XVIII / Inkopen doen
Hanne verkoopt doorgaans veel. Want de mensen hebben ontzag van haar. Als ze bij een boerenvrouw met haar stuk hout op de onderdeur klopt, dan is er haast geen een die zeggen durft: vandaag niks nodig, Hanne. 't Mevrouwtje van de Notaris heeft, zeggen de mensen, in een jaar tijds, twee en vijftig zemelerenlappen gekocht, zó rilde die van Hanne Kaptein.
Maar wie d'r aandurft, dat waren Chef en Jochem, mannen van háár postuur en zwaarte, mannen die voor de dood en de duvel nog niet bang waren. En week. op week kwamen ze getweeën in 't winkeltje staan en lieten de wiebelbel net zolang luien, tot ze naar voren kwam gewaggeld in volle luister van d'r geweldig venijn. Zó zag ze die twee mannen, of ze nam haar end hout beet.
‘D'r uit! D'r uit! Gien schooiers! Gien leeglopers! Zoëen heb ik eigens in 't achterhuis zitten! Vooruit, opgedonderd; of ik zal jullie...’
‘Wacht nog effies, vrouw,’ zei ditkeer Jochem bloedkalm, ‘hou dat stokkie maar bij je, dat heb je straks hard genog nodig om mee naar de hel te rijen, maar ik wou twee veters kopen.’
‘Veters? Wat voor veters? Leren of gebreide; enkele of kousveters?’
‘Laan ik zeggen... schoenenveters en Kien kousenveters.’
‘Och vent, neem jij je soort. Kousveters dat zijn rondgebreën katoenen schoenenveters, begrepen?’
‘Ik mot Kien rondgebreën schoenenveters hebben, Hanneke, ik mot lankwerpige gebreën katoenen schoenenveters hebben. O zo. Wat zeg jij Chef?’
‘Jaar, m'n maat heit gelijk. Erg lankwerpig motten ze gebreën zijn.’
‘Kullen jullie me nou, doenieten of...’
‘Nee beste Hannekemeid, echtig niet, ik zou 't niet Barven, hé.’
‘Fatsoen houen in m'n zaak, man. Als je wat kopen wilt, da's goed. Maar gien vuile praatjes hier.’
‘Maar m'n engeltje nog an toe, zijn dat nou vuile praatjes as ik in 't fatsoendelijke zeg, da'k...’
‘Mot je nog veters of niet. En dan gauw wat! Als jullie hier lang in m'n zaak staan, mot ik straks nqg luchten ook.’
‘O ja, veters, da's waar, Chef. Hanne heit gelijk. Ik wou veters kopen. Wat waren 't ook al weer; rechtgebreën rondachtige katoenen schoenenveters en die noemen de halskoppen kousenveters. Nou vooruit Hanne, en wat kosten die?’ ‘Zes cent 't paar.’
‘Wat! Daar koop je overlek een villa voor met een bogerd er achter. Maar affijn, we tallen, ook koopman zijnde, wel wat percenten bekommen, waar Hanne?’
‘Afdingen?! Nooit in d'r eeuwigheid. Vaste prijzen en à comptant. En eerlijk betalen, ik eerst geld en dan jij de veters.’