niet op commando. En vooral niet, als je je zoo onrustig voelt. Hoe kon die man mijn vader zijn? En waarom was hij zoo hard tegen me? Met m'n gezicht dicht tegen den muur, probeerde ik te slapen. Maar ik bleef wakker.
Na een poos hoorde ik iemand m'n bed naderen. Aan den slependen, zwaren stap hoorde ik dadelijk, dat het moeder Barberin niet was. Een zware adem ging over mijn haar.
‘Slaap je?’ vroeg een gedempte stem.
Ik durfde geen antwoord geven.
‘Hij slaapt,’ zei moeder Barberin. ‘Hij slaapt altijd dadelijk. Je hoeft dus niet bang te zijn, dat hij ons zal hooren.’
Eigenlijk had ik moeten zeggen, dat ik niet sliep. Maar dan had ik immers niet gedaan, wat hij me bevolen had!...
‘Hoe staat 't met 't proces?’ vroeg moeder.
‘Verloren! De rechters hebben uitgemaakt, dat 't ongeluk m'n eigen schuld was, omdat ik niks op die plaats te maken had. Ik krijg geen cent!’
Meteen sloeg hij vloekend met z'n vuist op de tafel.
‘'t Proces verloren, al ons geld weggesmeten, verminkt en ongelukkig, ellende en nog eens ellende. En alsof dat nog niet welletjes is, vind ik hier nog een kind op den koop toe. Nu moet je me toch eens uitleggen, waarom je niet gedaan hebt, wat ik je gezegd had.’
‘Omdat ik dat niet kon...’
‘Je zou het toch in 't gesticht brengen!’
‘Een kind, dat je zelf gevoed hebt, waar je van ben gaan houden, als van je eigen kind, sta je zoo gemakkelijk niet af, Jérôme...’
‘Het wás jouw kind niet.’
‘Toen ik ten slotte toch wilde doen, wat jij wou, werd hij ziek. Toen mocht 'k hem toch niet naar het ziekenhuis brengen, om hem daar te laten sterven nietwaar?’
‘En toen hij beter was?’
‘'t Duurde heel lang. Telkens werd hij weer ziek. 't Arme kind hoestte zoo verschrikkelijk, dat je 't niet aanhooren kon. 't Was net, als waar onze arme kleine Nicolaas aan gestorven is. Ik had zoo'n gevoel, dat hij ook zou sterven, als ik hem naar de stad bracht.’
‘En toen?’