‘Bedankt,’ zei George en keerde naar zijn tafeltje terug.
Om half tien stopte er een auto voor de deur. Hij zag Kempenaars uitstappen en even later ook een jonge man, die hij opeens herkende als Muller van de Centrumgarage. En Muller was vertegenwoordiger voor Chevrolet. George sprong overeind. Nu zou het vechten worden tussen Muller en hem en Kempenaars als doelwit.
Wat echter niet gebeurde. Kempenaars stapte de hal binnen, zag, George en zijn gezicht betrok. Hij zei vaag: ‘O, bent u daar, meneer... eh..., ik was het vergeten, maar het is niet meer nodig, ik heb mijn keus al gemaakt.’ Hij wuifde vaag naar de deur, waar zojuist een stralende Muller door binnenkwam, George een knipoog gaf en tegen Kempenaars zei: ‘Zullen we gelijk de papieren maar in orde maken, meneer Kempenaars?’ Er was voor George hoegenaamd geen kans zijn woordje in het midden te brengen.
‘Maar meneer Kempenaars...’ begon hij, want hij wilde zich niet zo gemakkelijk gewonnen geven.
‘Het heeft geen zin meneer,’ zei Kempenaars, die naar de trap toeliep, ‘het spijt me voor u, maar ik heb al een besluit genomen. Komt u meneer Muller?’ en hij begon de trap te beklimmen.
‘Sorry Berger, maar zaken zijn zaken, he?’ zei Muller en volgde Kempenaars.
De portier in zijn hokje grijnsde meewarig.
‘Pech gehad,’ stelde hij vast, toen George zonder te groeten langs hem liep.
Pech gehad, dacht George toen hij buiten op straat liep naar de glanzende Mercedes, die nu het eigendom van Kempenaars had moeten zijn.
Het was geen gelukkige dag. Gauw liet hij zich niet ontmoedigen, maar na Kempenaars volgden er die dag nog twee teleurstellingen en dat was genoeg.
Het lukt vandaag niet, dacht George, ik schei ermee uit. Hij trok zijn jas aan, zette zijn hoed op en verliet het kantoor, waar hij Aberson in geen bijster goed humeur achterliet.
Aberson, die hem peinzend nakeek en die zich afvroeg of het