Als 't nou nog van vechten is, of van opstangen, hé, dat je een steek bekomt. Maar zomaar, onnozel ievers binnenkommen ievers waar je zo vreemd bent als een blindgeboren keind, waar Jacob. En ook kwam 't niet an om een meid, 't is wél onnozel dat je 't zo treffen mot, hé?’
Chef had daar nu echt mee te doen. Jochem kende Brandewijn met Suiker wel, van vroeger. ‘Hij heus dukkels koeien langs de dijk, voor de Rotterdamse markt,’ wist hij. En ook Jochem vond het erg, zei hij, en Chef vond het niet alleen erg, maar ook onnozel en Chef vroeg: ‘als 't nou toch niet om een meid was, waarom steekt zo'n vent dan?’
‘Om een meid? We hadden toen nog niet één meid gezien, in heel Gorcum niet, waar Jacob.’
‘Ja... en achterdehand zal je wel weinig genie gehad hebben, om achter het meid aan te gaan...’ zei Jochem leep.
‘O; maar dat vat jij goed. En we zijn toen maar weer gauw naar den huis weerom gereën, over Meerkerk en Termey.’
‘En om meidjes geven ze helegaar niet, m'n jongens. Dat kan je ze vragen. Zulke goeie jongens. Die vent zal 'n zware douw krijgen en 't boezeroen zal hem betalen.’
‘En m'n jas ook, moeder.’
‘Jaar, je jas ook. Dat zal wel avanceren. 't Staat beschreven. En 't betert aardig, waar jongens.’
Jochem had z'n bekomst en hij veegde z'n mond af, met de rug van z'n hand. ‘'t Smaakte me weeral best, vrouw Brouwer. Ik geef óók niks om meidjes. Nou; dan had het mijn óók best kannen overkommen.’
En met die duistere woorden, die ze bij Brouwer maar opgevat hebben, als goed bedoeld zijnde, stonden ze op. Ineens zei de vrouw: ‘jullie kommen toch nooit in Gorcum, waar?’
Chef zou krek vrindelijk gaan zeggen, dat ze er om de veertien dagen een nacht sliepen, op 't logement van Jan Vermaas, bijgenaamd Drol den Bult (Chef docht toch echt, dat ze een boodschap wou meegeven voor iemand in Gorcum) maar Jochem rook het gevaar en kwam er watergauw tussen: ‘Gorcum! Gorcum? Nooit van z'n leven! Da's toch zulk schorem. Daar kommen we niet meer! Daar steken ze je zó maar, al doe je niks, helegaar niks!’
Waarna de Brouwers hen heel tevree gaan lieten en schoon gelijk gaven en de man een vierduit.
‘Dat is politiek, Chef,’ verklaarde Jochem.
‘Da's liegen dat je barst!’ vond Chef en de klok van IJsselstein was hier, als je goed luisterde, juustement hoorbaar. Zes uurslagen.
Van de Zeven Bomen naar IJsselstein zijn twee wegen; maar een ervan, de naaste, is bekant onbewoond en daarom namen ze hun toer door de Hoge