| |
| |
| |
Hoofdstuk 9
Toen Bob plotseling zweeg keek Annelies verwonderd op. Zowel zij als George hadden zonder Bob in de rede te vallen, stil geluis terd naar het verhaal terwijl zij langzamerhand begonnen te vermoeden dat deze lange inleiding noodzakelijk moest zijn om de gebeurtenissen met elkaar in verband te kunnen brengen. Het was alsof zij zelf in de ontwikkeling van deze geschiedenis deel hadden. Maar nu Bob plotseling zweeg scheen de draad, die hen verbond, te breken.
Ook George keek op van zijn staren in het zacht gloeiende haardvuur. Hij keek Bob oplettend aan. Iets in diens houding, de bleekheid van zijn gezicht, verontrustte hem.
‘Ben je niet goed, Bob?’ vroeg hij zacht.
‘Het is niets,’ zei Bob. ‘Het komt doordat ik dat alles, nu ik het vertel weer meemaak, alsof het gisteren gebeurd is.’
‘Wil je misschien nog iets drinken?’ vroeg Annelies. ‘Je moet wel een droge keel van dat vele praten krijgen.’
‘Ik wil graag nog een kop koffie,’ zei Bob.
Annelies stond op, nam de lege koffiekoppen weg en liet de mannen alleen.
‘Je bent ziek, Bob,’ zei George, toen ze de kamer verlaten had. ‘Je hoeft me niets wijs te maken. Waarom stel je dit niet uit tot je je wat beter voelt? Er is toch geen haast bij?’
| |
| |
Bob zuchtte. ‘Er is wel haast bij George. Ik weet, dat ik ziek ben, maar maak je niet ongerust, het is geen besmettelijke ziekte. Ik ben alleen erg moe, heel erg moe, maar daar is nu eenmaal niets aan te doen. Ik moet met mijn verhaal doorgaan George, ik kan het niet meer uitstellen, vanavond heb ik een waarschuwing gehad.’
‘Dus wat wij veronderstelden is toch juist? Er steekt een bedoeling achter,’ zei George.
Bob antwoordde niet. Hij zat doodstil voor zich uit te kijken, het leek alsof hij overwoog of hij hierop een antwoord zou geven. Na een kort zwijgen zei hij: ‘Ja, George, er is een doel voor dit verhaal, maar dat kan ik je nu nog niet zeggen, niet voordat ik het helemaal uitverteld heb. Het is nog niet laat, he? Nog niet zo laat als gisterenavond?’
‘Nee, het is niet laat.’
‘Goed.’ Hij haalde een paar keer diep adem. Annelies kwam binnen en keek even bezorgd naar Bob, maar die glimlachte en zei luchtig: ‘Je hoeft je niet ongerust te maken, Annelies, ik ben weer helemaal in orde.’ Ze reikte hem de kop koffie aan. ‘Dank je, je zet heerlijke koffie, dat kun je als een compliment beschouwen van iemand, die denkt dat hij koffiekenner is.’
‘Dank je Bob, van George hoor ik dat niet dikwijls.’
‘Dat komt omdat hij al verwend is.’
De luchtige toon misleidde George niet. Er was iets niet in orde met Bob en het was niet iets waar je luchtig overheen kon lopen, 't was iets ernstigs, maar Bob wilde er klaarblijkelijk niet over spreken. Een bedoeling had hij dus met dit verhaal. Iets, dat hen direct aanging, waarin zij betrokken zouden worden. Was dat verstandig? Gemengd te worden in een geschiedenis, die zoveel vreemde en verontrustende aspecten had? Maar per slot van rekening was toch de beslissing of zij erin betrokken zouden worden aan hem en aan Annelies en niet aan Bob. Een ogenblik speelde hij met de gedachte Bob te vragen niet met het verhaal door te gaan. Waarom moest hun eenvoudig en rustig bestaan bedreigd worden door de complicaties waar hij de draagwijdte nog zelfs niet gissen kon?
| |
| |
Hij keek weifelend naar Annelies, maar in haar ogen zag hij dat ze niet tevreden zou zijn met het verhaal hier een einde te laten nemen. Ze had dezelfde houding aangenomen, waarin ze gezeten had, wachtend tot Bob zijn koffie gedronken zou hebben en met vertellen zou voortgaan. Nee, Annelies zou daar geen genoegen mee nemen. Bob zette zijn koffiekop neer en nam een sigaret. Het was doodstil in de kamer, de geluiden van de straat klonken vaag, een tram gierde door een bocht, een bromfiets knetterde voorbij, maar het klonk ver weg.
