Den schat der christelicker leeringhe tot verklaringhe van den catechismus
(1610)–Lodewijk Makeblijde– Auteursrechtvrij
[pagina 249]
| |||||||||
De X X X V I I I. lesse.
| |||||||||
[pagina 250]
| |||||||||
mensche ghegheuen wordt door de H. Sacramenten. Want de eerste gheschiedt in het Doopsel; de tweede, in het Vormsel; de derde, in't Priesterschap; de vierde, als iemandt door sieckte in groot perijckel is van te steruen, ende dient hem voor hulpe tot eenen salighen doorl[ij]dt. Wat is den Godtvruchtighen Christenen van noode, om dit H. Sacrament te moghen ontfanghen? T'samen dese twee dinghen. 1. Groot perijckel van te steruen door eenige tegenwoordighe sieckte. 2. Dat den siecken door sijnen vrijen wille heeft konnen sondigen. Want dit Sacrament dient t'samen voor remedie tegen dese twee ghebreken. Door ghebreck van het eerste, en moghen de ghene die in oorloghe, oft door tempeesten, oft door Justitie gedoodt worden, dit Sacrament niet ontfanghen. Door ghebreck van het tweede, en mach men het selue niet geuen den onnooselen kinderen, ende menschen die altijdt simpel oft dul gheweest zijn, hoe sieck dat sy oock souden moghen wesen. Hoe dickwijls mach men het H. Oliessel ontfanghen? Een-ieghelick soo dickwijls als hy in verscheyden sieckten valt in't perijckel van te steruen; oft in eenighe langhdurighe sieckte, nae dat hy ghesondt geworden is, weder hervalt in 's doodts noodt. Hoe moet men hem tot dit Sacrament bereyden? Men moet biechten: oft, kan dat niet ghe- | |||||||||
[pagina 251]
| |||||||||
schieden, in hem verwecken oprecht berou van alle sijne sonden: want dese gheestelicke medecijne en helpt gheenssins den ghenen die nae de siele doodt zijnde, het leuen der gratie niet en wilt aenveerden. Kan men sonder het ontfanghen van dit Sacrament wel salich worden? Ghemeynelick iae't. Het kan nochtans geschieden, dat iemandt, die in doodtsonde wesende, ende alleen hebbende een onvolmaeckt berou, ende gheene macht om te biechten, dit Sacrament ontfanghende soude salich worden, die het selue niet ontfangende eeuwelick soude verloren gaen. Wat kracht heeft het H. Oliessel? De Ga naar margenoota H. Schrifture ende het Ga naar margenootb H. Concilie van Trent gheuen ons dese naevolghende krachten ende vruchten. Ten 1. Het vergheeft de bleuelinghen der sonden: 't zy dat het dagelicksche sonden zijn, 't zy vergheten doodelicke. Ten 2. Het gheneest de kranckheden onser nature, soo wel gheestelicke als lichamelicke. Ten 3. Het versterckt den mensch om alle swaricheden sijner sieckte verduldichlick te verdraghen. Ten 4. Het gheeft kennisse, end victorie ouer de tentatien des vijandts, die den mensch in den uytersten noodt seer ouervallen. Ten 5. Het vermindert de vreese der doodt, ende der dinghen die nae de doodt den mensche staen ouer te komen. Ten 6. Het vervult de siele met inwendighen troost, ende doet haer volkomelick in | |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
de lieue beschickinghe Godts rusten. Ten 7. Het vermeerdert hier in ons Godts gratie, ende doet verdienen meerdere glorie voor hier-naemaels. Welck is het seste Sacrament? Het Sacrament des Priesterschaps, oft der Wijinghe. Wat is het Sacrament des Priesterschaps, oft der Wijinghe? Het is een Sacrament door het welck de Dienaers der H. Kercke gewijt worden, ende sonderlinghe gratie ende macht ontfanghen, om wettelick de Kerckelicke officien te bedienen. Bewijst uyt de H. Schrifture, dat de Wijinghe een Sacrament is. Dit leert ons den H. Apostel Paulus in twee plaetsen. In sijnen eersten brief tot Timotheum Ga naar margenoot+ in't vierde schrijft