‘Och neen, Juffrouw, ik kan ze zelf wel plukken, anders doe 'k het straks met Liesje als ze op is.’
Iets oneindig biitters gleed over haar gezicht. Zelfs haar bloemen wilde hij niet, wèl die van zijn kind. Tot dien kring van elkander minnenden hoorde zij niet... zij die oud werd en norsch.
Haar mooie groen-wit-gouden bouquet gleed moedeloos in haar gespannen schoot en haar stem was rul van de tranen die erdoor klonken, terwijl zij smeekte: ‘Toe, neem ze wèl, ik heb het graag...’
De Pa van Liesje nam de bloemen uit haar trillende hand, keek haar van terzijde aan en zei bedachtzaam en innig: ‘Ik denk, dat u hier veel ontbeert in deze omgeving, altijd zoo in het café, niet Juffrouw Thérees?’
Maar ze wist geen woorden voor hetgeen in haar omging... ze zweeg. Toen wist hij daar naast haar er ook geen weg meer mee en hij wilde opstaan en zich bescheiden terugtrekken. Maar zij, dat ziende, greep ineens zijn pols, zoodat de statige margrieten heftig nijgden en vroeg, telkens stokkend, vallend over haar eigene woorden, hem naar zijn moeder.
Nu meende hij haar droefheid begrepen te hebben.