| |
| |
| |
Hoofdstuk 6
Toen Bob in een stoel bij de haard zat begon er langzaam wat meer kleur in zijn gezicht te komen. Na een paar minuten keek hij op en zei: ‘Het spijt me, dat ik jullie zo heb laten schrikken. Het komt af en toe, onverwachts, maar het gaat meestal ook snel voorbij.’
‘Voel je je nu beter? Wil je iets drinken?’ vroeg Annelies bezorgd.
‘Een glas water,’ zei Bob. ‘Graag een glas water. Het is nu voorbij, het was gelukkig maar een korte aanval.’ Hij dronk het glas in één teug leeg. ‘Zo, dank je, het gaat al veel beter. Een pracht manier om bij iemand op bezoek te komen.’ Hij zat even voor zich uit te staren, toen keek hij glimlachend op. ‘Ik ben wel benieuwd hoe jullie gisteren over mij gesproken hebt. Ik moet nogal een vreemde indruk gemaakt hebben, iemand, die je in geen jaren hebt gezien, zo opeens zijn levensgeschiedenis voor je te horen uitstorten.’
‘Welnee, Bob,’ zei Annelies. ‘We veronderstelden, dat je je erg alleen hier in Amsterdam moest voelen en omdat jullie toch vroeger met elkaar bevriend was, is het niet meer dan normaal dat je je oude vriend weer opzoekt als je in het land terug bent.’
‘Maar ik moet jullie geduld toch wel op de proef gesteld hebben,’ zei Bob als stelde hij een feit vast.
| |
| |
‘Het is een interessant verhaal tot dusver,’ zei George. ‘We zijn benieuwd het vervolg te horen.’
‘Zo. Daar ben ik blij om. Ik was al bang, dat ik te breedsprakig geweest was.’
‘Helemaal niet. Voel je je nu beter?’
‘Het is weer voorbij. Een kleine attentie, die ik uit de tropen heb overgehouden.’
‘Heb je er dikwijls last van?’
‘Nee, het blijft soms maanden weg en dan opeens overvalt het me zonder enige voorafgaande waarschuwing.’
‘Wil je roken? Of liever niet?’
‘Graag, ik heb daar geen last van.’
‘En een drankje?’
‘Nee, dank je. Geen sterke drank.’
Annelies keek George aan en hij kon nauwelijks een glimlach onderdrukken. Ze dachten allebei hetzelfde. Het leek alsof Bob hun gedachten raadde, want hij zei: ‘Maar als jullie iets drinken willen, ga dan gerust je gang, ik mag het niet, dokters voorschrift.’
‘Thee dan?’ vroeg Annelies.
‘Ja, graag thee,’ zei Bob.
George schonk zich een glas whisky in maar Annelies nam ook thee. Zoals de vorige avond spraken zij voor en gedurende het eten over allerlei dingen, die niets met Bobs geschiedenis te maken hadden en pas toen ze weer bij de haard zaten, met een kop koffie voor zich, zei Bob: ‘Nu zal ik dan verder gaan als jullie het tenminste wilt horen.’
Annelies knikte en George zei: ‘We zijn een en al oor.’
‘Ik had dus kennis gemaakt met mijn vierde hutgenoot of eigenlijk de derde, omdat Harmsen toch verdwenen was. Wanneer ik hem na die dag nog eens aan dek tegenkwam, deed hij alsof ik lucht was. Ik kon goed met Donkers overweg, ofschoon de man te veel dronk, als gevolg waarvan hij 's nachts nogal zwaar snurkte. Er was echter één ding, waar ik me bezorgd over maakte. Suzy had nu weer de hele dag voor zich zelf, omdat de vrouw met het gebroken been bijna geen verzorging meer nodig had. En Rutgers
| |
| |
maakte daar gebruik van. Het was onvermijdelijk, dat hij en Suzy elkaar zo nu en dan spraken zonder dat er anderen bij waren. Wanneer ik dat ontdekte gaf het me altijd een onbehaaglijk gevoel maar het was me onmogelijk op zo'n ogenblik hun gezelschap te zoeken. Mijn afkeer van Rutgers was zo groot, dat ik zoveel mogelijk vermeed een gesprek met hem te voeren, in de hut trachtte ik zijn aanwezigheid te negeren, bijna op het onbeschofte af. Hij moet dit gemerkt hebben, maar hij maakte er nooit een opmerking over. Hij scheen grote invloed op Suzy te hebben en telkens wanneer ik haar ontmoette kort nadat zij een gesprek met Rutgers gehad had, viel het mij op, dat haar antwoorden vaag en dikwijls onjuist waren. Ik maakte me er bezorgd over en overwoog of het niet verstandig zou zijn er eens met haar ouders over te spreken. Ik liet dat plan varen, toen ik bedacht hoe mevrouw Benting op Rutgers gesteld was, een opmerking van mij in die richting zou al gauw verkeerd uitgelegd worden.
