| |
| |
| |
V
Mijn oude vriend Sasja kwam langs. Hij komt oorspronkelijk uit Servië en ik leerde hem kennen in het begin van de jaren negentig, toen de oorlog in het voormalige Joegoslavië net was uitgebroken. Hij had geweigerd om mee te doen aan het etnische geweld, was gedeserteerd, naar Nederland gevlucht, en had hier een nieuw bestaan opgebouwd. ‘Weet jij nog hoe het bij jullie begon?’ vroeg ik.
‘Heel precies,’ zei hij. ‘De dag, de minuut bijna. Het was in 1989. Joegoslavië was in alle opzichten nog één land. We plaagden elkaar als vrienden wel eens over onze etnische afkomst - “Zeg, ouwe moslim”, in die trant - maar verder dachten we er nooit over na. De eenheid van Joegoslavië was voor ons een volstrekte vanzelfsprekendheid, we hadden nooit iets anders gekend, en we konden ons ook niets anders voorstellen. Op die avond in 1989 zat ik met mijn ouders voor de televisie. Opeens, pang, extra uitzending: een Duitse generaal had wapens geleverd aan een ondergrondse beweging van Kroaten. Die zouden bezig zijn met een
| |
| |
fascistische machtsovername. Een hele documentaire, een uur lang. Sensatie. De volgende dag, groot op het nieuws: drie Kroatische jongens verkrachtten een Servisch meisje. Weer een dag later: een Servisch gezin is door Kroaten de buurt uit gepest. Zo ging het maar door, drie jaar lang, dag na dag. Je kon je er niet aan onttrekken, je werd helemaal gek gemaakt.’
Ik was later een paar keer bij Sasja's familie op bezoek geweest, ik had meegemaakt hoe zijn vader, ooit een trouwe communist, langzaam werd meegezogen in de Servische propaganda. De kerstboom ging de deur uit, de ‘nationale’ orthodoxe kerstmis werd in ere hersteld. Hij kocht een pistool, deze vreedzame man, want je kon het nooit weten met die ‘fascistische’ Kroaten en die ‘moslimhordes’ die Serviërs de keel afsneden.
Ik maakte mee hoe daar in Servië, in een paar jaar tijd, door een handvol nationalisten, rechtse populisten en hysterische intellectuelen een vreemd potje werd gekookt, een mengeling van godsdienstige en historische theorieën, gecombineerd met een stevige portie populisme en vreemdelingenhaat, een vleugje nostalgie, afgemaakt met een scheut bloed en bodem. Daarbij hoorde ook een nieuwe taal, een nationalistisch jargon waarin iedere twijfel en nuance was uitgesloten, waarin alles was teruggebracht tot gevoel en saamhorigheid, waarin alles wat ingewikkeld was werd herleid tot vaste slogans, waarin zoeken en nadenken niet meer bestond.
| |
| |
‘Woorden kunnen nietige stukjes arsenicum zijn; ze worden ongemerkt ingeslikt en lijken geen uitwerking te hebben, maar na enige tijd is de gifwerking er toch,’ schreef de Duitse romanist Victor Klemperer over de taalveranderingen tijdens de opkomst van het Derde Rijk. ‘Als iemand maar lang genoeg “fanatiek” zegt in plaats van “heldhaftig” en “deugdzaam”, gelooft hij tenslotte echt dat een fanaticus een deugdzame held is en dat je zonder fanatisme geen held kunt zijn.’ Klemperer, die als gemengd-gehuwde jood zijn eigen geschiedschrijving ternauwernood overleefde, noteerde in zijn dagboek jarenlang alle nieuwe termen die hij oppikte. Na de oorlog publiceerde hij de resultaten in zijn LTI. De taal van het Derde Rijk.
Ik heb die winter, meer dan een halve eeuw later, het LTI van a tot z herlezen, en dat was geen opwekkende bezigheid. Ook nu zag ik, net als Klemperer, hoe redelijke en aardige mensen meegesleept werden door het jargon en de taal en, sterker nog, ernaar gingen handelen. Ik ervoer die taalvervuiling zelf: regelmatig werd rond de aanslag op Van Gogh het begrip ‘rituele moord’ gehanteerd, ik had de term een paar keer zelf gebruikt, tot iemand me erop wees wat voor gevaarlijke onzin dat wel niet was: alsof in de koran een recept zou staan voor het afslachten van godsdienstige tegenstanders.