hy: En wilt niet versuymen de gratie Godts die in v is, die v ghegheuen is door de prophecij (dat is, merckelicke verkiesinghe Godts) met het oplegghen van de handen des Priesterschaps; dat is, als de Bischoppen, v wijende, de handen op v gheleyt hebben. Ende in den tweeden brief Ga naar margenoot+ tot den seluen: Om welcke sake ik v vermane, dat ghy verweckt de gratie Godts die in v is door het oplegghen van mijne handen. Vyt dese plaetsen van den H. Apostel bevinden wy, Ten 1. het uytwendich teecken. Ten 2. de gratie die door dat uytwendich teecken ghegheuen ende bediedt wordt. Welcke twee dinghen eyghenlick elck Sacrament besluyt. Het uytwendich teecken wordt verklaert Ga naar margenoot+ in die woorden: Met het oplegghen | |||||||||
[pagina 253]
| |||||||||
van de handen des Priesterschaps. Dat dese Wijinghe gratie gheeft ende beteeckent, hebben wy in dese woorden: Verweckt Ga naar margenoot+ de gratie die in v is door het opleggen van mijne handen. Hier uyt volght, dat dit teecken van Christo inghestelt is: want niemandt en kan gratie gheuen, dan Godt alleen. Ende Paulus leert klaerlick, sprekende van Christo: Hy heeft Ga naar margenoot+ sommighe tot Apostelen, sommighe tot Propheten, sommighe tot herders ende leeraers in sijne Kercke ghestelt. En zijn alle Christenen niet ghelijckelick Priesters? Neen sy: want, Ten eersten, den Apostel soude anders te vergeefs Titum den Bischop van Creten vermanen: Ick hebbe v te Creten Ga naar margenoot+ gelaten, om dat ghy van steden te steden soudt Priesters stellen, gelijck ick v geordineert hadde. Ten tweeden, in de twee voorgaende wetten Godts is geweest een eygen ende besonder Priesterschap: hoe veel te meer is dat van noode in de wet Christi, die alle de andere wetten in weerde onbegrijpelick te bouen gaet. Ten derden, te vergheefs soude Paulus gheleert hebben van het Priesterschap der nieuwer wet, schrijuende tot de Hebreen: Niemandt Ga naar margenoot+ en trecke sy-seluen die eere aen, maer die van Godt gheroepen wordt als Aaron. Dat is: Niemandt en vervoordere hem tot den verheuen Priesterlicken staet, om de H. Kercke te regeren, ende de H. Sacramenten te administreren, dan die Godt daer toe verkoren, ende door sijne Kercke ghewijt heeft; op dat hy met Ga naar margenoota Core, Ga naar margenootb Jeroboam, ende Ga naar margenootc andere, niet ghestraft en worde. | |||||||||
[pagina 254]
| |||||||||
Hoe noemt dan Isaias in het oudt Testament, ende S. Ian in het nieu, alle Christenen Priesters? Dit en doen sy niet om dat alle gheloouige eygenlick Priesters zijn; maer om dat sy in eene gemeyne maniere gheestelicke Priesters zijn: het welck Priesterschap hier in gheleghen is, 1. wan sy al te samen lidtmaten zijn, ghelijk Ga naar margenoot+ ons den H. Augustinus leert, van het gheestelick lichaem des oppersten Priesters Christi, wiens lichaem is de heylige Kercke. 2. Om dat sy in een Doopsel Christi (seght Ga naar margenoot+ Leo) door de gratie des H. Gheests ghesalft ende gheheylight zijn. 3. Om dat sy al van Godt gheroepen zijn om hem te dienen, ende hem eene suyuere conscientie op te offeren: soo dat hierom seer wel Ga naar margenoot+ den H. Ambrosius leert, dat dit Priesterschap alleen gheestelick is; ghebruyckende voor sijnen autaer het herte des menschs, (gelijck ons den Ga naar margenoota H. Leo bewijst) ende voor sijne offerande goede begeerten van wel te leuen, sy-seluen te versteruen, Godt te lonen etc. Dit Priesterschap is ghemeyn aller Godlicker wetten, ende allen Christenen; ende en is niet bequaem om eenighe uytwendighe policije van Godts wet te fonderen, maer draeght alleen den naem, midts dat het eenige gelijckenisse heeft met het waerachtich ende eyghen Priesterschap; gelijck een beeldt den naem draeght van den Heylighen dien't ons voorhoudt. Het eyghen, volmaeckt, ende uytwendich Priesterschap vereyscht eene besondere insettinghe Godts, een uytwendich Sacrificie, ende macht om de gheloouighe nae Godts wet | |||||||||
