‘Ja Eerwaarde.’
‘Bedel jij soms graag?’
‘Och, wat zal ik zeggen, bunzig ben ik er nog gans niet van.’
‘Neen, neen, ik bedoel, zou jij je niet liever zó kunnen roeren in de maat schappij, dat je niet hoefde te bedelen?’
‘Wis en donders, Eerwaarde, weet u.e. soms...’
‘Wacht even. Je bedelt dus niet voor je pleizier. Ik ook niet. Vast niet. Tóch doen we 't. Begin je 't nu te begrijpen?’
‘Geen luis begrijp ik er van. Allenig, onze Chef is net zo. Die zee vandaag nog: as ik zo rijk was as de koningin, dan was ik nóg rijker as de koningin, want dan hieuw ik niet op met bedelen. Hoor je dat, Chef? Eerwaarde zegt, hij hoeft niet te bedelen, hij doet het toch en hij bedelt toch niet graag, snap jij dat, Chef?’
Chef zegt allang maar: ‘nee, Pater’ en hij kleurt een beetje in z'n stoppelen. Maar Chef vat er eigenlijk toch wel wat van, alleen, Chef is er de man niet naar, om het offer te praten, waar Jochem bij is, de onte spotter. En daarom laat hij 't de pater maar vertellen aan Jochem, waarom een mens bedelen gaat, zonder honger te hebben en zonder 't graag te doen.
‘Eerwaarde,’ zegt Jochem, na de uitleg, ‘'k heb er nou tenminste 't staartje van vast. Allenig, ik zeg maar: u.e. had dat nooit motten op je nemen, want daardoor wordt het voor mijn en m'n maat maar weer slechter langs de weg. En wij doen 't, omdat we motten. Van nooddruft, om niet te verhongeren. Mensen heb medelij! Hier staan zij aan zij, twee arme loeders zonder geld, 't is met ons zo slecht gesteld, 'k heb m'n geldje uitgeteld, geef wat an de arme man, ieder die wat geven kan; mensen wil uw mildheid tonen, de Heer hierboven zal 't u lonen. Is 't waar of is 't niet en waar? En nou zeg ik zo... als jullie nou geen honger lijen, wat doe je dan met al dat eten?’
‘Opeten.’
‘Maar dan leef je maar goedkoop, Eerwaarde. Dan kan je veul overhouwer. En wat doen jullie nou, met wat jullie overhouwer?’ wou Jochem graag weten.
‘Weggeven aan de armen en goede werken stichten en onderhouden.’
‘Missie, waar?’ vraagt Chef.
‘Juist, ook de missie.’
‘O zo, Eerwaarde, jullie geven 't dus an de armen? Ik doch echtig altijd: Eerwaarden, die zijn veur ons armen zoveul as keinderen. Geven doener ze niet. Maar als Eerwaarde nou toch geeft an de armen: Chef, jij bint rooms... steek je hand uit.’
Maar dat dierf Chef niet. Rien Stravers moest toen (de pater commandeerde dat zo) een stuivertje aan Chef geven en toen nog een stuiver aan Jochem. Chef stond met z'n kop verhanseld omlaag.