De nieuwe modetermen waren sterk negatief geladen. Ze dwongen tot versimpeling, tot generalisatie en
| |
| |
discriminatie, tot het loslaten van iedere nuance. Het ‘benoemen van de problemen’ was een geliefkoosde term geworden, in werkelijkheid was het een vorm van misleiding, omdat ingewikkelde problemen juist nooit in een of twee slogans ‘benoemd’ konden worden. Weer helemaal in opmars was de term ‘doofpot’, met zijn eeuwige suggestie van machinaties en complotten in hogere kringen en de onmacht van het volk. Geliefd was ook de zinsnede: ‘de dingen eindelijk hardop durven zeggen’. Daarmee werd het slachtofferschap uitgedrukt, de jarenlange repressie door linkse intellectuelen, die nu door de moedige spreker of spreekster werd getrotseerd. Met het begrip ‘demoniseren’ - in het Duitsland van 1930 werd met hetzelfde doel diffamieren gehanteerd - kon elke criticus buiten het debat worden geplaatst. Ook werden met deze term de verhoudingen bepaald: iedere woordvoerder van de nieuwe orde mocht alles uitkramen wat hij wilde, maar ieder weerwerk kon worden beschouwd als ondemocratisch, zelfs gewelddadig.
Ik hoorde voor de radio een keurige dame spreken over ‘de goede moslims die er ook waren’, alsof de overgrote meerderheid slecht zou zijn. De leider van de rechts-nationalen riep dat hij ‘de hoofddoekjes wel rauw lustte’. Het begrip ‘vluchteling’, in de jaren zeventig nog een eretitel, was in de daarop volgende decennia vervangen door de term ‘asielzoeker’, een woord dat meestal gebruikt werd in de zin van outcast, uitvre- | |
| |
ter, probleemgeval. Wie daarentegen het prachtige woord ‘tolerantie’ uitsprak, maakte zichzelf onmiddellijk tot doelwit: hij of zij was duidelijk een ‘multiculti’, of, ernstiger, ‘een landverrader’.
Het meten met twee maten ‘mocht’ weer. Alom werd geschreven over het problematische gedrag van ‘de’ moslimjeugd in sommige buurten. In dezelfde weken werd een beruchte asociale familie van Nederlandse herkomst, de ‘Tokkies’, in disco's overal in het land op het podium gehesen en toegejuicht. HP/De Tijd wijdde een beschouwing aan ‘de mislukking’ van de integratie, die uitmondde in een pleidooi voor het opzetten van aparte wijken voor moslimimmigranten. Getto's heten dergelijke concentraties al eeuwenlang.
‘Politiek correct’ was een veelgebruikt scheldwoord geworden. Ik liep langs de Weesperstraat in mijn eigen stad, een kale kantoorallee. Ik zag diezelfde straat voor me, twee generaties geleden, een smalle, volkse, drukke winkelstraat, te vergelijken met de Utrechtsestraat. Al die mensen die daar rondliepen, waren vermoord, tachtigduizend alleen in Amsterdam, en het was allemaal begonnen met taal, woorden, kreten als ‘nationaal’, en ‘zuiver’, en ‘zij’, en ‘ons’. Mochten we ons dat nog herinneren? Mocht ons dat nog een beetje voorzichtig maken bij alles wat we uitkraamden?
‘Nou is het aanpassen of opzouten,’ zei een zwaar opgemaakte mevrouw voor de camera's van het televisiejournaal tijdens de crematie van Van Gogh. ‘En dan
| |
| |
niet naar huis, maar naar een onbewoond eiland. Dan moeten ze daar maar aan eten zien te komen en als dat niet lukt slachten ze mekaar maar af.’ De mevrouw had een goede historische intuïtie. In de jaren dertig werden exact dezelfde plannen ontwikkeld ten aanzien van de Duitse joden. Madagaskar heette het eiland.
‘Of het nu om politiek of maatschappij gaat, om kunst of literatuur, in elke revolutie zijn altijd twee tendensen werkzaam: niet alleen de wil om tot iets volledig nieuws te komen, waarbij het contract met het dusver geldende op grove wijze wordt benadrukt, maar ook de behoefte om bij het verleden aan te knopen, de behoefte aan een rechtvaardigende traditie,’ schreef Klemperer. ‘Men is niet absoluut nieuw, men keert terug naar datgene waartegen het af te sluiten tijdperk heeft gezondigd, terug naar de mensheid of de natie of de zedelijkheid of het ware wezen van de kunst enzovoort enzovoort.’
