| |
| |
| |
[2]
Mijn Belgische vriend Pierre belt op vanaf Kreta: ‘Welke wending heeft uw zinloos bestaan nu weer genomen?’ Zijn schaterlach klatert door de telefoon. Via de satelliettelevisie dringen Nederlandse beelden zelfs tot zijn kluizenaarsrots door. ‘Wat is er in's hemelsnaam bij jullie aan de hand? Wat maakt jullie zo anders dan ons?’ Hij somt de Belgische problemen op: ook grote hoeveelheden nieuwkomers, ook een afkalvende verzorgingsstaat, plus nog eens een veel sterker georganiseerd extreem-rechts. Wat maakt het verschil uit? ‘Wij hebben niet alleen problemen met de immigratie, we hebben ook problemen met onszelf,’ aarzel ik. ‘We moeten onszelf hervinden. Jullie zijn een paar decennia geleden al
| |
| |
door die fase heen gegaan, toen België bijna uiteenviel tijdens de taal- en schoolstrijd. Dat was jullie vuurproef. Wij zijn nu aan de beurt.’ ‘Hou toch op,’ zegt Pierre. ‘Jullie grootste probleem is julhe eindeloze woordengymnastiek. In Frankrijk steken ze elkaar dood, om de haverklap heb je daar te maken met een racistische moord. Maar jullie zijn dol op godsdiensttwisten, theologische ruzies, daar kunnen jullie niet genoeg van krijgen, dat houdt bij jullie nooit op.’
Precies daar ligt mijn probleem met de open brief die Leon de Winter, schrijver en adjunct fellow bij het Amerikaanse Hudson Institute, in NRC Handelsblad publiceerde. Zijn visie komt erop neer dat we in de kern niet te maken hebben met een reeks vraagstukken van immigratie en integratie, maar met een godsdienstig conflict. Terwijl ook moslims roepen om modernisering van de islam, propageer ik, zo schrijft De Winter, precies het tegenovergestelde: ‘Je houdt de schuld van de problemen waarmee de grootste meerderheid van de moslims kampt bij het Westen, en daarmee houd je onze eigen moslims in hun achterstand gevangen, doordat je het bezigen van kale, harde zelfkritiek - het begin
| |
| |
van elk veranderingsproces - ontmoedigt.’
Hij citeert daarbij met instemming de vooruitstrevende Canadese moslima Irshad Manji, die de moslims in het Westen de elementaire vraag voor de voeten werpt: ‘Blijven we geestelijk infantiel, toegevend aan de culturele druk om je mond te houden en je te conformeren, of zullen we rijpen tot volwaardige burgers die de pluriformiteit verdedigen die ons toestaat in dit deel van de wereld te leven?’ En vervolgens houdt De Winter een uitvoerig betoog over de starheid waartoe de islam in veel landen heeft geleid, met cijfers die ik maar al te goed ken en die er inderdaad niet om liegen: ‘Het is niet niks wat Manji in die ene zin stelt: moslims zijn geestelijk infantiel, zijn bang om hun mond open te doen en bezwijken onder culturele druk.’ Het ziet er, kortom, in de ogen van De Winter niet best uit, en dat komt allemaal door de moslims die monomaan in hun verouderde denkwereld blijven ronddraaien, zoals bedevaartgangers in Mekka ‘in verheven aanbidding in cirkels rond een zwarte steen lopen’.
Nu is Irshad Manji heel bewust moslim gebleven, ze noemt zichzelf Muslim-Refusenik en ze heft
| |
| |
een hoogst interessante ontwikkeling achter de rug. Manji is, in haar moslimmoderniteit, een levend voorbeeld van het tegendeel van wat De Winter beweert. De Winter volgt in werkelijkheid dan ook de gedachtelijn van iemand anders: de invloedrijke historicus Bernard Lewis, die de culturele stagnatie van de Arabische wereld grotendeels verklaart uit de islam. In zijn ogen is dat altijd een starre, intolerante, totalitaire, agressieve en anti-westerse godsdienst geweest, die nooit in staat zal zijn tot enige vorm van modernisering.