En tegen Suzy kon ik er helemaal niet over beginnen. Op een morgen stond ik aan de reling en staarde een beetje mistroostig over de blauwe zee, waar de golven met witte schuimkoppen over voortjoegen. Niet ver van mij vandaan zaten Suzy en Rutgers op dekstoelen dicht naast elkaar, veel te dicht naar mijn zin en ik ving een opmerking op van een van de passagiers, die op een paar pas afstand van mij stonden.
‘Tropische zoutwaterliefde,’ klonk een mannenstem.
‘En een te sterke dosis,’ antwoordde een vrouw.
Het ergerde me, maar ik kon natuurlijk niet laten blijken, dat ik het gehoord had. Plotseling zag ik dat Rutgers opstond, de tijdschriften, die hij als camouflage had meegebracht onder zijn arm nam, zich even naar Suzy overboog en nog iets zei. Toen zag ik hem het dek aflopen. Ik wachtte even om niet te veel op te vallen en keerde mij toen van de reling af en liep langzaam over het dek naar Suzy. Ze zat voor zich uit te staren over de zee, maar ik geloof niet, dat ze die zag.
Ze keek niet op voordat ik vlak voor haar stond en het duurde een ogenblik voordat ze zich realiseerde, wie ik was.
| |
| |
‘O, Bob,’ zei ze toen afwezig.
‘Mag ik bij je komen zitten?’ vroeg ik.
Ze gaf geen antwoord, dus nam ik de stoel, waar zoëven Rutgers nog gezeten had. Ik kon niet nalaten even te kijken naar de man en de vrouw, die de opmerkingen gemaakt hadden, toen hij op deze stoel zat en ik zag dat ze naar ons keken en de vrouw een opmerking maakte, die de man in lachen deed uitbarsten. Ik had de woorden niet gehoord, maar ik had de lippen van de vrouw zien bewegen en ik was er zeker van dat ze tot haar metgezel zei: ‘Aflossing van de wacht.’
‘Suzy,’ zei ik en keek haar aan. Zoals al meer gebeurd was, scheen ze het niet te horen, het was alsof ze luisterde naar een stem, die nog tegen haar sprak en dat was niet mijn stem.
‘Suzy,’ zei ik en iets moet mij tot wanhoop gebracht hebben om toen met mijn gewoonte niets over Rutgers te zeggen, te breken, maar de vage nietsziende blik in haar ogen, haar kennelijke afwezigheid, alsof ze in een andere wereld verkeerde, dreef me ertoe... ‘Over een paar dagen zijn we in La Guaira, dan gaat hij van boord en zul je hem nooit terug zien. Kom tot je zelf Suzy, laat hij niet zo'n invloed op je hebben, het is niet goed.’
Ze keek me aan en het was alsof het leven langzaam in haar terugvloeide, alsof ze uit een verdoving ontwaakte en zich niet meer herinnerde, wat er in die tussentijd, dat ze weg geweest was, gebeurd was.
‘Bob,’ zei ze en ik schrok van de vertwijfelde klank in haar stem, ‘Bob, ik ben bang.’
Ik trok me niets aan van eventuele blikken van passagiers. Er was in mij nog slechts één gedachte, één wens, Suzy te helpen. Ik nam haar handen in de mijne en dwong haar mij aan te kijken, langzaam zag ik de angst uit haar ogen verdwijnen.
