Alleen op de wereld
(1918)–Hector Malot– Auteursrecht onbekend
[pagina 56]
| |
De vondeling.
| |
[pagina 57]
| |
hij moet dit wel in overweging nemen en vergelijken met zijn vorige vrijheid. - Dit kan niet tegen elkander opwegen, mevrouw, dat verzeker ik u en ik gevoel volkomen, welk een waarde uw voorstel voor mij heeft. - Ziet ge nu wel mama! riep Arthur, Rémi wil wel. En hij klapte in zijn handen van genoegen. Blijkbaar had ik hem uit de ongerustheid geholpen, want toen zijn moeder van werken en boeken sprak, had zijn gelaat een angstiger uitdrukking aangenomen. Als ik eens weigerde! En deze vrees moet zeer groot bij hem geweest zijn, daar hij een afkeer had van boeken. Gelukkig echter koesterde ik niet denzelfden angst en in plaats dat ik een afkeer van boeken had, trokken zij mij veeleer aan. Wel is waar, had ik er nog niet veel gelezen, maar de boeken, welke men mij gegeven had, hadden mij altijd meer genot dan verdriet verschaft. Het aanbod van mevrouw Milligan maakte mij dan ook zeer gelukkig en ik meende het oprecht, toen ik haar bedankte voor haar edelmoedigheid. Ik behoefde dus De Zwaan niet te verlaten en van dit heerlijk leven zou ik geen afscheid nemen; ik behoefde van Arthur en zijn moeder niet te scheiden. - Wij hebben nu nog slechts de toestemming van zijn meester noodig, ging mevrouw Milligan voort; ik zal hem schrijven en zeggen, dat hij ons te Cette vinden kan, daar wij niet meer naar Toulouse kunnen terugkeeren; ik zal hem de reiskosten overmaken en wanneer ik hem uitgelegd heb, waarom wij niet met den trein kunnen gaan, dan hoop ik, dat hij mijn uitnoodiging zal aannemen. Als hij mijn voorstel goedkeurt, dan behoef ik het nog maar met Rémi's ouders eens te worden, want ook zij moeten hierin geraadpleegd worden. Tot nogtoe was het gesprek voor mij geheel naar wensch geloopen; liet was alsof een goede fee mij met haar staf had aangeraakt; maar deze laatste woorden brachten mij op een wreede wijze tot de werkelijkheid terug. Mijn ouders raadplegen! Ongetwijfeld zouden deze alles vertellen, wat ik verzwijgen wilde. De waarheid zou aan het licht komen. Een vondeling! Dan zou Arthur noch zijn moeder mij meer willen kennen; dan zou de genegenheid, die zij voor mij hadden opgevat, geheel verdwijnen; de herinnering aan mij zou hun zelfs onaangenaam worden. Arthur zou met geen vondeling gespeeld hebben; deze zou nooit zijn makker, zijn vriend, bijna zijn broer zijn geweest. Ik stond als vastgenageld aan den grond. Mevrouw Milligan zag mij uiterst verbaasd aan. Zij wilde, dat ik spreken zou, maar ik durfde haar vragen niet beantwoorden; toen meende zij echter zeker, dat de gedachte aan de naderende komst van mijn meester mij zoo aandeed, want zij drong niet langer bij mij aan. Gelukkig vond dit gesprek 's avonds plaats, weinige uren vóór dat wij ons ter ruste begaven; ik kon mij dus spoedig aan de nieuwsgierige blikken van Arthur onttrekken en mij in mijn hut met mijn angsten en zorgen opsluiten. Dat was mijn eerste slapelooze nacht, dien ik op De Zwaan doorbracht. Wat zou ik zeggen? Wat moest ik doen? Ik vond geen uitkomst. En nadat ik honderdmaal van gedachten veranderd was, de meest tegenstrijdige denkbeelden elkander waren opgevolgd, kwam ik eindelijk tot het besluit niets te doen en niets te zeggen. Ik zou alles zijn gewonen loop laten gaan en mij aan mijn lot onderwerpen, wat er ook gebeuren mocht. Misschien wilde Vitalis geen afstand van mij doen en dan zou de waarheid ook nooit bekend worden. En zoozeer vreesde ik, dat de waarheid aan he licht zou komen, dat ik zelfs begon te hopen, dat Vitalis het voorstel van mevrouw Milligan niet aannemen zou. Ik moest van Arthur en zijn moeder scheiden, om ze nooit weer te zien, maar in elk geval mochten zij geen onaangename herinneringen aan mij houden. Drie dagen later ontving mevrouw Milligan een brief van mijn meester, dat hij den daaropvolgenden Zaterdag met den trein van twee uur te Cette zou komen. Ik vroeg aan mevrouw Milligan verlof om naar het station te gaan en de honden en Joli-Coeur met mij mee te nemen, om onzen meester op te wachen. De honden waren onrustig, alsof zij eenig vermoeden hadden van hetgeen gebeuren zou. Joli-Coeur was onverschillig en ik zelf voelde mij geducht zenuwachtig. Er zou thans een beslissing over mijn leven genomen worden. O, als ik maar gedurfd had, hoe gaarne zou ik Vitalis gesmeekt hebben, niet te vertellen, dat ik een vondeling was. Ik was in een hoekje van het station gaan staan. Met mijn drie honden aan | |
