanmorgen een bespreking.’
‘Houdt je vraag over die Heuveling daar verband mee?’
‘Ja, maar meer kan ik je niet zeggen.’
| |
| |
‘Ik zal kijken wat ik kan vinden, dan bel ik je terug.’
‘Je bewijst me er een grote dienst mee.’
‘In orde kerel. Ik zal mijn best doen, maar misschien duurt het even.’
‘Dat geeft niet, ik wacht.’
‘Tot straks dan.’
George hing de hoorn op en liep terug naar het zaaltje waar Annelies achter een potje verse koffie zat te wachten.
‘En?’
‘Hij zal proberen het uit te vinden.’
‘Kende hij Bob?’
‘Nee. Dat is de moeilijkheid, hij moet het uit de officiële gegevens halen. Als het daar tenminste in vermeld is.’
‘Doen ze dat?’
‘Ziektegevallen worden meestal aangetekend voor zover ik weet. Je hebt koffie zie ik, schenk me dan maar in.’
Ze wachtten, langzaam verstreek de tijd en om beurten keken ze op hun horloge. Een kwartier, een half uur.
‘Misschien doet hij het niet,’ zei Annelies. ‘Zou je nog niet eens bellen. We moeten ook om Castillo denken.’
‘Ik kan toch niet nog eens bellen. Wat zou hij wel van me denken?’
Ze staarden zwijgend over het terras naar de zee. Vijf minuten. Toen zei Annelies: ‘Je moest toch maar...’ en op dat ogenblik kwam een kelner naar hen toe: ‘Meneer Berger, u wordt aan de telefoon geroepen.’
‘Ik kom.’ George stootte in zijn haast tegen het tafeltje en de koffiepot kon nog juist door Annelies gered worden.
‘Berger?’
‘Ja, ik ben hier.’
‘Ik heb het gevonden hoor. Maar het was een hele onderneming. Hier heb ik het, malaria en prothese van het linkerbeen. Reden genoeg zou ik zo zeggen om iemand terug te sturen.’
‘Verder niets?’
‘Is het nog niet genoeg?’
| |
| |
Nee, het was niet genoeg. Niet genoeg om Castillo's woorden te geloven.
‘Wacht even, hier staat nog een aantekening, maar ik weet niet wat ik daarvan maken moet.’
‘Wat staat er dan?’ George hield zijn adem in.
‘Er staat hier letterlijk “Ref.,” dat is Rudolf, Eduard, Ferdinand punt. Referentie dus of refererend aan, zo iets dus. Ref. dr. Gulicker. Dat is alles.’
‘Wie is dokter Gulicker?’
‘Ik zal het even vragen. Blijf maar even aan de lijn.’
George wachtte. Dokter Gulicker was waarschijnlijk de behandelend geneesheer, die verantwoordelijk was voor het advies van repatriëring, maar hij moest zekerheid hebben. Volgens deze gegevens had Castillo gelogen, eenvoudig getracht hen te overbluffen met een vergezocht verhaal. Als Bob krankzinnig was, had hij of Annelies toch wel iets moeten merken. Ze waren gek geweest ook maar één ogenblik naar hem te luisteren, ze moesten nu iets verzinnen om Peggy uit zijn klauwen te bevrijden. Er moest een mogelijkheid zijn.
‘Hallo Berger, hier ben ik weer.’
‘Ja?’
‘Dokter Gulicker is directeur van de psychiatrische inrichting hier. Meer kan ik je ook niet zeggen, niemand hier weet er meer van.’
Dus toch! Castillo had dus toch niet gelogen of het moest alles toeval zijn. Maar in dergelijke toevalligheden geloofde George niet.
‘Hallo, ben je er nog?’
‘Ja, ja, wel bedankt voor je moeite.’
‘Dat is oké. Zie ik jullie vanavond nog op Pisca?’
‘Ja, we logeren hier toch voorlopig?’
‘Tot vanavond dan en loop niet weg zoals gisteren. Je bent me een rondje schuldig.’
‘Dat zal ik met het grootste genoegen betalen en nog wel bedankt voor je inlichtingen.’
| |
| |
‘Heb je er wat aan?’
‘Dat geloof ik wel, ja. Tot ziens dan.’
George haastte zich terug naar de eetzaal.
‘Ik zie het al,’ zei Annelies. ‘Het is zo.’
‘Hoewel het er niet met zoveel woorden, of zelfs zo weinig woorden staat, kunnen we aannemen, dat Castillo de waarheid heeft gesproken.’ En hij vertelde haar van de aantekeningen op Bobs personeelskaart. Toen hij uitgesproken was, zei Annelies: ‘Ik ben blij, dat ik me niet vergist heb. Het zou een slag voor mijn zelfrespect geweest zijn. Noem het vrouwelijke intuïtie, maar ik wist, dat Castillo de waarheid sprak.’
‘Ik ben benieuwd naar wat hij ons te vertellen heeft,’ zei George.
|
|