Ook in het Nederland van 2004 waren beide richtingen duidelijk zichtbaar. Er was een nieuwe orde waarom werd geroepen. Het tienpuntenplan van de rechts-nationalisten bestond uit een simpele en daadkrachtige mix: de regel ‘three strikes you're out’ voor criminelen, halvering van de ontwikkelingshulp voor de armste landen, mildheid voor belastingbetalers en hardrijders op de snelwegen, uitsluiting van het moslimland Turkije buiten de EU en harde maatregelen
| |
| |
om immigranten in het Nederlandse gareel te jagen.
Tegelijk was er een hang naar het verleden, een roep om het behoud van de idealen van de Verlichting, zonder dat overigens iemand zei wat hij daar precies mee bedoelde. Legde hij de nadruk op de scheiding tussen staat en godsdienst, of verwierp hij alle vormen van religie? Omarmde hij de briljante eigenzinnigheid van Voltaire, of benadrukte hij, met Jean-Jacques Rousseau, juist de sociale natuur van de mens? Was de Verlichting voor hem vooral een rebellie tegen het despotisme, of een onderdeel van Immanuel Kants verkenningstocht ‘Durf te weten!’? Niemand leek te beseffen hoeveel hoofden en zinnen dat ene begrip omvatte. Zo bleef het debat wollig als altijd: de veelgeroemde Verlichting was een jas die alles omhulde.
Wat was de Verlichting dan wel? Het was een begrip dat de achttiende-eeuwse schrijvers en denkers die zich tot de beweging aangetrokken voelden letterlijk namen: zij waren, dankzij de kracht van de rede, de wetenschap en de humaniteit, bezig zich los te maken van de eeuwen van duisternis, waarin hun voorouders altijd gekluisterd waren geweest. De belangrijkste drijfveer van de Verlichtingsfilosofen was de ratio, het heldere denken dat zich niet liet vertroebelen door emoties, tradities en bijgeloof. Vandaar dat de ene Verlichtingsdenker na de andere de strijd aanbond met kerk, koning en aristocratie. Een ander kenmerk was het vooruitgangsgeloof: dankzij de ontdekking van
| |
| |
steeds meer wetenschappelijke wetmatigheden zou de mens alle oude problemen kunnen overwinnen, niet alleen in de natuur, maar ook in de menselijke samenleving. Grenzen telden hier niet meer - de beweging was opvallend kosmopolitisch -, privileges, rangen en standen zouden uiteindelijk wegvallen, vrijheid, gelijkheid en broederschap zouden heersen over de wereld.
Dat was de kern van de Verlichting. De islam had zo'n fase van herbezinning nooit doorgemaakt. Allerlei principes die na de Verlichting in de westerse samenlevingen min of meer vanzelfsprekend waren geworden - de scheiding van kerk en staat, de rede, de permanente zelfkritiek en zelfcorrectie, de gelijkwaardigheid van mannen en vrouwen, hetero's en homo's, minderheden en meerderheden, gelovigen en ongelovigen - waren slechts in beperkte mate doorgedrongen tot de islamitische traditie. Er werden dan ook terecht vragen gezet bij het ver doorgevoerde cultuurrelativisme van de Nederlanders. Is de multiculturele samenleving wel zo ideaal, vroegen sommige auteurs zich af, zeker nu een deel van de moslimimmigranten daar lak aan heeft en zelfs te beroerd is om een paar woorden Nederlands te leren? Kun je niet beter streven naar een multi-etnische samenleving, waarin, uiteindelijk, de westerse cultuur de dominante is? Anderen scherpten het debat verder aan. Mag je er wel van uitgaan dat alle beschavingen even beschaafd zijn? Moet je niet praktijken als het uit- | |
| |
huwelijken, de besnijdenis van vrouwen en het uitspreken van fatwa's nadrukkelijk afwijzen als onbeschaafd en niet passend in een westerse samenleving? Sterker nog, als je dat als Nederlander niet doet, waar is dan nog je zedelijke beoordelingsvermogen?
Meerdere auteurs drongen er, kortom, op aan om uit onze zelfvoldane rust te ontwaken. Ze zagen in hun enthousiasme echter een belangrijk historisch gegeven over het hoofd: in tegenstelling tot in Frankrijk is de Verlichtingsbeweging in Nederland nooit tot volle bloei gekomen. In deze burgerrepubliek bestond geen duidelijke centrale staat, geen koning die onthoofd moest worden om ruimte te maken voor de rede en de burger. De Nederlandse tolerantie en burgerlijke eigenwijsheid stamden, zoals gezegd, al uit de late Middeleeuwen.
