niets. Toen begreep, hij dat het waarschijnlijk ook niet de juiste plaats was om tabletten bij zich te dragen en hij keek Bob aan. Die fluisterde weer ‘borstzak’ en opeens begreep George het. Bob droeg een overhemd met borstzakken en in de rechter borstzak vond hij een plat doosje.
‘Hoeveel?’ vroeg hij. ‘Eén of twee?’
‘Twee,’ fluisterde Bob. George schudde twee tabletjes uit een kleine opening in het deksel en stak ze in Bobs mond. Daarna liet hij hem weer wat water drinken.
‘Waar blijft die dokter?’ vroeg Annelies. Het duurde even voordat de tabletjes hun werking deden, maar langzaam herstelde zich de ademhaling en na enige tijd kon Bob zijn handen weer bewegen.
‘Het spijt me zo,’ zei hij met zachte stem. ‘Ik had het moeten weten, er is geen tijd genoeg.’
‘Je moest hier maar op de sofa gaan liggen,’ zei George. Bob knikte en trachtte overeind te komen.
‘Kalm maar,’ zei George, ‘span je maar niet in, leun maar op mij, de dokter komt direct.’
Dokter Akkerman had maar een heel korte tijd nodig voor zijn onderzoek. Na een paar minuten keek hij op, zijn gezicht stond ernstig.
‘Hebt u hier dikwijls last van?’ vroeg hij.
‘Het komt de laatste tijd meer voor,’ zei Bob.
‘U moet direct naar het ziekenhuis,’ zei dokter Akkerman. ‘Kan ik even telefoneren?’
‘Gaat u maar mee,’ zei Annelies.
‘Wat een ellendige toestand,’ zei Bob met een gewone stem. ‘Ik geloof dat er een heleboel drukte gemaakt wordt om niets. Ik heb het toch al eerder gehad.’
‘Je hebt vanavond al twee maal een aanval gehad. Is dat ook al eerder voorgekomen?’
‘Nee.’
‘Je hebt je te veel ingespannen met vertellen, Bob. Ik had het moeten weten en je tegen moeten houden. Is het zo belangrijk?’