Die visie is in strijd met de historische werkelijkheid. Denk maar aan de schoonheid en de intellectuele kracht van de vroege islam (Granada, Córdoba), de snelle modernisering van het Ottomaanse rijk aan het eind van de negentiende eeuw, de individualisering van de hedendaagse islam, de beginnende ontwikkeling van een typisch Europese islam, de moderniteit waarin miljoenen ontwikkelde moslims in Indonesië, Maleisië, Turkije, Iran en de Arabische wereld allang hun weg hebben gevonden. Hier gebeurt iets heel anders, hier wordt - Michiel Leezenberg signaleert het terecht in zijn recente bespreking van Lewis' werk in NRC Handels- | |
| |
blad - de Koude Oorlog simpelweg voortgezet met andere middelen: de islam speelt voor publicisten als Lewis en De Winter eenzelfde rol als vijand van het moderne liberale Westen als eerder het communisme.
Het wordt in de huidige tijd echter wel heel moeilijk om het idee van een eeuwige verstarring vol te houden. In de Arabische wereld is op dit moment van alles in beweging. Satellietzenders als Al-Arabia en Al-Jazeera, met zo'n 40 tot 60 miljoen regelmatige kijkers, stellen dag hi dag uit openhjk kwesties ter discussie die nog maar een paar jaar geleden niemand durfde te opperen. Zwaar gesluierde Saudische vrouwen zien hoe elders vrouwen vrij op straat lopen en in auto's rijden, en niet in het verderfelijke Westen, maar in het nabije Dubai. Syriërs en Egyptenaren merken dat echte verkiezingen niet alleen kunnen plaatsvinden in Europa, maar ook in hun buurlanden Irak en Palestina. Overal worden op dit moment vaste patronen doorbroken - en het einde is nog niet in zicht.
Of dat voor het Westen allemaal even gunstig zal uitpakken is de vraag. Algerije, waar vrije verkiezingen uiteindelijk leidden tot een kleine burgeroorlog,
| |
| |
is en blijft een schrikbeeld. Bij werkelijk vrije verkiezingen is het goed mogelijk dat de islamisten het ook prima zullen doen in landen als Libanon, Egypte, Jordanië en de Palestijnse gebieden. Niet omdat de bewoners van deze landen zulke fanatieke moslims zijn, maar omdat de religie voor miljoenen ontrechte en vergeten burgers als enige uitdrukkingsmogelijkheid is overgebleven.
‘Religiekritiek helpt niet,’ concludeerde Elsbeth Etty trefzeker. Voor moslims betekent hun geloof namelijk iets anders dan verouderde normen en waarden: devote toewijding en broederschap. ‘In dezelfde trant kun je tegen rooms-katholieken zeggen: jullie geloof in de onfeilbaarheid van een zieke oude man in een jurk, hoe kunnen jullie ooit democraten zijn? Maar zij zullen terugzeggen: God is liefde.’
Dat is het niet alleen. Er zijn namelijk ook kanttekeningen te plaatsen bij de aard van onze eigen, verlichte, westerse samenleving. Ik zie de problemen van een radicaliserende islam en slecht integrerende immigranten net zo scherp als De Winter. Volgens mij ligt de oorzaak echter niet in de gods- | |
| |
dienstige verschillen, maar vooral in de cultuurbreuk tussen platteland en stad - de meeste moslim-immigranten uit Istanbul integreren in Amsterdam vrijwel even snel als katholieken uit Milaan of Rome. Ik problematiseer bovendien onze eigen samenleving. Niet om ‘met de ultieme dooddoener vernedering’ (De Winter) de gemakzucht van sommige immigranten te verontschuldigen - nergens valt dat uit het pamflet en mijn andere beschouwingen over dit onderwerp af te leiden -, wel om een paar vragen te stellen bij al onze vanzelfsprekendheden. Ook het Westen heeft immers te kampen met aanpassingsproblemen, ook Nederland is niet meer een roestvrij stalen zekerheid.