Natuurlijk, ook hier bestonden in de achttiende eeuw allerlei pamfletten, kranten en opgewonden genootschappen, maar deze beweging vermengde zich al snel met een vernieuwingsbeweging onder de theologen. De Franse filosofen die in Amsterdam logeerden, deden dat voornamelijk om er tot rust te komen en hun boeken te laten drukken. Het waren honderden ‘moderne’ dominees die, samen met schoolmeesters en journalisten, door de hele negentiende eeuw heen dit gedachtegoed stukje bij beetje introduceerden. Nederland heeft evenwel nooit een ‘contrat social’ gekend, nooit een ‘état’, nooit ‘citoyens’, nooit een scher- | |
| |
pe scheiding tussen staat en godsdienst. We spraken hier steevast over een ‘overheid’ met ‘onderdanen’, en tot ver in de twintigste eeuw werd in veel gemeenteraden de vergadering geopend met een heus ambtsgebed. Als Nederland al een traditie heeft, dan is het die van, in de woorden van de politicoloog Paul Kuypers, ‘de verlichte theocratie’.
De aanhangers van de nieuwe Verlichting grepen dus terug op een ‘typisch Nederlands’ staats- en denkmodel dat hier in werkelijkheid nooit goed wortel heeft geschoten. Tegelijkertijd hadden ze geen enkel oog voor de weinig spectaculaire maar zeer effectieve Nederlandse ontwikkelingstraditie van studeren, polderen, tolereren, tegenhouden, tobben, pappen en nathouden.
Sommigen gingen nog een stap verder. De Verlichting werd in hun ogen niet een beweging, een eeuwig streven, maar een ideaalsituatie, het eindpunt van een proces van zuivering, van een ‘shortcut to Enlightenment’. ‘Verlicht’ werd net zoiets als ‘uitverkoren’, het kreeg een bijna religieuze status. Toen Ayaan Hirsi Ali en de leider van de rechts-nationalen samen opriepen tot een ‘liberale jihad’, was dat meer dan een ongelukkige verspreking. In de kern ging de strijd precies om het omgekeerde: juist die burgerlijke, weinig heldhaftige mentaliteit van de liberale beschaving, die alledaagse vrijheid, die gerealiseerde utopie van een redelijk veilige, redelijk rechtvaardige en redelijk wel- | |
| |
varende samenleving, alles wat zo moeilijk valt te omschrijven en te verdedigen, juist die vanzelfsprekende verworvenheden vormden voor de fundamentalisten vermoedelijk de allergrootste provocatie.
Er bestaat een Franse politieke prent uit het eind van de negentiende eeuw, de tijd van de toen allesverscheurende kwestie-Dreyfus. Op het eerste plaatje - ik moet het tafereel uit mijn herinnering beschrijven - zit een burgerfamilie aan een uitbundige en vrolijke maaltijd. Op het volgende plaatje beukt grootmoeder met een wijnfles op een schoondochter in, twee neven staan op het punt elkaar te wurgen, dochters krabben elkaar de ogen uit, vaders en zonen zijn op de vuist, de hond heeft de kat in de gordijnen gejaagd, de vredige dis is in één klap herschapen in een slagveld. De oorzaak? ‘De naam viel...’
Soortgelijke situaties speelden zich honderd jaar later in Nederland af rond Ayaan Hirsi Ali en haar filmpje Submission Part 1. De een vond het kamerlid een eerlijke en dappere strijdster voor de rechten van moslimvrouwen, waarbij provocaties onvermijdelijk waren. De ander beschouwde haar als een extremiste die evenveel affiniteit had met degenen die ze wilde redden als de marxistische wereldverbeteraars ooit met ‘de arbeidersklasse’ hadden. De een zag het als hoogst onbehoorlijk om, nu ze in zulke benarde omstandigheden verkeerde, ook maar enige kritiek op
| |
| |
haar te hebben. De ander riep dat hij haar mogelijkheden om welke mening ook te uiten tot de laatste snik zou verdedigen, maar dat diezelfde vrijheid van meningsuiting hem niet het recht, sterker nog, de plicht ontnam om het grondig met haar opvattingen oneens te zijn. De scheiding der geesten liep dwars door politieke partijen, vriendenkringen en families.