[pagina 255]
| |||||||||
te regeren. Ten tijde van de wet der nature, waren de eerst-gheboren manlicke vruchten Priesters; in de wet Moysis, alle manlicke vruchten van het gheslacht van Aaron; in de wet Christi, die de aldervolmaeckste is, dient den naem des Priesters eyghenlick alleen den ghenen die uyt Christi insettinghe door wettelicke wijinghe recht ende macht ontfanghen hebben om het H. lichaem Christi te consacreren, de sonden te vergheuen, de H. Sacramenten te administreren ende de Christelicke ghemeynte nae hare salicheydt te regeren. Op dit Priesterschap ende Sacrificie is de wet Christi gefondeert. Die dese dingen onttreckt ende loochent, die doet te niet de gantsche wet Christi. Eynelick, van dit eyghen Priesterschap van Godts wetten moeten verstaen worden dese plaetsen der H. Schrifture. In de oude wet: Aaron ende sijne sonen sult ghy stellen Ga naar margenoot+ ouer den dienst des Priesterschaps: eenen vremden die tot dien dienst gaet, sal gedoodt worden. Ozias den Koninck willende bedienen het Ga naar margenoot+ officie des Priesters, wordt geslagen met melaetscheydt. Soo wie hem verhooveerdight, niet willende Ga naar margenoot+ onderdanich zijn den gebode des Priesters, sal steruen. Voor den Priester veroodmoedight uwe Ga naar margenoot+ siele. De lippen des Priesters sullen de wetenheyt Ga naar margenoot+ bewaren, ende de wet sullen sy uyt sijnen mondt versoecken. In de nieuwe wet: De Priesters die wel regeren, die zijn dob-Ga naar margenoot+ | |||||||||
[pagina 256]
| |||||||||
bele eere weerdich; aldermeest de ghene die arbeyden in't woordt ende in de leeringhe. Ga naar margenoot+ Als Paulus ende Barnabas her-lieden Priesters hadden ghestelt tot elcke Kercke, soo hebben sy hen-lieden den Heere bevolen. Welck is het officie der Priesteren? 1. Ga naar margenoota Het lichaem onses Heeren te consacreren, ende het hoochweerdich Sacrificie der H. Misse Gode op te offeren. 2. Ga naar margenootb De H. Sacramenten den volcke uyt te deylen. 3. Ga naar margenootc Het woordt Godts te verkondighen. 4. Ga naar margenootd Middelaers te wesen tusschen Godt ende de menschen. Hoe behoort men de Priesters te eeren? Als Godts alderweerdichste dienaers, stadthouders Christi regeerders der sielen, machthebbers ouer den hemel: bouen de Keysers, ghelijck Ga naar margenoote S. Marten ghedaen heeft; idem, ghelijck Ga naar margenootf S. Franciscus seght, bouen de Enghelen. Wat beteeckent de kruyne die de Priesters op hun hoofdt draghen? Sy beteeckent vier dinghen. 1. De doornenkroone Christi, ghelijck Beda ghetuyght. 2. De Konincklicke weerdicheyt, die S. Peeter in sijnen brief Ga naar margenootg den Priesteren toeschrijft. 3. Ga naar margenooth Een volmaeckt leuen: want de kruyne rondt is. 4. Ga naar margenooti Eenen afkeer van alle tijdelicke ende verganckelicke dinghen, door het afscheren van het haer. Wat moet men ghevoelen van de Priesters die schandaleuselick leuen? | |||||||||
[pagina 257]
| |||||||||