‘Die nacht en de dag daarop schenen geen einde te nemen,’ zei Bob, ‘Het was warm, ik had de patrijspoort geopend, maar er kwam geen zuchtje binnen. Ik trachtte te lezen, een tijd lang ging dat, maar je kunt geen acht uur achter elkaar je gedachten bij het verhaal uit een boek houden, als de werkelijkheid zoveel onopgeloste vragen naar voren brengt. Uur na uur wachtte ik, rookte ontelbare sigaretten, begon de hut op en neer te lopen, steeds maar heen en weer, drie passen naar bakboord, drie naar stuurboord. Er was niets dan het monotone gedreun van de machines, de wacht buiten de deur had zijn heen en weer lopen ook gestaakt. Ik maakte mij de meest vreemde voorstellingen van wat er plaatsvond, hoe dokter Benting de operatie verknoeide en Donkers stierf onder zijn handen en ik beschuldigd werd zijn dood veroorzaakt te hebben en telkens keek ik op mijn horloge en verwonderde me erover, dat de tijd zo langzaam ging.
Toen er op de deur geklopt werd kon ik een ogenblik van schrik en angst geen adem halen, ik kon geen geluid uitbrengen, wetend dat in een paar seconden mijn hele toekomst en die van Suzy beslist zouden worden. Toen ging de deur open en kapitein Fuchs kwam binnen.
‘Ik ben zelf maar even gekomen, meneer Heuveling. Dokter Benting heeft geopereerd en we hebben alle hoop, dat Donkers in leven zal blijven. Ik wilde het u persoonlijk even komen zeggen.’
Langzaam voelde ik het bloed naar mijn gezicht terugkeren, het was een vreemd gevoel, alsof je op het punt staat te verdrinken en plotseling weer adem kunt halen.
| |
| |
‘Heeft hij...’ vroeg ik gespannen.
‘Nee, het spijt me, maar hij zal de eerste vierentwintig uur niet mogen spreken. Dokter Benting is bang voor complicaties en wil alles doen om die te vermijden. In elk geval is er echter een goede kans, dat wij morgen om deze tijd iets meer weten. Ik zou zeggen, gaat u rustig slapen, meneer Heuveling, alles zal nu wel in orde komen.’
‘Maar het betekent, dat ik morgen de hele dag hier nog opgesloten zal zitten.’
‘Dat wel, maar dan toch met een geruster gevoel dan tot nu toe, hoop ik. Ik zal u op de hoogte houden hoe het met de patiënt gaat.’
‘En dat andere? Hoe is het met Rutgers?’
‘Rutgers is naar bed gegaan. Hij heeft geen woord met uw verloofde gewisseld, daar kunt u van overtuigd zijn.’
‘Goed. Ik dank u, kapitein, voor alles wat u voor ons doet.’
Hij glimlachte. ‘Ik geloof niet, dat ik kan zeggen, dat het mij een genoegen is.’
Met die woorden verliet hij de hut.
Ik was nu veel kalmer. Het was een grote geruststelling te weten, dat Donkers er waarschijnlijk bovenop zou komen en een paar woorden zouden een groot verschil maken. Mogelijk ook een groot verschil voor Rutgers, die als hij het nieuws hoorde wel een deel van zijn zelfvertrouwen zou verliezen. En Suzy? Zou zij even verlangend zijn naar het einde van deze gedwongen scheiding als ik dat was?