Ik besloot Submission Part 1 nog eens onder de loep te nemen. Het filmpje toont Ayaan Hirsi Ali omringd door een viertal zittende en liggende vrouwen, merendeels schaars gekleed. De lokatie is, zoals het scenario uitlegt, Islamistan, een fictief land waar de sharia, de islamitische wetgeving, is ingevoerd. De vorm van de film is in wezen één groot gebed, één jammerklacht aan Allah. De ene vrouw ligt in een foetushouding omdat, zo blijkt uit de tekst die Hirsi Ali uitspreekt, ze net honderd stokslagen heeft gehad. De andere vrouw wordt binnen haar huwelijk systematisch verkracht. De derde vrouw is bont en blauw geslagen, haar kleren zijn gedeeltelijk van haar lichaam gerukt. De vierde vrouw is zwaar gesluierd, zij is een slachtoffer van incest. Terwijl Hirsi Ali de verhalen van de vrouwen vertelt, worden op hun halfblote lichaamsdelen teksten uit de koran geprojecteerd met oproepen om ‘iedere echtbreekster en echtbreker’ honderd slagen te geven en ‘ongehoorzame’ vrouwen ‘te tuchtigen’.
Het is een gefilmd pamflet, niets meer en niets minder, een terechte aanklacht tegen de mishandeling
| |
| |
van moslimvrouwen. Zo was het filmpje, volgens Hirsi Ali, ook bedoeld: om moslims te prikkelen tot nadenken. Maar de onderliggende boodschap van het filmpje is gecompliceerder, juist door die sterk religieuze lading. Het is ook een bewuste provocatie, het wil ook de houding van de islam jegens vrouwen in het algemeen aan de kaak stellen. ‘Het woord van Allah is het allerheiligste, het allerhoogste wat er is en tegelijkertijd is er een beeld van de vrouw, dat ze het allersmerigste, het allerlaagste is dat God heeft geschapen,’ zei Hirsi Ali tijdens een toelichting. ‘Dat op elkaar zetten is heiligschennis.’ Van Gogh was nog duidelijker: het ergste wat hen als makers kon overkomen, zou zijn dat ‘er geen moslim aanstoot aan neemt’.
Ayaan Hirsi Ali heeft ettelijke malen benadrukt dat het nooit haar bedoeling was om te suggereren dat alle moslimmannen hun vrouwen slaan. Toch is dat de boodschap die de beeldtaal van haar filmpje verkondigt. De mishandeling van vrouwen wordt in de opeenvolgende scènes telkens weer gekoppeld aan de koran, en aan ‘rechten’ en ‘plichten’ die moslimmannen daaraan zouden kunnen ontlenen. Zonder dat de makers dat waarschijnlijk beseften, hanteerden ze, bijvoorbeeld, hetzelfde schema dat Joseph Goebbels in 1940 toepaste in zijn beruchte film Der Ewige Jude: het tonen van weerzinwekkende beelden van het jodendom, met daarnaast - in dit geval ook nog gefingeerde - citaten uit de talmoed. Met de excessen van
| |
| |
een handvol figuren kunnen zo in één klap alle aanhangers van een religie te kijk worden gezet. Het is en blijft een simpele en zeer effectieve propagandatruc.
Ik snap nog altijd niet precies hoe de emancipatiemethode van Submission Part 1 zou moeten werken. Geen zinnig mens ontkent dat vrouwen het soms ongenadig zwaar hebben in de islamitische wereld, dat er in de koran teksten staan waarmee grote geestelijke en lichamelijke wreedheid gerechtvaardigd kan worden en dat de positie van de vrouw een van de belangrijkste elementen in het moderniseringsproces van de islam is. Volkomen terecht werd van moslims geëist om ook bij henzelf het meten met twee maten aan de kaak te stellen. Hoe kon je immers van anderen tolerantie verwachten, als je daar zelf niets van liet zien? Ik zag op oudejaarsdag een rouwadvertentie in een hoekje van de Volkskrant: ‘Zo moedig, zo angstig, zo jong. Zoveel onveiligheid in jouw verleden. Zoveel hoop en inzet voor een wel veilige toekomst. Maar met slechts één schot...’ Farda Omar. Ondertekend door twee Limburgse blijf-van-mijn-lijfhuizen. ‘Dag moedige vrouw...’