Ten 1. Dat de Priesters menschen zijn, ghelijck alle andere; ende daerom uyt de nature oock kranck, ende veel ellendicheden, bekoringhen, ende perijckelen onderworpen. Ten 2. Dat hun Priesterschap daerom niet te niet en gaet, maer blijft in sijn geheel: want het eene Godlicke insettinge ende weerdicheydt is; iae het Priesterschap Christi, dat Christus in hen bedient. Ten 3. Dat men de Priesters om hun quaedt leuen niet en moet begecken noch lasteren. Want 1. als men de Priesters als ghebreckelicke menschen lastert, soo wordt lichtelick oock veracht hun Priesterschap. 2. Op dat wy ons niet en toonen Ga naar margenoota van Chams geslacht, ende met hem niet en vallen in de maledictie van onsen hemelschen Vader Noe, die in sijne Priesters door ons ghelastert ende veracht wordt. Ten 4. Dat wy in de Priesters Christum selfs moeten eeren: ende daerom behooren wy hunne salighe leeringhe nae te volghen. Dit leert ons Christum by S. Mattheum, als hy seght: Op den stoel van Moyses hebben gseten Ga naar margenoot+ de Scriben ende Phariseen: duss, al wat sy v gebieden, dat onderhoudt ende doet; maer nae hunne wercken en wilt niet doen. Ten 5. Wy moeten neerstelick voor hen bidden, hunne ghebreken verswijghen ende decken, de occasien van sondigen (soo veel als wy konnen) hen ontnemen, ende hen tot eene goede conversatie voorderen; wel wetende dat wy Godts eere in hen-lieden voorstaen, waer in wy alle ghehouden zijn; iae oock Godts toren, die ouer hen-lieden blaeckt, versoenen: den welcken soo uytnemende groot | |||||||||
[pagina 258]
| |||||||||
is, dat hy ons wel behoorde te verwecken om medelijden met hen-lieden te hebben. Wat kracht heeft dit H. Sacrament der Wijinghe? De kracht van dit H. Sacrament is seer groot ende menichvuldich: want Ten 1. Het gheeft den mensche, die daer toe van Godt geroepen wordt, eene besondere gheestelicke macht om salichlick Ga naar margenoota de H. Kercke te regeren, de H. Sacramenten te administreren, ende bequame dienaers te wesen tusschen Godt ende sijn volck. Ten 2. Het Ga naar margenootb druckt in de siele der ghener die't ontfangen, een uytnemende schoon teecken sijner weerdicheydt, door het welck sy sonderlingen tot Godts dienst geschickt worden, ende in der eeuwicheydt onder alle Christenen, als van dien weerdigen staet wesende, sullen bekent worden. Ten 3. Het vermeerdert in hen Ga naar margenootc de schatten der Godlicker gratie, om heylichlick nae hunnen roep te leuen, ende maeckt hen bequaem om hier-naemaels van Godt meerdere glorie te verweruen. Welck is het seuenste Sacrament? Het Sacrament des Houwelicks. Wat is het Houwelick? Het Houwelick is een Sacrament, in't welck man ende vrouwe wettelick versaemt worden tot eene onscheydelicke ghemeynschap des leuens. Bewijst ons dat het Houwelick een Sacrament is. Het is een Sacrament, want den H. Apostel dat alsoo noemt in sijnen brief tot de | |||||||||
[pagina 259]
| |||||||||
Ephesien: Dit Sacrament is groot. Ten anderen, Ga naar margenoot+ in't Houwelick hebben wy voor het uytwendich teecken het sinnelick contract tusschen man ende vrouwe, waer mede dat sy malckanderen hunne lichamen opdraghen. Voordt, dat dit contract door Christi ordinantie gratie gheeft ende beteeckent, bekennen wy uyt de voorseyde woorden van Paulus: Dit Sacrament is groot; maer ick segghe Ga naar margenoot+ in Christo ende in de Kercke. Gelijck dan Christus trouwende sijne Kercke, haer ouervloedige gratie gegeuen heeft, soo doet hy oock den ghenen die in sijne vreese t'samen in't Houwelick versamen. Item uyt dese woorden Pauli tot de Thessalonicensen: Dit is den Ga naar margenoot+ wille Godts, v-lieden heylichmakinghe; dat ghy-lieden v onthoudt van onkuyscheydt, op dat een-ieghelick van v-lieden wete sijn vat (dat is, lichaem) te besitten in heylichmakinge ende eere. Dese heylichmakinge en kan niet gheschieden sonder gratie; volght