Wat had Rutgers, die vervloekeling, met haar gedaan? Wat was hij van plan? Ik kon het haar niet vragen, omdat ik begreep, dat ze het zelf niet wist.
‘Bob,’ zei ze zacht, ‘wil je met me trouwen?’
Het gaf me een schok, ik kon een paar seconden lang niets zeg- | |
| |
gen, alleen maar kijken in haar ogen die mijn hulp zochten, hulp waartegen? Waar was ze bang voor?
‘Ja, Suzy,’ zei ik, ‘ik ga met je trouwen. Dat ben ik altijd van plan geweest.’
‘Zodra we op Curaçao zijn?’
‘Zo gauw je maar wilt.’
Het was een vreemd ogenblik daar op het dek in de vroege morgenzon, die toch al heet schroeide, te midden van tientallen passagiers door het meisje, dat je dacht kwijt te raken aan een ander ten huwelijk gevraagd te worden.
Maar ik trok me op dat ogenblik weinig van die passagiers aan, al waren het er duizend geweest, dan nog had ik me om hun aanwezigheid niet bekommerd. Ik sloeg mijn armen om Suzy heen en hield haar dicht tegen mij aan en luisterde naar wat zij zei, woorden, die uiting gaven aan haar opgekropte angst. ‘Ik voel me zo veilig Bob, als jij er bent, je moet me niet meer alleen laten met John. Nooit meer Bob, beloof me dat.’
‘Ik laat je geen moment meer alleen, kind,’ zei ik, ‘niet tot we veilig en wel getrouwd zijn,’ en toen keek ik op en zag bij de reling Rutgers staan. Hij was doodsbleek en zijn donkere ogen waren op mij gericht. Er sprak zulle een haat uit, dat ik onwillekeurig huiverde.
Toen keerde hij zich om en liep met grote stappen weg.
Er was opeens een drukte van belang aan dek. Er werd uitbundig gelachen, passagiers, waarvan we zelfs de namen niet kenden, kwamen ons feliciteren, Suzy werd door vele vrouwen omhelsd en mij totaal vreemde mannen drukten mij de hand en sloegen op mijn schouders. Iemand was op het idee gekomen om champagne te bestellen en wij waren zo overrompeld, dat we ons op een gegeven moment het middelpunt vonden van een groepje luid toastende feestgangers, terwijl we zelf ook met een glas champagne in de hand stonden. Het duurde een hele poos voordat we aan ons lot overgelaten werden, niet voordat een dikke rode man een lange blijkbaar zeer humoristische speech had gehouden, waarin natuur- | |
| |
lijk veel voorkwam over de zoutwaterliefde en dergelijk afgezaagd fraais, maar wat veel bijval en luidruchtigheid oogstte. Totdat ik zelf met een paar min of meer toepasselijke woorden gezegd had hoe ik hun medeleven op prijs stelde.
Eindelijk lieten ze ons alleen. Ik keek naar Suzy en ik zag, dat door het gebeurde zij de aanleiding ertoe blijkbaar vergeten was. Als er ooit sprake was van een stralende bruid, dan was Suzy dat wel. Het speet me, dat ik haar tot deze wereld moest terug brengen, maar er was iets dat noodzakelijk geregeld moest worden.
‘Luister eens Suzy, we moeten nu direct je ouders opzoeken, het zou te gek zijn als ze het van anderen moeten horen.’
Ze knikte. ‘Ik geloof wel dat dat in orde komt, ga maar mee.’
We vonden haar ouders in de rooksalon, beiden in een boek verdiept. Ze keken verbaasd op, toen wij binnen kwamen en ik heel vormelijk zei: ‘Ik kom u de hand van uw dochter vragen. Ze heeft erin toegestemd mijn vrouw te worden.’
Een ogenblik werd er niets gezegd. Toen zei mevrouw Benting: ‘Suzy, maar ik dacht...’ ze sprak de woorden gelukkig niet uit, maar ze hadden wel doel getroffen. Benting schudde langzaam zijn hoofd en zei: ‘Ik geloof, dat we daar toch nog even mee moeten wachten Heuveling. We moeten eens met elkaar praten.’
