hoort er hier bij. En Jochem haalt z'n sigaren uit. Hij heeft er nog vier en een rol zware pruim. Maar roken is feestelijker. Chef neemt graag en zwijgzaam een sigaar aan, maar nou had Chef eigenlijk gezeid ook graag vuur. En lucifers hebben ze niet. Bedelaars moeten geen lucifers dragen. Als ze onderdak vragen in een strooischuur, dan vraagt de boer toch ommers eerst altijd naar de lucifers en die moeten ze tóch altijd afgeven. En waarvoor dienen lucifers een arm mens langs de dijken? Op den ogenblik is 't wel ongeriefelijk.
‘Chef, haal jij ze even in de winkel van Gerregie Kloot.’
‘Nee, Jochem, 't zijn jouw sigaren.’
‘Nou... juist daarom. Ik geef de sigaren en jij geeft het vuur.’
‘Nee, want wie sigaren geeft, die mot dan ook maar zorgen, dat ie vuur heit.’
‘Hè, wat een flauw gesakker. Haal nou een dosie.’
‘Ik leg hier bestig. En ik staan niet op, veur de landskoning nog niet.’
‘Dan loten.’
‘Nou... goed... loten dan maar.’
Jochem neemt twee stukjes papier van de pruimtabak af en tekent ze, met een scheurtje. ‘Wie 't scheurtje trekt... die gaat.’ Chef trekt, en ja, er zit een scheurtje in. Met kwaaie zin verlaat hij de stille kamer van houtgewas, waar 't zo vredig en wel rusten is op het donkere zware zomergras. En 't duurt nogal wat, eer hij weerom is met het vuur.
Nu ligt hij weer, kalm uitgestrekt en neergeploft; geen macht in de wereld zal hem doen opstaan, aleer hem dat belieft. Jochem rookt smakelijk, al is 't maar een kwaaie nattige boerensigaar. Jochem is gauw tevree.
Maar Chef rookt niet. Hij heeft waar Jochem eerst lag, vóór hij lucifers halen ging, de twee vodjes papier gevonden. In alletwee zat een scheurtje. Zie, en dat vindt Chef nou geniepig. Maats moeten elkaar niet verneuken, ook in 't kleine niet. Alleen, hij wil geen vrede verstoren en maakt er geen praats over. Jochem vraagt nog eerst: ‘rook jij niet, Chef?’
‘Nee Jochem.’
‘Lust jij ze niet, fijne meneer?’
‘Ik mot ze niet.’
‘Geef dan maar op.’ En binnen een uur tijd, een uur van godzalig niet - sdoen, van nasoezen en beelden vangen van de ochtend die voorbijging, heeft Jochem de vier zwarte stokken finaal opgedampt. ‘Hè, 't was lekker,’ zegt hij.
Chef ligt daar maar en hij ziet beelden.
Marregie zal nou wel gelukkig zijn met haar keind en die witkop hebben en houden ze goed vast in de boeien. Wat groeit er alzo uit een mens. Waartoe is dat prille keind van luttel uren weer nut? Chef weet wel, bij Jochem geen antwoord te zullen vinden op zinksoort vragen en daarom slikt