Den Lusthof der gheestelicke oeffeninghen

Dry meditaten van de broederlicke liefde ende eenicheydt met andere.

De eerste meditatie.

BEmerckt ten 1. De nature ende conditien der Christelicker liefde. Sy dient ons voor zenuen van het gheestelick lichaem Christi: die haer breeckt, doet soo veel, als oft hy alle de zenuen van sijn gantsch lichaem afsneedt. Sy is als de mortel van het gheestelick bausel der H. Kercke: Die haer veracht is voor Godt als eenen kerck-schender. Sy is de ghesontheydt, vromicheydt, lieflickheydt ende schoonheydt des Christelicken roeps. Sy is het leuen der sielen ende den wortel aller verdiensten. Hare conditie is, dat sy alghemeyn moet zijn: want in eenen ieghelicken moet Christus bemerckt worden: Soo datmen een iegelick moet beminnen, verdraghen, ende deughdt doen, als Christi ledeken, tot sijnder eeren.

Ten 2. Peyst op dese woorden Christi: Dit is mijn ghebodt, dat ghy malkanderen bemindt, gelijck ick u-lieden bemindt hebbe. Den Heere heeft ons bemindt, ghelijck Bernardus

[p. 450]

seght, soetelick, wijselick, ende sterckelick. Soetelick, want hy uyt liefde onser salicheydt, onse nature aenghenomen heeft, ende is onsen broeder gheworden. Wijselick, want hy heeft ons vleesch aen-ghenomen, sonder eenighe besmettinghe der sonden. Sterckelick, want hy heeft onse salicheydt totter doodt toe, uyt liefde besorcht ende vol-brocht. Soo moeten wy oock malkanderen beminnen, soetelick, als een moeder, compassie hebbende met anders kranckheydt: wijselick sonder iemandt in die te volghen: Sterckelick, sonder iemandt om die te haten oft te versteken.

Ten 3. Ouer-denckt dese woorden Christi: Daeraen sullen alle menschen kennen, dat ghy mijn Discipelen zijt, is't dat ghy malkanderen zijt beminnende. Soo verre zijn wy dan van den staet der Discipelen Christi, als wy verre van de broederlicke liefde zijn: ende onsen roep en is niet, alleen Christus Discipelen te wesen, maer oock sijn kinderen, maer sijne bruyden, maer sijn tempelen, maer een met hem Hier sullen wy bemercken, oft wy na de weerdicheydt van Christus gheestelick lichaem ende sijn vermaninghe, dese liefde onderhouden.

De tweede meditatie.

BEmerckt ten 1. Hoe qualick dattet staet in een ghemeynte twist te maken, uyt dese twee ghelijckenissen. Hadden wy een galeye-boeue verlost, ende vry ghemaeckt, in ons huys ontfanghen, ende seer mildelick onthaelt, ende dat uyt suyuer mede-lijden ouer sijne ellenden; soudet verdraghelick zijn, ghinck

[p. 451]

hy in ons huys den meester maken, nae sijne gheliefte nu d'eene nu d'andere lasteren nu ghebieden, nu verbieden? oft dat eenen armen knecht, wien den Koninck in sijn paleys genomen hebbende, onder sijn kinderen in alles houdt, met belofte van successie in een deel sijns rijcks, de naturelicke kinderen des Konincks verstake ende hem alleen als naturelicken soon wilde gheacht hebben? In dese ongheregheltheden vallen wy seer dickwils, die slauen zijn gheweest der sonden, riemende op de galeyen der ijdelheydt, eyghen liefde, hooveerdicheydt, ende sinnelickheydt deser weereldt: maer verlost zijn door de bermherticheydt Godts, ende onder sijn uytverkoren kinderen ghestelt, als wy een ieghelick willen berispen, vonnissen, ghebieden ende verbieden. Wy behoorden ons te schamen, dat wy metter herten, ons niet en worpen onder de voeten van sulcke weerdighe kinderen Godts die hen gheweerdicht hebben, ons by hen te ontfanghen.

