‘Ik breng bericht uit Parijs,’ zei de man.
Die eenvoudige woorden hadden we meer gehoord. Maar de toon, waarop ze gezegd werden, was zoo heel anders dan vroeger. En in plaats van het ‘Je man maakt 't goed, hij heeft volop werk,’ volgde er nu een onheilspellende stilte.
‘O, God!’ riep moeder Barberin dadelijk uit en ze vouwde de handen van schrik en angst. ‘Hij heeft zeker een ongeluk gekregen!’
‘Ja, wat zal 'k je zeggen. Maar je hoeft je geen doodschrik op den hals te halen. 't Is zoo, je man is gewond. Hij zal misschien verminkt blijven. Maar hij heeft er gelukkig 't leven afgebracht. Hij ligt nog in 't ziekenhuis. 't Heb er ook in gelegen, vlak naast hem. En toen hij hoorde, dat ik naar m'n dorp terugging, vroeg hij me, je in 't voorbijgaan even te gaan vertellen, wat er gebeurd is. 'k Ga nu maar weer direct verder, 't is nog drie mijlen eer 'k thuis ben en 't is al haast nacht.’
Maar moeder Barberin had natuurlijk nog heel wat te vragen. Ze wist den man te bewegen, tot den volgenden morgen te blijven. De wegen waren slecht en er liepen geruchten, dat er wolven in de bosschep gezien waren.
Onder het avondeten vertelde de man, hoe het ongeluk gebeurd was. Er was een steiger ingestort en Barberin was er onder bedolven. En de aannemer wilde Barberin geen enkele schadeloosstelling uitkeeren, omdat hij niets te maken had gehad op de plaats, waar het ongeluk gebeurd was.
‘Hij treft 't niet,’ zei de man, ‘hij treft 't niet. Er zijn van die slimmerds, die er een aardig jaargeldje uit hadden geslagen, maar Barberin krijgt niets.’
En terwijl hij de pijpen van zijn broek voor het vuur droogde, herhaalde hij nog eens weer: ‘Hij treft 't niet.’ En 't was duidelijk aan den spijtigen toon te hooren, dat hij het een lot uit de loterij zou vinden, verminkt te worden en een jaargeld te krijgen.
‘Maar 'k heb hem nog aangeraden, een proces tegen den aannemer te beginnen. Je kan soms niet weten.’
‘Een proces,’ antwoordde moeder Barberin, ‘dat kost veel geld.’
‘Da's waar. Maar dan heb je tenminste nog een kans!’