dan, dat de gehoude die ontfanghen hebben, ende van den Apostel verweckt worden om die te oeffenen. Dat Godt dit Sacrament inghestelt heeft, bewijst ons den H. Euangelist Mattheus, als hy seght: Dat Godt versaemt heeft, dat Ga naar margenoot+ en scheyde den mensch niet. Hoe bediedt het Houwelick der menschen het Houwelick Christi? Dit gheschiedt: want ghelijck Christus in twee manieren versaemt is geweest met sijne H. Kercke, soo wordt oock in twee manieren versaemt den man met sijne vrouwe. De eerste versaminghe Christi is, dat hy | |||||||||
[pagina 260]
| |||||||||
ghelijckformich geworden is met sijne Kercke in de nature: het welck door sijne menschwordinghe gheschiedt is. De tweede versaminghe is gheschiedt door de gratie ende liefde: ten opsiene van dese wordt Christus ghenoemt Bruydegom, ende de H. Kercke Bruydt, van S. Paulus in den Ga naar margenoot+ tweeden brief tot de Corinthien: Ick hebbe v-lieden toebelooft eenen man, om Christo eene reyne maghet te leueren. Dat is, soo Anselmus leert: Ick hebbe v-lieden Christo toebelooft, op dat ick v-lieden in't oordeel hem soude mogen reyne maeghden in het gelooue, hope, ende liefde opofferen. Dese twee versaminghen Christi worden bediedt in het Houwelick der menschen met malckanderen. De eerste, door de naturelicke ende lichamelicke versaminghe die sy met malckanderen hebben. De tweede, door de geestelicke versaminge, de welcke spruyt uyt de gratie Godts, die sy in't Sacrament des Houwelicks ontfangen, ende uyt de liefde die sy in Godt tot malckanderen ghevoelen. Hier uyt kan men lichtelick bemercken, hoe heylich dat den houwelicken staet wesen moet; soo dat Paulus niet sonder redene seght: Ga naar margenoota Het Houwelick is eerlick by ieghelicken, ende dat bedde is onbesmet. Wat is tot het wettelick contract van Houwelicken noodelick, nae den eysch van het Concilie van Trent? Dese dry dinghen. 1. Ga naar margenootb Dat onder de ghene die begeeren te houwen, noch gheestelick noch lichamelick maeghschap en zy. | |||||||||
[pagina 261]
| |||||||||
2. Dat het contract van Houwelicken gheschiede voor twee oft meer ghetuyghen, ende voor hunnen eyghenen Pastoor, oft iemanden die last heeft sijne plaetse te bewaren. 3. Vrijen wille ende consent van beyde de sijden. Als daer eene van dese dry condicien ghebreeckt, soo en is het contract van gheene behoorlicke weerde, noch oock gheen Sacrament. Welcke zijn de graden van het gheestelick maeghschap, die het verbondt des Houwelicks beletten oft breken? Het gheestelick maeghschap spruyt uyt twee Ga naar margenoot+ Sacramenten: te weten, uyt het Doopsel, onder de ghene die ghedoopt zijn; ende uyt het Vormsel, onder de ghene die oock ghevormt zijn: anders niet. De graden van maeghschap spruytende uyt het Doopsel, zijn
De graden van maeghschap spruytende uyt het Vormsel, zijn | |||||||||
[pagina 262]
| |||||||||
Welcke zijn de graden in't maeghschap van den bloede, die beletten ende breken het verbondt des Houwelicks? Ga naar margenoot+ Het groot Concilie van Lateranen heeft de seuen naeste verboden graden ghebrocht alleenlick tot de vier eerste: soo dat den eersten trap oft graedt besluyt den oorspronck met de eerste vruchten; voor exempel, de ouders ende de kinderen maken den eersten graedt, soo wel met hunne ouders, als onder malcanderen. De kindts-kinderen oft rechtsweers maken den tweeden graedt; de andersweers, den derden; hunne kinderen den vierden. Die in eenighe deser vier graden, verswijgende hun maeghschap, sonder wettelicke dispensatie souden houwen, het verbondt des Houwelicks en soude van gheener weerde wesen. Bemerckt 1. Dat dese vier graden van maegschap niet alleen te verstaen zijn als sy komen van bloede door wettelick Houwelick, maer oock door bastaerije. 2. Als twee onghelijckelick malckanderen bestaen, dat het Houwelick plaetse grijpt nae den verst-bestaenden oft voorsten graedt. | |||||||||
