‘Het brengt niets op. Ik ken die veilingen. Als we het eens op lieten slaan? Je weet toch niet of we terugkomen?’
‘Och, een paar dingen zou ik wel willen houden. Maar om alles voor jaren op te laten bergen, nee dat geloof ik niet.’
‘We kunnen het wel meenemen...’
‘Nee hoor, geen gesjouw daar in die hitte. Hoe minder we mee te slepen hebben hoe liever het me is.’
Zo besloten ze dus op enkele dingen na, die ze in kisten zouden pakken en op laten slaan, de rest van hun inboedel op de veiling te verkopen. De dag van vertrek naderde steeds meer en hoe nader die kwam hoe meer er te doen scheen. De laatste paar dagen, toen hun huis was leeggehaald, brachten ze door bij Annelies' ouders. Het kwam er bijna nog tot een scène toen notaris Kolkman, George onder vier ogen en over een glas port nog eens wilde wijzen op zijn verplichtingen.
‘Je hebt dat baantje nou wel aangenomen, maar je weet nog helemaal niets van dat land af. Bedenk wel George, dat je nu niet na drie maanden kunt zeggen, ik heb er genoeg van. Je zult nu moeten tonen dat je je wilde haren verloren hebt.’
‘Dat waren geen wilde haren, het was eenvoudig dat ik me niet aan de benauwdheid en de bekrompenheid van de baantjes hier kon wennen. Noem 't claustrofobie, maar geen wilde haren, spaar me.’
‘Nou je hoeft niet zo gauw op je teentjes getrapt te zijn. Je zult me toch moeten toegeven, dat je tot nu toe geen carrière achter de rug hebt om trots op te zijn.’
‘U wel?’
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Letterlijk. Bent u trots op uw carrière? Waar bestond die eigenlijk uit? Wat hebt u zelf gepresteerd? Zeker, u hebt een heleboel geld bij elkaar weten te schrapen. Weet u hoe ik dat noem? Stom geluk, anders niet. Misschien heb ik dat geluk nu ook, maar ik zal ervoor moeten werken.’
‘Je bent beledigend, George.’
‘Wie kaatst moet de bal verwachten. Het spijt me als ik u kwaad gemaakt heb. U hebt erom gevraagd.’