De Amerikaanse terrorisme-expert Jessica Stern, die een aantal religieuze terroristen - christelijke fundamentalisten in Oklahoma, islamitische jiliadi in Pakistan, gewelddadige joodse messianisten - uitvroeg over hun motieven, sprak van een permanent patroon. In vrijwel ieder gesprek kwam één woord telkens weer terug: vernedering. ‘Vernedering - op nationaal of individueel niveau - blijkt een van de grootste risicofactoren te zijn,’ zo concludeert ze in haar studie Terror in the Name of
| |
| |
God. Het grootste probleem is volgens haar de aantrekkingskracht van religieuze radicalisering, als alternatief voor alle problemen, ontworteling en eenzaamheid van de huidige westerse samenleving. ‘Het martelaarschap - de extreme daad van heldendom en overgave aan God - brengt de ultieme ontsnapping aan de dilemma's van het leven, in het bijzonder voor individuen die zich intens vervreemd en verward voelen, en vernederd of wanhopig.’ Om Mohammed B. uit een van zijn brieven te citeren: ‘Geen discussie, geen demonstratie, geen optocht, geen petities, slechts de dood zal de Waarheid van de Leugen doen scheiden.’
Het terrorisme waarmee we in deze jaren worden geconfronteerd lijkt dus in niets meer op het politieke radicalisme van de jaren zestig en zeventig. Het is nu, schrijft Stern, vooral een antwoord op het ‘grote gat in de vorm van God’ (Sartre) dat in de seculiere westerse cultuur is ontstaan. Radicale godsdienstige groepen reageren op die leemte in de westerse levenshouding met woede, vooral jegens uitingen van moderniteit: tolerantie, gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, moderne weten- | |
| |
schap, geestelijke vrijheid. Hun zondebokken varieren van anti-abortusartsen tot moderne theologen en voorvechtsters van vrouwenemancipatie. Amerikaanse homo-activisten krijgen regelmatig doodsbedreigingen van christenen die zwaaien met Leviticus 20:16: homo's ‘begaan een gruweldaad’ en moeten ter dood worden gebracht. Maar het kan ook de vreemdeling zijn, die staat voor het kwade. In de Verenigde Staten neemt bijvoorbeeld onder diezelfde miljoenen fundamentalistische christenen ook de vijandschap tegen moslims snel toe. De New York Review of Books (24 maart 2005) citeerde een paar van hun leiders: ‘De islam is een intolerante godsdienst - en het is duidelijk aan wiens kant we moeten staan in het Midden-Oosten.’ ‘Allah en Jehova zijn niet dezelfde God. De islam is een satanische religie.’ ‘Word wakker, word wakker. Moslims zullen hun godsdienst uiteindelijk aan ons allen opleggen!’ Voor deze christenen is het overduidelijk dat de eindtijd nadert, dat de grote eindstrijd zal plaatsvinden in het Midden-Oosten, en dat moslims daar een centrale rol in zullen spelen.
In West-Europa vinden dergelijke opvattingen, ook onder de meest orthodoxe protestanten, nau- | |
| |
welijks weerklank. Integendeel. Ondanks het onbegrijpelijke zwijgen van de Raad van Kerken is er een groeiende solidariteit voelbaar. Christenen begrijpen, vanuit hun traditie, de onderliggende waarden van de islam veel beter dan niet-gelovigen, en de dilemma's van moslims binnen de moderne samenleving zijn hun maar al te goed bekend.