[pagina 263]
| |||||||||
Welcke graden beletten ende breken het verbondt des Houwelicks onder de ghene die malckanderen bestaen niet door maeghschap van bloede, maer door versaminghe van Houwelick? Het bestandt spruytende uyt versaminghe Ga naar margenoot+ van Houwelick, belet ende breeckt het verbondt des Houwelicks in de vier eerste graden. Maer spruytende uyt ongheoorloft ghebruyck Ga naar margenoot+ van iemandts lichaem, soo belet ende breeckt het 't verbondt des Houwelicks in de twee naeste graden. Die de suster van de gene met de welcke hy ghesekert is, soude bekennen, en mach noch met d'eene noch met d'andere houwen. Welcke graden beletten ende breken het verbondt des Houwelicks, als 't maeghschap spruyt door het aennemen van eenighen vremden voor sijn kindt; 't welck men noemt wettelick maeghschap?
| |||||||||
[pagina 264]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ 4. Tusschen den verkosen, ende de wettelicke kinderen van den verkieser, voor soo langh als iemandt van alle de voorseyde in des verkiesers macht blijft, ende niet langher. Waerom is't eene onscheydelicke ghemeynschap? Ga naar margenoot+ 1. Om dat Godt de vereeninge des Houwelicks selfs maeckt, ende de macht van die te ontbinden niemanden toe en laet. 2. Ga naar margenoota Om dat dit Sacrament een uytwendich teecken is van de versaminghe Christi met sijne Bruydt de H. Kercke, de welcke eeuwich is. 3. Om veel ongheregheltheden ende onvrede onder de ghehoude te beletten: want als de versaemde bemercken hoe onghelijckelick dat sy van condicien zijn, ende nochtans gheenssins ghescheyden en konnen worden; om troost aen malckanderen te hebben, begeuen sy hen beter tot lijdsamich verdraghen van malckanders ghebreken, makende van den noodt eene deughdt. Hoe moet men hem bereyden om deughdelick het Houwelick te aenveerden? Aldereerst, sal men neerstelick leeren het Gelooue, den Pater noster ende Aue Maria, de tien Gheboden Godts, de vijf Gheboden der H. Kercke, de seuen Sacramenten, ende voordt al dat eenen Christen mensche ter salicheydt, oft om Godt wel te kennen, ende hunne kinderen het selue te leeren, van noode is. Ten tweeden, sal men door den Bischop hem doen vormen, is't dat men noch niet gevormt en is. | |||||||||
[pagina 265]
| |||||||||
Ten derden, sal men hem stellen in staet van gratie door eene volkomen ende salighe biechte, ende ontfanghen het heylich Sacrament des autaers: op dat men bequaem mach wesen om te ontfanghen de gratie des Houwelicks. Oock sal men neerstelick Godt bidden, soo den Godtvruchtighen ionghen Ga naar margenoota Tobias ghedaen heeft, als hy Saram de dochter van Raguel was trouwende: want, soo den Wijsen-man leert, Ga naar margenootb Eene wijse vrouwe komt van den Heere. Ten vierden, sal men dit Sacrament met eene heylige meyninge aenveerden: te weten, niet om eenighe wellustighe versaminge t'samen, als beesten, te hebben; maer 1. om kinderen te krijghen, ende die in de vreese Godts op te brenghen. 2. om vrijer van alle onbehoorlicke beroerten te wesen, ende Gode nae de condicie van hunnen roep beter ende geruster te dienen. Wat werckt de gratie des Houwelicks in de ghene die weerdichlick dit Sacrament ontfanghen? 1. Sy bluscht de hitte der vleeschelicker begheerten, ende doet den eenen met den anderen te vreden wesen. 2. Sy gheeft wijsheydt ende vromicheydt om verduldichlick malckanders gebreken te verdraghen, ende in vrede te leuen. 3. Sy helpt om de kinderen Christelick ende in de vreese Godts op te voeden. 4. Sy versterckt hen-lieden in de liefde Godts, ende brenght hen tot meerdere glorie hier-naemaels. | |||||||||
