baantje, waar ze toch al zo hun neus voor opgetrokken hadden, kwijt was. Natuurlijk zouden ze hen als het er op aan kwam financieel helpen, elke cent twee maal omdraaien en dan met een hatelijke opmerking afstaan.
Het moest voorkomen worden, dacht George, maar hoe, dat wist hij op dat ogenblik niet. Was het maar niet beter, het met Annelies te gaan bespreken?
Hij betaalde, plotseling tot een besluit gekomen. Annelies moest het toch weten, dan maar beter ineens, samen zouden ze misschien tot een oplossing van het vraagstuk kunnen komen.
Nu hij de beslissing genomen had duurde de tramrit naar huis hem veel te lang, het leek alsof er geen tijd te verliezen was. Stel je voor dat Annelies uitgegaan was, ze zou toch die kleren voor Bob op gaan halen? Ze verwachtte hem toch niet voor half zes? Maar Annelies was thuis.
‘George! Wat doe jij thuis op dit uur van de dag?’ Ze had hem de voordeur horen openmaken en was de kamer uitgekomen.
‘Ga maar naar binnen,’ zei George, terwijl hij zijn jas begon uit te trekken, ‘ik heb je wat te vertellen.’ Je kon toch niet zo met de deur in huis vallen, dacht hij, terwijl hij de druipnatte regenjas aan de kapstok hing.
Natuurlijk ging Annelies niet naar binnen.
‘Laat me raden,’ zei ze lachend.
Goeie genade, dacht George, ze maakt er een lolletje van en hij probeerde heel ernstig te kijken, zich zelf voorhoudend, dat het toch wel erg was, dat hij zo iets toch niet als een grap kon opvatten.
‘Nee kind.’ zei hij en sloeg zijn arm om haar heen en trok haar de kamer binnen. ‘Het is geen grapje. Zie je, ik heb zojuist mijn ontslag gekregen.’ Hij zag Annelies' gezicht betrekken.
‘Ontslag?’
‘Ja, ik ben eruit getrapt. Vriend Aberson heeft zich van mij ontdaan.’
‘O, maar George, dat is verschrikkelijk.’
‘Dat vond hij niet.’
‘Nee, wacht nou, je praat zelf net alsof het niet iets vreselijks is.’