Tot mijn verwondering sliep ik nadat ik mijn kooi opgezocht had bijna onmiddellijk in. In tegenstelling tot de vorige nachten aan boord had ik een droomloze slaap en toen ik de volgende morgen ontwaakte voelde ik me volkomen uitgerust en weer in staat de dingen onder het oog te zien. Het werd algauw weer erg warm in de hut, maar de kapitein had de vriendelijkheid mij een ventilator te laten brengen. Ik bracht de ochtend door met lezen, de steward die om tien uur koffie bracht, had niet veel nieuws, maar de patiënt had een rustige nacht gehad en alles wees erop, dat zijn herstel slechts een kwestie van tijd zou zijn. Ik vond echter, dat hij er al
| |
| |
lang genoeg over gedaan had, want de middag duurde erg lang. Het zal tegen zes uur geweest zijn, de schemering, die in de tropen nogal vroeg invalt had mij het licht in de hut al doen opsteken, toen ik merkte dat we langzamer begonnen te varen. Ik ging naar de patrijspoort vanwaar ik een uitzicht had naar bakboord en ik kon op niet grote afstand de kust zien, een machtig berglandschap van geplooide bergketens, die recht uit zee leken op te rijzen. We hadden de kust van Venezuela bereikt en over een paar uur zou Rutgers van boord zijn. Ik verheugde me erop, maar ik keek tegelijk vol spanning uit naar bericht van de kapitein betreffende Donkers. Ik wachtte een half uur, staande voor de patrijspoort zag ik de kust voorbijglijden, enkele lichtjes wezen op bewoonde plekken. Een uur ging voorbij, toen zag ik opeens vele lichtjes,’ terwijl tegelijkertijd de machines stopten. We hadden La Guaira bereikt.
Het betekende echter niet het einde van mijn wachttijd. Blijkbaar konden we niet gelijk aan de kade meren en ging het schip voor anker op de rede. Het was nu helemaal donker geworden en ik bleef een tijd lang naar de lichtjes van de kade kijken, maar ik kreeg daar al gauw genoeg van.
Nu de machines zwegen was het doodstil in de hut geworden. Ik ging in een stoel zitten en nam voor de zoveelste keer mijn boek op. Maar ik kon mijn gedachten niet tot het verhaal bepalen, ik merkte dat ik ingespannen zat te luisteren naar enig gerucht, dat de verlossing uit mijn isolement zou betekenen. Er gebeurde niets. Een uur verstreek, toen kwam de steward met het eten en met hem de kapitein.
‘Het spijt me meneer Heuveling,’ zei hij, ‘maar dokter Benting wil vanavond de patiënt niet meer storen. Hij slaapt rustig en zal morgenochtend naar alle verwachting veel beter zijn. U zult tot dan geduld moeten hebben, maar u mist niet veel. We blijven vannacht voor anker liggen en gaan heel vroeg morgenochtend pas aan de kade. Ik zou u raden maar weer vroeg naar bed te gaan.’
Ik knikte. Er zat niet veel anders op, maar het was wel een te- | |
| |
leurstelling na mijn hooggespannen verwachtingen. Ik bedankte Fuchs voor zijn attentie in verband met de ventilator. Zonder dat instrument zou het verblijf in de hut nog onaangenamer zijn geweest. Ik sliep die nacht slecht. Elk ogenblik schrok ik wakker en als ik dan op mijn horloge keek, merkte ik dat er pas een heel korte tijd voorbijgegaan was.
Het was nog donker toen de machines begonnen te werken. Ik sprong uit bed en liep naar de patrijspoort. Langzaam naderde het schip de kust maar het duurde nog lang voordat we eindelijk gemeerd lagen. Het was halfvier, dus waren we wel erg vroeg binnengevaren. Niettemin scheen het schip te ontwaken, allerlei geluiden drongen tot de hut door, vreemde stemmen schreeuwden bevelen, die ik niet verstond.
Ik kleedde mij aan. Het zou nog wel een paar uur duren voordat ik nieuws zou krijgen, maar ik wilde geen ogenblik verliezen, als het eenmaal zover was. Het doodde tegelijkertijd de tijd, die steeds langzamer scheen te verstrijken. Eindelijk toch begon het wat lichter te worden. Ik ging voor de patrijspoort staan en keek naar buiten. In de schemering zag ik op de kade enkele mensen lopen, een auto, die daar moest hebben staan wachten reed plotseling weg.
