tengewone, dat ik verwacht had, zag ik niets. Parijs, wat had ik me van die stad niet voorgesteld in mijn kinderlijke verbeelding! Boomen van goud, paleizen van marmer, menschen in zijde en fluweel! Maar wat viel me dat tegen. 't Eenige bijzondere, dat me opviel, was, dat de menschen ons minder nakeken, ze schenen meer gewend aan armoedige zwervers....
Wat gingen we toch doen in die groote stad? Dat had ik me onderweg ook al zoo vaak afgevraagd. Met Vitalis durfde ik er niet over spreken. Eindelijk begon hij er op een dag zelf over. Hij kwam naast me loopen en aan zijn blik, voelde ik al, dat er een ernstig gesprek zou volgen. Vlak voor ons lag Parijs: een wirwar van daken, torens en schoorsteenen, en een vervagende nevelbank van rookerige damp.
‘Nu begint de groote verandering in ons leven,’ sprak Vitalis, ‘nog een vier uur ongeveer en we zijn in Parijs.’
‘O, is dat nu Parijs?’ vroeg ik.
‘Je hebt er zoo lang naar verlangd, om die tooverstad te zien, nietwaar? Straks zal je wensch vervuld worden.’
‘Ja, maar 'k had niet gedacht... er zoo te komen... alleen met u en Capi... ik had gehoopt...’
‘Ik begrijp je, mijn arme, beste jongen...’
Dat woord deed me zoo goed, dat me de tranen in de oogen sprongen.
‘Nu Remi, we zullen zien, we zullen ons best doen. 'k Had er vroeger nog een enkele kennis. Als we er voorloopig maar onderdak vinden... en een stuk brood. We zullen ons best doen. Wie weet... misschien volgen er betere dagen na al onze ellende, als we maar eerst een beetje hulp vinden. Dan zal ik lessen zien te krijgen voor harp en viool. Onderwijl zal ik een paar honden zien te koopen om opnieuw op te voeden en af te richten, al krijg ik ook nooit een Zerbino en een Dolce en een Joli-Coeur terug... En jou zal ik ook onderricht geven... misschien kan je hier en daar al wat mee verdienen...’
‘O, graag,’ riep ik vol moed.
‘Ja, maar dat zal niet gemakkelijk gaan, m'n arme Remi. Parijs is hardvochtig; 't is gewend aan armoede en gebrek...
Maar we zullen probeeren om een eerlijk stuk brood te verdienen. Bedelen kunnen wij niet, m'n jongen. Mijn hand uitsteken om een aalmoes, dat nooit... dan liever...’