Ziedaar, lieve Rémi, alles wat ik u vertellen kan. Als gij meent die dingen noodig te hebben, schrijf mij dan maar; dan zal ik ze u zenden.
Laat het u maar niet spijten, kindlief, dat gij mij de mooie presenten niet geven kunt, die gij mij hebt beloofd; de koe, waarvoor gij het geld uit uw mond gespaard hebt, is voor mij mooier dan het kostbaarste geschenk. Ik kan u tot mijn blijdschap zeggen, dat zij nog altijd gezond is; zij blijft evenveel melk geven en door haar heb ik nu alles wat ik noodig heb en leef ik in overvloed. Zoo dikwijls ik ze zie, denk ik aan u en aan uw vriendje Mattia.
Gij zult mij genoegen doen, als gij weer eens iets van u laat hooren; moge het altijd iets goeds zijn. Gij zijt zoo lief en hartelijk; wat zoudt gij gelukkig zijn met een familie, een vader, een moeder, broers en zusters, die u liefhebben zooals gij verdient.
Vaarwel, mijn lief kind; ik omhels u hartelijk in gedachten.
Uw pleegmoeder,
Weduwe BARBERIN.
Het slot van den brief deed mijn hart kloppen; arme vrouw Barberin; wat was zij goed voor mij. Dat was, omdat zij mij lief had en zij zich verbeeldde, dat iedereen mij moest liefhebben, zooals zij.
- 't Is een goede vrouw, zei Mattia, zij heeft aan mij ook gedacht; maar al had zij mij vergeten, dan zou ik haar toch dankbaar zijn voor haar om die uitvoerige beschrijving; die Driscoll moet zich nu niet vergissen als hij de kleeren opnoemt, die gij aanhadt, toen men u stal.
- Hij kan ze vergeten hebben.
- Zeg dat nu niet; zou men de kleeren kunnen vergeten van het kind dat men verloren heeft, - want die zouden juist het eenige middel zijn om het terug te vinden.
- Zoolang mijn vader mij nog niet geantwoord heeft, moet gij niet zulke onderstellingen maken, als ik je verzoeken mag. - Welnu, wij zullen zien.
Het was geen gemakkelijke zaak om aan mijn vader te vragen, hoe ik gekleed was, toen ik gestolen werd. Als ik hem heel argeloos, zonder bijgedachte, die vraag kon doen, zou niets eenvoudiger zijn geweest; maar dit was zoo niet; en het was juist die bijgedachte, die mij beschroomd en aarzelend maakte.
Eindelijk toen een ijskoude regen ons eens op een avond vroeger naar huis had gedreven dan gewoonlijk, vatte ik moed en bracht het gesprek op het onderwerp, dat mij zoo onophoudelijk kwelde.
Bij het eerste woord zag mijn vader mij strak aan en trachtte met zijn blik mijn gedachten uit te vorschen, zooals hij gewoon was te doen, wanneer hij zich gekrenkt gevoelde door hetgeen ik zei, maar ik doorstond zijn blik beter dan ik op dat oogenblik gemeend had te kunnen doen.
Ik dacht, dat hij ontzettend boos zou worden en wierp een angstigen blik naar Mattia, die naar ons luisterde, zonder den schijn er van aan te nemen, om hem getuige te doen zijn van de onhandigheid, die hij mij had doen begaan, maar dit gebeurde niet; toen de eerste aanval van drift voorbij was, begon hij te glimlachen; wel is waar was er iets hards en wreeds in dien glimlach, maar hij glimlachte toch.
- Wat mij het meest geholpen heeft, om u terug te vinden, zei hij, was de beschrijving van de kleeren, die gij aanhadt den dag, dat men u gestolen heeft; een kanten mutsje, een linnen hemdje met kant geboord, een luier en flanellen jurk, wollen kousjes, gebreide schoenen, een cachemiren geborduurd manteltje met een kap. Ik had vooral gehoopt dat de letters, waarmee uw goed gemerkt was, F.D. - Francis Driscoll, want zoo is uw naam, - mij op liet spoor zouden brengen; maar dat merk is afgeknipt door haar, die u gestolen heeft en daardoor meende zij te beletten, dat men u ooit ontdekte; ik moest uw geboorte-akte overleggen, die ik in de parochie gelicht had; deze heeft men mij gegeven en ik moet ze nog hebben.
Toen hij dit zei, zoo vriendelijk als hij nooit sprak, ging hij zoeken in een lade en weldra kwam hij met een groot stuk papier met verschillende lakken dat hij mij overreikte. Ik wijdde een laatste poging aan.
- Als gij 't goedvindt, zei ik, zal Mattia het voor mij vertalen.
- Met genoegen.