[pagina 266]
| |||||||||
Waerom vertoonen haer dese vruchten in seer luttel Houwelicken? Dit geschiedt, om dat (Godt betere't) het meeste deel der Christenen desen weerdighen staet niet en aenveerden soo sy behoorden; maer 1. begeuen hen tot dien alleenlick om gemackelicker ende sinnelicker te leuen, het welck eene seer onsuyuere meyninghe is. Oft 2. en bereyden hen niet soo sy behoorden, alleen besorgende het uytwendich, (als kost, kleederen, ende speellieden) ende de siele onbesorght latende. Oft, dat ergher is, 3. om dat sy leuen in onkuyscheydt ende groote doodt-sonde met malckanderen, eer sy ghehout ende voor den Priester ghetrout zijn. Oft oock 4. al is't dat sy hun deuoor gedaen hebben in het houwen, wijcken nochtans terstont af, als sy versaemt zijn, van hun goedt opset, ende gheuen meer plaetse hunner quader passien ende begeerten, dan der vreese Godts, ende Christelicker liefde. Hier uyt komt het, dat de gene die nae Christi Ga naar margenoot+ vermaninghe behoorden t'samen te wesen als een lichaem ende eene siele, vol troosts ende lieflickheydts; ghedurichlick in onruste leuen, malckanderen tot quaedt verwecken, schandalen gheuen aen hunne kinderen, ende de Christelicke Republijcke vervullen met ongodlicke ondersaten: waer af sy eens Gode scherpe rekeninghe sullen gheuen. Wat is beter, het Sacrament des Houwelicks te aenveerden. oft de maeghdelicke reynicheydt te bewaren? Op dese vraghe andwoordt seer wel den H. Ga naar margenoot+ Apostel Paulus tot de Corinthien: Die sijne maeghdt en houwelicke bestelt, die doet wel: | |||||||||
[pagina 267]
| |||||||||
ende die-se niet en bestelt, die doet noch beter. Hier af gheeft hy dese redene: Die sonder Ga naar margenoot+ huysvrouwe is, die is besorght voor het ghene dat den Heere aengaet; hoe dat hy Gode behaghen sal: maer die eene huysvrouwe heeft, die is besorght met dinghen die dese wereldt aengaen; hoe dat hy sijner huysvrouwe behaghen mocht; ende hy is ghedeylt. Het selue seght hy oock van de vrouwe: Eene maeght denckt het Ga naar margenoot+ gene dat den Heere aengaet; dat sy mocht heylich zijn in lichaem ende gheest: maer die ghehout is, die peyst op wereldtsche dinghen; hoe sy haren man mocht behaghen. Twee andere redenen gheeft ons hier af den H. Ambrosius. Ga naar margenoot+ De 1. is, Dat het Houwelick een menschelick dinck is, maer de maeghdelicke reynicheydt heeft eene Engelsche weerdicheydt. De 2. is, Dat het Houwelick naturelick is, maer de reynicheydt is bouen-naturelick; soo dat den Wijsen-man seght: De onbederuelickheydt Ga naar margenoot+ doet Gode aldernaest zijn. Iemandt sal vraghen van den weduwelicken staet, oft hy oock weerdigher is dan den houwelicken. Den seluen Apostel bewijst dat, als hy seght: Zijt ghy onghebonden van eene Ga naar margenoot+ huysvrouwe, en wilt gheene huysvrouwe soecken. Het welck hy niet en hadde moeten raden, waer't beter te houwen. Christus oock, in sijne parabel van het goedt saedt dat ghesaedt was in eenen acker, seght, dat het een Ga naar margenoot+ dertich, het een sestich, ende het een hondert vruchten voordtbrocht. Den H. Cyprianus Ga naar margenoot+ ende andere heylige Leeraers leggen dit alsoo uyt, dat de dertichste vrucht is het Houwelick; de sestichste, den weduwelicken staet; ende de hondertste, de maeghdelicke reynicheyt. |
|