‘Maar er valt niets meer te praten; vader,’ zei Suzy en ik hoorde aan haar stem, dat ze op deze tegenstand niet gerekend had. Ik echter wel, in aanmerking nemend, dat mevrouw Bentings opinie over Rutgers waarschijnlijk beter was dan over mij. Hoe dokter Benting daar echter over dacht was een vraagteken, maar ik veronderstelde dat ik wel wist waarover hij mij spreken wilde en ik zei dan ook tegen Suzy: ‘Je vader heeft gelijk, het spijt me, dat we u ermee moesten overvallen, maar we wilden het zelf vertellen voordat u het van een van de passagiers zou horen. Het is namelijk aan dek al bekend en wij zijn direct naar u toegekomen.’
Benting zei: ‘Ik apprecieer dat Heuveling, maar ik zou het nog meer op prijs gesteld hebben, als je er eerst eens met ons over gesproken had. Gedane zaken nemen echter geen keer. Ik geloof dat
| |
| |
we het beste in mijn hut kunnen gaan, daar worden we tenminste op dit overvolle schip niet gestoord.’
Ik zei tegen Suzy: ‘Blijf jij hier bij je moeder Suzy. Ik kom gauw terug.’
Ze begreep de wenk, zag ik. Ik wilde onder alle omstandigheden voorkomen, dat ze nog in contact met Rutgers kwam, voordat die in La Guaira van boord ging.
Dokter Benting was opgestaan en ging mij voor naar zijn hut. Daar namen we plaats aan een tafeltje dat er stond met een paar stoelen ernaast en Benting bood mij een sigaret aan. Hij kuchte eens en zei toen: ‘Ik vind dit hoogst onaangenaam Heuveling, ik zou graag een verklaring van je willen hebben. Je weet natuurlijk wel hoe die scheepsromances eindigen. Mijn dochter is al eens verloofd geweest, het zou haar naam geen goed doen, als iets dergelijks nu weer gebeurde. Je moet dat toch geweten hebben...’ Hij keek mij vragend aan.
Benting was zo'n nuchtere Hollander, dat hij me voor gek versleten zou hebben, als ik hem mijn vermoedens verteld had. Er bleef mij niets anders over dan hem de andere waarheid te vertellen, namelijk dat ik al van Suzy hield toen ze nog met jou verloofd was, George. Tot mijn verbazing aanvaardde Benting deze uitleg, hij informeerde naar de toekomstmogelijkheden die ik bij de olie had. Nu, wat dat betrof was er geen vuiltje aan de lucht en nu het bleek, dat het toch wel wat anders was, althans van mijn kant, dan zoutwaterliefde, scheen hij er vrede mee te hebben. Ten slotte zei hij iets dat ik vermoed had. ‘Het is wel een klap voor mijn vrouw, Heuveling, tussen ons gezegd en gezwegen had zij haar hoop op die Rutgers gesteld, maar om je de waarheid te zeggen, ben ik om deze oplossing niet rouwig. Ik ben niet zo erg gesteld op die Rutgers, er is iets sinisters aan de vent. Maar dat moet tussen ons blijven.’
Ik was in een heel andere stemming toen we naar de rooksalon terugkeerden, nadat we besloten hadden dat de officiële verloving pas na aankomst op Curaçao gevierd zou worden.
Zelfs mevrouw Benting scheen zich over haar teleurstelling
| |
| |
heen te zetten en we hadden met z'n vieren een heel genoeglijke avond. Nadat ik bij haar hut afscheid voor de nacht van Suzy had genomen liep ik naar de andere zijde van het schip waar mijn hut was.
Ik opende de deur en zag dat mijn hutgenoten al naar bed gegaan moesten zijn, het was er stikdonker. Zacht ging ik naar binnen; ik hoorde Donkers' gesnurk en dacht, die is weer aan de drank geweest en toen vond ik op de tast het knopje van het licht. Ik drukte het naar omlaag en het licht flitste aan.
Ik slaakte onwillekeurig een kreet van schrik. Recht tegenover mij zat, geheel gekleed, in een stoel, Rutgers. Hij keek mij strak aan, de pupillen van zijn ogen waren onnatuurlijk vergroot.
‘Kom binnen Heuveling,’ zei hij, ‘ik heb op je gewacht.’
|
|