gaan, en danig gauw. Schutsel tegen 't zware weer vinden ze bij Griet Manschot, die overal d'r keinders zoekt. Ze roept als een merel roept, wanneer er een jong uit 't nest gevallen is. De twee dijkridders wijzen naar het nestje in 't lorkenhout en uit is het rijk van de vaders en moeders, omes en tantes. Met slierten tegelijk worden ze in 't daggeldershuis getrokken. Alwaar ze in 't boenhok, twee weerwolven zien staan in veel te wijde jassen.
‘Eerst wou 'k nog boe-roepen,’ zegt Jochem tot Chef, ‘maar toen kwam net die donderslag!’
‘Dan is 't maar goed,’ is 't bescheid van z'n maat, ‘want mogelijk ha 'k je dan een rib uit z'n fatsoen gekraakt. Zulke bange blagen nog banger maken... schaam je eigen.’
‘Zo engel van den hoge, bin je daar weer? 't Was toch maar een aardigheidje geweest; anders niks.’
‘Wou jij dan echtig dat lieve spul doorelkaar mieteren?’
‘Och, wat geeft het? 't Is maar spul.’
‘'t Is allegaar spul Jochem, tot we de ogen dichtdoen. Niks anders dan spul.’
‘Affijn. Tel je winst. Wat hebben we d'r an verdiend?’
‘'t Was aardig,’ zegt Chef, ‘dat was het.’
En toen Jochem ineens: ‘'t Is lang gelee, Chef, bar lang, dat wij zo speulden, hè?’
Schielijk kijkt Chef op. Wat is daar aan 't gebeuren? Maar zie, er trekt alweer een lachgrijns over Jochem zijn facie. Gelukkig maar; Chef docht, dat z'n maat wat van de warmte had gekregen.
De zomerbuien duren gelukkig doorgaans kort en wat er nog eens nadruppelt en met windvlagen uit de lucht komt vallen, zal een man met zwaar goed aan, niet hinderen. Ze schuilen al niet meer. Aan 't daggeldershuisje hebben ze twee halfjes bekomen en meer zit er niet aan, dat weten ze wel. Ze kennen de mensen, van hun opkomst en afkomst. Ze hebben de getrouwden gekend, als schoolgrut; ze hebben maar wát vaak met een stok achter blagen aangejaagd, die rechtevoort knapkundig boeren in deze of omliggende buurten. En waar ze thans komen om een centje... en ja, een centje bekomen. Dan eerst even naar de Baron. Als de Baron niet naar Den Haag is, maar in de tuin kuiert, treffen ze het. Want dan gooit hij weleens een kwartje in de lucht, om 't op te vangen met de knop van z'n stok. En dan keilt dat ver weg, want de Baron kan goed mikken. Zoiets kan je je permiteren, als je Baron bent; daggeldersvrouwen geven twee halfjes. Maar daggeldersvrouwen komen je het geld zelf aanreiken en leggen het netjes op je hand. Zie je, en zoiets kan je toch niet doen, als je Baron bent. Maar de Baron is naar Den Haag. En de vrouw die in 't koetshuis woont, geeft niet aan de deur. Toch maar een gierige Baron, om zo weg te gaan