Ten 2. Ouerleght hoe hinderlick dattet is, de alghemeyne liefde te laten, ende sijn herte op sommighe te stellen: Hier uyt komen ongherusticheden van herten, quade vermoeyen, vonnissen ende lasteringhen, murmuratien, hinderlicke t'samen-sprekinghen, achterklap: veel secrete raden, verflauwinghe ende groote verstroytheyt van sinnen in alle gheestelicke oeffeninghen, vernoeyen in onsen roep, ende ontallicke andere sonden. Soo dat S. Jan seght: Die niet en bemindt, blyft in de doodt, iae is eenen doodtslagher, ende en kent Godt niet.

[p. 452]

Ten 3. Peyst hoe v alle d'ander in't beghinsel behaeght hebben; hoe ghy uyt alle dinghen wel ghesticht waert; hoe ghy daghelicks Godt dancket voor de gratie, die v gheschiedt was, ende in een ieghelick bemercktet met blijdtschap, wat ghy mocht na-volghen: ende nu wildy onder-soecker zijn, ende rechter van eens anders leuen, ende v voor een ieghelick stellen: Dit is een teecken dat ghy vol eyghen liefde zijt, die een kancker is des gheestelicken leuens, ende dat de ooghe van v herte niet simpel en is, maer vol dobbelheydt ende quaedtheydt, ende dat ghy gantsch van de broederlicke liefde vervremt zijt. Want Paulus leert: De liefde en denckt gheen quaedt, en vvordt niet verbittert, en soeckt haer eyghen profijt niet.

De derde meditatie.

BEmerckt ten 1. Dry middelen die tot de broederlicke liefde seer helpen: 1. Datter gheen dinck soo profijtelick ende noodelick en is, als de ghemeyne liefde ende peys in een ghemeynte; ende daerom moet ghy arbeyden, dat ghy noch om recht, noch om on-recht, oyt van iemandt vervremt en wordt: 2. Ghy moet alle quade geneyghelicheden, ende quade passien uytroeyen: 3. V verstandt, ende uwen wille, in alles daer gheen sonde in gheleghen is, onder het verstandt ende wille van andere versaken.

Ten 2. Ouer-peyst dry andere middelen: 1. Dat ghy Christum na volght die ghekomen is, om andere totter doodt toe te dienen, van

[p. 453]

hen te verdraghen, ende te lijden: 2. Dat ghy in de weereldt gheenen meerderen vijandt en hebt dan v seluen: ende daerom soo moet ghy d'andere aensien als vrienden Godts; naer v seluen, als eenen vijandt Godts; ende daerom moet ghy andere eeren ende dienen; maer v seluen verachten ende straffen, ende alsmen v versteeckt, daer in v ter eeren Godts verblijden: wel wetende dat Godt daer in ghe-eert wordt: 3. Siet hoe Lucifer in den hemel geuaren is, die daer twistmakende, eewichlic van Godt versteken ende vermaledijt is.

Ten 3. Ouerleght andere middelen: 1. Hoe noodelick dattet is, dat ghy door alle manieren van ghediensticheden, v versoenen sult, met hen die v moeyelick vallen: want v al te schadelick is, iemandt door uwe schuldt te bedroeuen: 2. Weet dat v grootelicks in alderhande gheestelicke volmaecktheden voorderen kan, alle de andere voor v te stellen: ende grootelicks hinderen kan, v oock maer voor eenen te stellen: 3. Let ende arbeydt altijdt om v te volmaken, ende de deughden van andere waer te nemen, sonder oyt te letten op iemants ghebreken, als ghebreken: maer alle d'ander als Enghelen Godts achtende, die niet qualick doen en konnen; ende v als een ghebreckelick mensch, die veel moet leeren ende lijden, soudt ghy salich worden: ende houdt v soo ghedurichlick in een stichtbaer verachten van v seluen, ende groot achten van andere.