had opgerakeld, had Annelies gezegd: ‘Ik vind, dat Bob dat niet had moeten vragen.’
‘Ik weet het niet,’ zei George. ‘We kunnen zo moeilijk oordelen. Het is voor hem een obsessie, die hem ondermijnt. Hij zal alles doen om ons over te halen aan zijn verzoek te voldoen. Hij tracht al ons te belonen voor onze moeite, door mij voor die baan voor te dragen.’
‘Het is niet alleen het gaan wonen in dat land, hoewel dat op zich zelf al iets is, waar ik eerst nog eens een nachtje over zou moeten slapen, het is het gevaar, waarmee we direct te maken zullen hebben. Het is een idiote opdracht, geen werk voor een paar jonge mensen, die de taal niet eens spreken. Dat is werk voor de politie.’
‘Die zou tegen Castillo niet optreden in dit geval.’
‘Ik weet het niet. Via de consul misschien.’
‘Dus jij vindt, dat we het moeten weigeren?’ Ze hadden Bob bedenktijd gevraagd.
‘Ja, ik geloof, dat dat het verstandigst zou zijn.’
‘Je hebt misschien gelijk. Dan kan ik je vader over een paar weken vragen ons financieel een beetje te steunen.’
‘Je overdrijft het toch. Je kunt over een paar weken toch wel weer een baantje hebben?’
‘Ja? Och, misschien wel. Laat ik eens kijken wat ik nog niet heb geprobeerd. Boekhouder misschien? Ja, ik ben vast een uitstekend boekhouder. Dat moest ik maar doen, dan kan je moeder ook tevreden zijn.’
‘Je zou het geen week volhouden,’ zei Annelies lachend. ‘Maar er is toch nog wel wat anders?’
‘De kranten wel eens doorgekeken? Elke avond hetzelfde, daar kom ik toch niet voor in aanmerking. Je kunt geen geoloog gebruiken om treinkaartjes te verkopen, ik maak hoogstens als ongeschoold arbeider een kans.’
‘Draaf toch niet zo door George.’
‘Maar helaas is het de waarheid.’
George staarde in de vlammen. Natuurlijk had Annelies gelijk,