De lichten in de bolvormige lantaarns langs de kade doofden. Ik wachtte, ik wachtte een eindeloze tijd. Ik dacht dat ze mij vergeten hadden en ik besloot ten slotte de steward te bellen om te weten hoe de zaken stonden. Het was zeven uur.
Toen werd opeens de deur van de hut opengeworpen. Kapitein Fuchs kwam de hut binnen en zei: ‘Meneer Heuveling, het heeft wel erg lang geduurd, maar zojuist heeft Donkers verklaard, dat u aan zijn verwonding geen schuld draagt. De juiste toedracht van het ongeluk want dat was het, moet aan een veel ingewikkelder oorzaak worden toegeschreven. Ik moet hierover nog een woordje met de heer Rutgers wisselen.’
‘Dat betekent dus dat ik vrij ben om te gaan waar ik wil?’
‘Vanzelfsprekend, meneer Heuveling, ik hoop dat u mij geen wrok toedraagt, dat ik mijn plicht heb moeten doen.’
| |
| |
‘Welnee, kapitein, hoewel het een heel onaangename tijd is geweest.’
‘U kunt nu uw schade inhalen. Wij liggen voor de wal zoals u misschien al gemerkt hebt en u kunt als u wilt straks gaan passagieren. We blijven hier tot vannacht twaalf uur.’
‘Ik zou graag juffrouw Benting spreken. Is zij bij de patiënt?’
‘Nee...’ zei kapitein Fuchs, ‘nu u het zegt, zij was daar niet, alleen dokter Benting en ik zelf. Wacht, ik zal even een boodschap afgeven om haar te roepen. Een ogenblik.’ Hij belde en bijna gelijktijdig kwam de steward aan de deur.
‘Vraag of juffrouw Benting even hier wil komen,’ zei de kapitein. ‘Ze is waarschijnlijk in de eetzaal of anders in haar hut.’
‘Goed kapitein.’
‘En nu, meneer Heuveling, nu we nog een ogenblik hebben, wilde ik u wat vragen. Hebt u ooit opgemerkt dat de heer Rutgers zich ten opzichte van u op een bijzondere manier gedroeg?’
‘Ik heb inderdaad het gevoel gehad, dat hij op de een of andere manier trachtte iets van mij gedaan te krijgen. En wel in verband met juffrouw Benting. Mijn verloving, u moet weten, dat wij sinds eergisteren onofficieel verloofd zijn, viel bij hem niet in goede aarde. Ik herinner mij, dat hij er mij over aansprak en toen bekende zelf plannen met juffrouw Benting te hebben.’
‘Hij trachtte u tot iets te bewegen, zijn invloed op u uit te oefenen?’
‘Ja, dat veronderstel ik. Ik weet ook dat hij hetzelfde op juffrouw Benting trachtte toe te passen. Ze was dodelijk bang van hem.’
‘Bedoelt u daar mee dat hij trachtte u en haar te hypnotiseren?’
‘Die indruk heb ik, ja.’
‘Het is hetzelfde wat Donkers vertelde. Rutgers trachtte u die avond onder hypnose te brengen, meneer Heuveling en Donkers, die dat zag wilde tussenbeide komen. Hij struikelde door een onverwachte beweging van het schip en viel. Hij sloeg met zijn hoofd op een scherpe rand. Tot zover zijn herinnering, ik heb getracht de rest te reconstrueren.’
‘Denkt u...’
| |
| |
‘Dat Rutgers gebruik maakte van de gelegenheid u uit de weg te ruimen, toen hij de kans daarvoor kreeg? Ja, dat denk ik.’
‘Dus Rutgers heeft gelogen.’
Voordat Fuchs gelegenheid had te antwoorden, verscheen de steward.
‘Kapitein, juffrouw Benting is niet aan boord.’
|
|