meer zo onevenwichtig, een beetje ouwelijk zelfs. Hoe vond jij hem?’
‘Gek he? Ik kan daar nauwelijks een antwoord op geven. Af en toe had ik het gevoel, dat ik hem al jaren kende, maar een paar minuten later voelde ik hem als een volkomen vreemde en vroeg ik me af, waar dit alles naar toe zal leiden.’
‘Ja, er is iets vreemds. Eerst dacht ik ook alleen maar dat hij in de put zat en bij ons afleiding kwam zoeken. Want waarschijnlijk heeft hij hier in Amsterdam geen andere kennissen. Maar nu ik daar nog eens over nadenk weet ik dat toch zo net niet. Ik geloof, dat er meer achter steekt, maar ik heb er geen flauw idee van wat dat kan zijn.’
‘Ja, die indruk heb ik ook, al was het alleen maar dat polsen, hoe of wij er eventueel over zouden denken om naar het buitenland te gaan. Alsof hij je iets aan te bieden zou hebben.’
‘Naar het buitenland? Hoe zou jij daarover denken?’
‘Ik weet het niet. We hebben het hier niet slecht.’
‘Nee,’ zei George. ‘En dat herinnert me eraan, dat ik morgen om negen uur bij Kempenaars moet zijn en hem moet zien te overtuigen, dat hij voor zijn standing en voor zijn portemonnaie beter een Mercedes dan een Chevrolet kan kopen. Ik ga naar bed.’
Annelies geeuwde. ‘Morgen zullen we er meer van horen.’
‘Geeuw niet zo, je steekt me aan. Ja, ik hoop, dat we morgen de ontknoping te horen krijgen en zodoende wat meer houvast.’
‘George?’
‘Ja, wat is er?’
‘Neem geen overhaast besluit, als Bob je een voorstel doet.’
‘Een voorstel? Denk je dan dat het daar op uit zal draaien?’
‘Ik heb een vermoeden, ja.’
‘Vertel op.’
‘Ach, het is allemaal nonsens en misschien is hij alleen maar eenzaam en wil hij zijn hart eens uitstorten, maar aan de andere kant zou hij je wel eens een voorstel kunnen doen om het een of ander voor hem op te knappen. Iets dat verband houdt met die Rutgers.’