de lichamelijke en geestelijke inspanningen van die dag, begonnen hun invloed te doen gelden...
Ik moet in slaap gevallen zijn, opeens hoorde ik stemmen en zag ik Breitner, de chauffeur en nog een derde man, een heel oude, tanige grijsaard, die geleund op een stok naar mij stond te kijken. Breitner liet een stroom van woorden over zijn hoofd gaan, maar natuurlijk verstond ik er geen enkel van. Toen hij zweeg, knikte de oude man en zei een paar woorden. Een ervan begreep ik, het woord ‘policia’. Weer sprak Breitner, gesticuleerde heftig en trachtte de oude van iets te overtuigen. Hij slaagde hier na enige tijd blijkbaar in, want de grijsaard zei opeens: ‘bueno’, keerde zich om en verliet het vertrek.
‘Wat gaat er gebeuren?’ vroeg ik.
‘Die kerel zag ons voor inbrekers aan en wilde de politie erbij halen. Ik geloof, dat het beter is dat we zo gauw mogelijk vertrekken; ik heb hem nu tot andere gedachten gebracht maar misschien duurt dat niet lang. Kunnen we gaan?’
‘Ik weet het niet,’ zei ik en keek naar Suzy.
Ze had haar ogen opgeslagen en ik kon wel schreeuwen van opluchting, ze leek volkomen normaal.
‘Suzy!’ riep ik en sprong overeind, wat me een kreet van pijn ontlokte, ik had mijn spieren niet straffeloos tot het uiterste gebruikt.
‘Suzy,’ zei ik, op de rand van het bed neervallend. ‘We zijn in veiligheid, alles is voorbij, we gaan terug naar het schip.’
‘Ja, Bob,’ zei ze kalm. ‘We gaan terug naar het schip.’
Ik keek haar snel aan, maar zag niets verontrustends. De slaap, hoe kort die ook geweest was, scheen haar goed gedaan te hebben. Breitner had het vertrek verlaten, we waren alleen.
‘Ik zal even naar de auto gaan kijken,’ zei ik, ‘dan kun jij intussen opstaan.’
‘Je moet niet weggaan Bob,’ zei Suzy. Ik zag iets van de angst in haar gezicht terugkeren en ik zei dan ook vlug: ‘Best, dan blijf ik hier.’ Ik liep naar het raam, dat nog steeds open stond en keek naar buiten. De maan verlichtte de tuin en ik zag, dat achter het