[pagina 58]
| |
een touw naast mij en Joli-Coeur onder mijn jas, wachtte ik hem daar op, zonder acht te slaan op hetgeen om mij heen gebeurde. De honden waarschuwden mij, dat de trein aangekomen was, en zij onzen meester geroken hadden. Plotseling voelde ik mij voorttrekken en daar ik met op mijn hoede was, ontsnapten de honden mij. Zij sprongen op Vitalis toe en dezen zag ik eensklaps voor mij in zijn bekend gewaad. Capi was reeds in zijn armen gesprongen en Zerbino en Dolce klauterden tegen zijn beenen op. Ik ging thans op mijn beurt naar hem toe, en toen Vitalis Capi op den grond had gezet, drukte hij mij in zijn armen. Dit deed hij voor de eerste maal en hij prevelde herhaaldelijk: - Buondi, provero caro!Ga naar voetnoot1) Mijn meester had mij nooit mishandeld, maar hij was toch ook nooit bijzonder zacht tegen mij geweest en ik was dergelijke ontboezemingen niet van hem gewoon; zij troffen mij dus te sterker en de tranen stonden in mijn oogen, want ik was in een toestand, waarin het hart zich spoedig ontsluit. Ik zag hem aan en ik bespeurde, dat hij in de gevangenis veel verouderd was; hij ging lang zoo recht niet meer; zijn houding was gebogen; de blos was van zijn wangen verdwenen en zijn lippen waren kleurloos. - Gij vindt mij veranderd, niet waar? De gevangenis is een ongezond verblijf en de verveling een kwade ziekte; maar dat zal nu allemaal wel overgaan. Hij veranderde toen plotseling van onderwerp en vroeg: - Hoe hebt ge die dame leeren kennen, die mij geschreven heeft? Toen vertelde ik hem mijn ontmoeting met De Zwaan en hoe ik sedert dien tijd bij Mevrouw Milligan en Arthur geleefd had, wat wij gezien en gedaan hadden. Mijn verhaal duurde zeer lang, daar ik bang was om aan het einde te komen en onderweg te spreken over hetgeen mij zooveel angst aanjoeg; want ik zou nooit aan mijn meester durven zeggen, dat ik hem verlaten wilde om bij mevrouw en Arthur te blijven. Maar ik behoefde hem deze bekentenis nooit te doen, want wij waren het hotel genaderd, waar mevrouw Milligan haar intrek genomen had, vóór dat ik mijn verhaal had geëindigd. Vitalis sprak mij bovendien in het geheel niet van den brief, dien hij had ontvangen, evenmin als van het voorstel, dat zij hem waarschijnlijk daarin gedaan had. - En die dame wacht mij? vroeg hij, toen wij het hotel binnentraden. - Ja, ik zal u naar haar kamer brengen. - Dat is onnoodig, zeg mij het nummer maar; dan kunt gij hier met Joli-Coeur en de honden op mij wachten. Als mijn meester iets zei, dan was ik niet gewoon hem tegen te spreken; toch waagde ik een opmerking en verzocht hem opnieuw, hem naar mevrouw Milligan te mogen vergezellen, wat mij niet meer dan billijk en natuurlijk toescheen; maar met een wenk, legde hij mij het zwijgen op en ik moest hem wel gehoorzamen. Ik bleef in de gang, met de honden bij mij op een bank wachten. Zij wilden hem ook volgen, maar zij durfden evenmin zich verzetten als ik; Vitalis wist gehoorzaamd te worden. Waarom wilde hij niet, dat ik tegenwoordig zou zijn bij het onderhoud, dat hij met mevrouw Milligan hebben zou? Dit vroeg ik mezelf gedurig af en beschouwde deze vraag van alle zijden. Ik had zelfs nog geen antwoord daarop gevonden, toen ik hem reeds zag terugkomen. - Ga van deze dame afscheid nemen, zei hij; ik wacht u hier, binnen tien minuten zijn wij vertrokken. Ik was buiten mezelf van schrik. - Welnu, hervatte