voortkwam uit het trots bezit van 't Heerlijk Huis, mee tussen de zes planken. Daarom is er op gans-aparte manier om dit verscheiden getreurd. En niet alleen door de familie, óók door heel de buurt, de vroegere horigen. Zeker door de Meibloms.
Maar al is het hek niet verguld meer, de bomen zijn gebleven, de bomen die ouder zijn dan het Huis, gelijk het is zijn laatste gedaante, ontmanteld van de fortificaties, ingericht tot lustverblijf van edelen, die geen oorlog-op-eigen-houtje meer voeren mogen. De Lange Linschoten is thans een dartel stroompje. Men zegt, dat het in vroeger eeuwen als waterloop door 't hart van Holland van grote betekenis is geweest, maar daar hebben wij beiden toch geen verstand van. Wél van dartelheden, dáár weten we over mee te praten, waar Coba?
Ach, dat dartele stroompje. Het ligt zo diep in de dijken, daarom kan een mens er zich altijd ten volle in bekijken. Dat water is zwart, want het loof der oude bomen laat maar matig zon door. Dat water is klaar en doorzichtig, veel helderder dan 't water is uit broeierige veenpoldersloten. En zwart klaar water spiegelt beter dan de rijkste geslepen spiegel uit Venetië, van 't soort zoals er een hing in je ouderhuis, omdat je grootmoeder een van de jonkers heeft gezoogd. Je weet het nog wel, er zat een barst in een hoek die je bijna niet zag. Een spiegel spiegelt in vormen en in kleuren, doch domweg de eigen kleuren die hij vangt... maar de Lange Linschoten spiegelt ook de gesteltenis des gemoeds en dat weten wij beiden.
Weet jij nog, Coba, hoe jij eens, amper achttien zal je geweest zijn, een lange jonge man zag oprijzen achter het elzehout vandaan, jodenpruim is dat hout geheten, daar in de Linschoten? Hij droeg het uniform van de rijksveldwacht en je vond, dat hij er een edele beschermer van een zeer edel heer in geleek. Hij droeg zijn blauwe rok zo waardig. En wat waren zijn ogen fel. Heb je liever, dat ik erover zwijg, Coba? Ik kan het verstaan. De uit Linschoten geborenen zijn te voornaam om meewaren te vragen. En gelijk het later met je is gegaan, is het misschien wel beter voor je geweest. Een dievenvanger kan toch geen stropersdochter huwen, dat heb je zélf indertijd ook wel begrepen. Sommige dingen evenwel, zijn beter te begrijpen dan te verknauwen. Maar er bestaat verdriet, en je hebt het ervaren, dat in de gedachtenis een grauw leven toch nog wat opsiert. Je bent je buurt uitgetrokken, je man achterna gelijk dat betaamt, en jou is gebleven de herinnering, als een broze bloem, doch bloeiende in al de seizoenen. Denkende aan je arm ouderhuis, heb je een mensenleven lang het zwartklare wondere water voor ogen gehad, de weelderige bomen, de rijkdom van het Heerlijke Huis en al de wondere verhalen van vroeger, die rond dat bospaleis spookten. Je hield herinnering aan de