Nederland heeft vanouds een grote religieuze pluriformiteit gekend - in tegenstelling tot de landen met één protestantse staatskerk zoals Zweden, Denemarken, Engeland en Schotland. Tolerantie was altijd al het smeermiddel van onze samenleving - zelfs al was die fameuze eigenschap in werkelijkheid vaak weinig anders dan verpakte lafheid en onverschilligheid. Katholieken, lutheranen, doopsgezinden en calvinisten in alle soorten hebben, ondanks hun diepe geloofsverschillen, elkaar altijd een plaats gegund. Alleen degenen die dat systeem zelf aanvielen - zoals de wederdopers in de zestiende eeuw en de radicale moslimfundamentalisten nu - werden zwaar vervolgd. Dat verzet tegen radicale uitwassen mag echter nooit leiden tot de vorming van een soort nieuwe staatsgodsdienst, een algemene godsdiensti- | |
| |
ge moraal die in deze tijd vooral ‘verlicht’ en ‘seculier’ van karakter zou moeten zijn. De roep daarom is volstrekt in strijd met onze pluriforme religieuze traditie. In orthodox-christelijke kringen maakt men zich zelfs al bezorgd over het ontstaan van een ‘seculiere theocratie’. Of, zoals een redacteur van een orthodox dagblad tegen me zei: ‘Vandaag lokt de minister van Integratie een handdruk-incident uit met een orthodoxe moslim, over een jaar kakelt ze erdoorheen als ik even voor mijn boterhammetje wil bidden.’ Het gaat hier, kortom, niet meer om een botsing tussen de waarden van het Westen en de islam, maar tussen seculariteit en religie in haar algemeenheid.
Irshad Manji sprak in dit verband over het ontstaan van een nieuwe ‘post-verlichtingsmoderniteit’ in West-Europa. Ze begreep heel goed dat seculiere Europeanen zich zorgen maakten over het voortbestaan van de grondwaarden van het seculiere humanisme, die sinds de Verlichting in Europa de toon hadden gezet. Maar aan de andere kant, zo vroeg ze zich af, was het wel zo logisch en terecht dat de seculieren zich, in deze nieuwe situatie, nog altijd lieten leiden door hun oude trauma's met het
| |
| |
Vaticaan en de protestantse staatskerken? In haar woorden: ‘Ook het secularisme kan dweperig zijn, missionair - durf ik het te zeggen, religieus.’
Ondertussen zijn de gevolgen van deze heilloze polarisatie voor iedereen merkbaar. Er wordt gepraat over ‘Nederlanders’ en ‘moslims’ terwijl het maar al te vaak gaat om mensen die hier geboren zijn, de Nederlandse nationaliteit hebben, met een Zwols of een Leids accent spreken, mannen en vrouwen die hier al hun leven lang werken, gezinnen stichten, wijn en pils drinken, en soms zelfs literaire prijzen binnenslepen. Op scholen vormen zich weer groepjes, jongeren uit immigrantengezinnen klitten opeens samen, kinderen uit volstrekt seculiere, anti-fundamentalistische gezinnen praten plotseling vol sympathie over Mohammed: ‘Mo is cool.’ ‘Nooit heb ik enige sympathie gevoeld voor de islam,’ zegt een vriend uit Iran. ‘Ik ben uit mijn land gevlucht voor de ayatollah's, ik heb alle fundamentalistische ellende aan den lijve meegemaakt. Maar ik ben opgegroeid in een warm huis, vol goede, waardige en fatsoenlijke mensen. Moslims. Mijn ouders, mijn ooms en tantes. Als mensen hier praten over “achterlijk” en “infantiel” gaat het wel
| |
| |
degelijk ook over hen. Ik zie hen voor me. En ik, totale seculier, voel me toch diep gekwetst.’
Hij voelt vlijmscherp aan waar het uiteindelijk om gaat: niet om de godsdienst, maar om de uitstoting van de niet voldoende aangepaste nieuwkomer, om het eeuwige brandmerk ‘vreemdeling’.
|
|