hij na een oogenblik, begrijpt gij mij niet? Gij blijft daar staan, alsof ge stom zijt; haast u! Het was zijn gewoonte niet om mij op zulk een harden toon toe te spreken, en zoolang ik bij hem was, had hij nog nooit zoo iets tegen mij gezegd. Ik stond op om werktuiglijk, zonder hem te begrijpen, hem te gehoorzamen. Maar toen ik eenige schreden gedaan had, vroeg ik hem: - Gij hebt dus gezegd.... - Ik heb gezegd, dat gij mij van dienst waart en dat ik u van het hoogste nut was; dus, dat ik niet van plan was, om van mijn rechten afstand te doen; ga en kom spoedig terug. | |
[pagina 59]
| |
Dit gal mij weder eenigen moed, want ik verkeerde geheel onder den invloed van het besef een vondeling te zijn en verbeeldde mij, dat, indien wij binnen tien minuten vertrekken moesten, het was, omdat mijn meester mijn geboorte had verteld. Toen ik binnentrad, vond ik Arthur in tranen badende, terwijl mevrouw Milligan zich over hem heenboog, om hem te troosten. - Gij gaat immers niet vertrekken, Rémi, riep Arthur uit. Mevrouw Milligan antwoordde hem in mijn plaats en vertelde hem, dat ik gehoorzamen moest. - Ik heb uw meester verzocht u bij ons te mogen houden, zei zij, op een toon, die mij de tranen in de oogen deed komen, maar hij wilde er niet in toestemmen en niets heeft hem van zijn besluit kunnen afbrengen. - Het is een slechte man! riep Arthur. - Neen, het is geen slechte man, sprak zijn moeder; gij zijt hem van dienst en ik geloof bovendien, dat hij veel van u houdt. Uit zijn spreken kan men opmaken, dat hij een fatsoenlijk man is en dat hij het vroeger stellig beter gehad heeft. Om mij zijn weigering te verklaren, zei hij: ‘Ik houd van dat kind en hij van mij; het leven, dat hij bij mij leidt, is hem van meer nut dan de dienstbaarheid, waarin hij, ondanks u zelf, bij u verkeert. Gij zoudt hem laten lee-ren en een rijke opvoeding geven; gij zoudt zijn geest vormen, maar niet zijn karakter. Hij kan uw zoon niet wezen; hij zal de mijne zijn; dat is beter voor hem, dan dat hij een speelbal van uw ziek kind is, en hoe goed en braaf deze knaap mij ook schijnt, zal ik hem toch een opvoeding weten te geven.’ - Maar hij is toch de vader niet van Rémi! riep Arthur. - Hij is zijn vader niet, daar hebt gij gelijk in, maar hij is zijn meester en Rémi behoort hem toe, daar zijn ouders hem verhuurd hebben. Voor het oogenblik moet Rémi hem gehoorzamen. - Rémi mag niet vertrekken. - Hij moet zijn meester volgen, maar ik hoop slechts voor korten tijd. Wij zullen aan zijn ouders schrijven en ik zal het met hen wel in orde brengen. - O, neen! riep ik uit. - Wat, niet? - O, neen, als het u belieft, niet! - Dat is toch het eenige middel, mijn jongen. - Och, doe dat niet! Zeker zou mijn afscheid langer geduurd hebben dan tien minuten zoo mevrouw Milligan niet van mijn ouders gesproken had. Zij wonen te Chavenon, niet waar? vervolgde zij. Zonder haar te antwoorden, trad ik naar Arthur toe en kuste hem herhaaldelijk en in mijn kus lag de broederlijke genegenheid, die ik voor hem gevoelde. Ik rukte mij toen uit zijn omhelzing los en naar zijn moeder keerende, knielde ik voor haar neder en drukte een kus op haar hand. - Arme jongen, stamelde zij, terwijl zij zich over mij heenboog, en ook zij gaf mij een kus op het voorhoofd. Ik richtte mij toen plotseling op en snelde naar de deur. - Arthur, ik zal altijd van u blijven houden, zei ik snikkend, en u mevrouw, nooit zal ik u vergeten. - Rémi! Rémi! steunde Arthur. Maar ik hoorde niets meer; ik was verdwenen en had de deur achter mij gesloten. Een oogenblik later stond ik naast mijn meester. - En nu vooruit! zei hij. Wij verlieten Cette en sloegen den weg naar Frontignan in. Zoo verliet ik mijn eersten vriend en tal van lotgevallen werden mijn deel waarvoor ik anders gespaard zou zijn gebleven, indien ik niet het slachtoffer van een afschuwelijk vooroordeel ware geweest en mij niet door een dwaze vrees had laten beheerschen. |
|