centjes, ieder een. Dat is een mooi beginsel van Geert; ze begint altijd met de geef. Want daarvoor zijn ze ommers ook gekomen. En dán pas wordt er een woordje of wat losgelaten. Ze vertellen hun dag. Wat er alzo voor aardigs geschied is tussen Krimpen en hier. Want eergister zaten ze nog dáár, onder de rook van Rotterdam. Maar al vertellen ze véél, ze denken ook in dit huis nog (al is 't weer aardig ver van de Fuik af) aan 't vermaan van de molenaar. En over de witkop, die weggehaald is uit ‘'t Zwaantje’, praten ze niet. Vrouw de Gilder slaat wel drie keer haar handen in elkaar, kijkt zo eens naar Kobus en wordt weer stil. Kobus hoort niks van wat die mannen allemaal weten. Zulke ouwe onnutte mispels leven maar voort. Die weten niet wat vliegende tering is. Waarom leven nou juist zúlke stinkkerels door en waarom... Kobus hobbelt en kijkt door het raamt.
Er staat nog wat prut met water, dat nog altijd koffie heet, op 't eenpitsoliestel. Ja, Chef en Jochem lusten wel een tas troost. Ze lusten eigentijk ook wel een boterham, gelijk ze voor veertien dagen, op dezelfde tijd, nét zo'n soort trek hadden hier. En toen ook, en ook daarvoor, en weer dáárvoor hebben ze telkens gezegd: ‘nou vrouw... as ik je niet ontrief dan...’ alsof ze tevoren al niet wisten, wat er in dit kleine goede hoepmakershuis op hen wachtte: koffie en wat brood.
En voorts leedverhalen. Veel leedverhalen. Hoe ze de een voor de ander afgestorven zijn en als poppen van doorzichtig was, bleek en vroom, op schragen gelegen hebben; hoe ze uitgedragen zijn, zonder dat Kobus tranen kon laten - waar Kobus? - en dat Kobus daar nou zo maar zit te wiebelen en z'n pijp niet meer lust.
Ja en wat moet je, bedelaar zijnde, en dat al wel tienmaal krék zo gehoord hebbende, onder 't kauwen van rooieweitse boterhammen, daarop dan wel zeggen? Chef wist het niet; Chef had z'n hele aandacht nodig om zonder dat de ander het zag, naar Kobus te kijken. En zelfs Jochem wist het niet.
Ze keken gedwee naar de drie meisjes-portretten met de matzilveren roosjes in de bovenhoeken, ze knikten een keer vrindetijk mee, vonden 't óók echtig bar en ineens zei Jochem: ‘vrouw de Gilder, wat heb ie toch 'n hoop Pausen hangen.’
‘Ja, Jochem, daar is Kobus z'n moeders opoe al mee begonnen. En van Pius IX hebben we d'r vier, maar allegaar differente.’
‘O... zijn 't veulal van dezelfde? Ik docht al, wat een hoop... zoveel Pausen bennen d'r niet eens gewist.’
Zie, nu moet toch zelfs Kobus glimlachen; éven maar. Chef loopt heel secuur al die bruine oleographieën langs. Al die Pausen zegenen vrindelijk, ze zijn allemaal gezeten in dezelfde soort stoel.
Daarover weet Geert nog veel. Benedictus de Vijftiende heeft ze gekocht in Rotterdam, zeven weken na z'n dood voor half geld. En van Pius XI zou ze eigenlijk wel graag zo'n ouderwets bruin portret hebben gehad, maar