Maar aan de andere kant: hoorde ik die maanden, van al die opgewonden politici, ooit iets over de wurgende angsten van Farda Omar en haar lotgenoten? Vroeg iemand zich in die kringen af wat deze vrouwen in hemelsnaam aan moesten met een filmpje als Submission Part 1? Wat me vooral is bijgebleven uit een van de vele tv-reportages over Hirsi Ali, is een klein
| |
| |
gebaar, een wegvegende hand toen een mishandelde moslimvrouw het waagde om haar tegen te spreken. Als de Nobelprijswinnares Shirin Ebadi, die in haar land Iran al jaren een moeizame emancipatiestrijd voerde voor en met haar islamitische lotgenoten, in het publiek verscheen werd ze overal door moslimvrouwen toegejuicht, ondanks alle risico's die ze liepen. Zoiets had ik nooit zien gebeuren rond Hirsi Ali. Wie ik wel in haar entourage zag, altijd maar weer, waren autochtone mannen, handelaars in angst, figuren die politiek belang hadden bij het voortduren van de crisis, gezeten burgers die, een enkele uitzondering daargelaten, nooit in hun loopbaan enige belangstelling hadden getoond voor het lot van moslimvrouwen, en het was volstrekt onduidelijk wie nu wie gebruikte. Het ging, vrees ik, uiteindelijk ook niet om de vrouwen. Het ging om de religie.
Submission Part 1 was tekenend voor een merkwaardige zwenking in het publieke debat: opeens werden allerlei vraagstukken uit hun maatschappelijke, psychologische en politieke context gelicht en in religieuze termen gegoten. Mohammed B. gaf een enorme impuls aan deze theologisering, maar het proces was allang gaande. Het behoren tot een bepaalde religie - in dit geval de islam - werd als centrale oorzaak gezien van alle mogelijke vormen van maatschappelijk kwaad, variërend van terreur tot armoe- | |
| |
de, jeugdcriminaliteit en asociaal gedrag. Het is, schreef Ayaan Hirsi Ali als antwoord aan haar critici, voor alle wereldbewoners noodzakelijk en urgent om kritisch te kijken naar de islam, ‘omdat moslims betrokken zijn bij bijna alle hedendaagse oorlogen in de wereld’. Later werd wel gesuggereerd dat ze duidelijk onderscheid maakte tussen de excessen van bepaalde moslims en de islam zelf, maar in haar geschriften was daar eind 2004 nog niets van te merken. Zelfs de extreme wanverhouding tussen arm en rijk, het grootste en meest gecompliceerde vraagstuk van de wereld, werd tot religieuze termen herleid: de ellende waarin de meeste moslims leven - honger, ziektes, overbevolking, werkloosheid, onderdrukkende regimes - is volgens Hirsi Ali grotendeels te wijten aan de islam.
Wat in de Verenigde Staten altijd nadrukkelijk was vermeden - zelfs de meest rabiate kranten spraken nooit over ‘de moslims’ maar altijd over ‘terroristen’ of ‘jihadstrijders’ - liet men in Nederland probleemloos gebeuren: net als rond de vervolgingen van joden, protestanten en katholieken werd opnieuw een complete godsdienst op de korrel genomen. Al een paar weken na de aanslag op het wtc in New York suggereerde Paul Frentrop in HP/De Tijd dat ‘de’ islam als geheel onder de loep moest worden genomen. In die godsdienst zaten blijkbaar gevaarlijke elementen: ‘God staat aan onze kant; mensenlevens tellen niet; wie niet gehoorzaamt sterft. Zouden we na zorgvuldig onderzoek con- | |
| |
cluderen dat het islamitische gedachtegoed niet deugt, dan moeten we daar ook de consequenties uit trekken. Dan moet de islam als niet passend in een rechtsstaat verboden worden,’ aldus deze auteur, die zijn redenatie opvallend genoeg niet doortrok naar het Christendom en de miljoenen slachtoffers van oorlogen, geloofsvervolgingen en veroveringstochten.
De leider van de rechts-nationalen stelde in Trouw de islam verantwoordelijk voor 99 procent van de problemen rond veiligheid en orde: ‘Islam en democratie zijn nooit met elkaar te verenigen. Sterker nog: de islam in zijn zuiverste vorm is ronduit gevaarlijk.’ Nadat Theo van Gogh was vermoord, stond een halve dag op de teletekst van de publieke televisie dat de dader ‘een islamitisch uiterlijk’ had. Dit geloof was dus zo sterk dat het ook lichamen en gezichten bepaalde. Religie en ras begonnen zich met elkaar te vermengen.
Nu is het, als je eerlijk probeert te zijn, bijna niet mogelijk om over ‘de’ islam te spreken. De islam is een wereldgodsdienst die, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het rooms-katholicisme, nauwelijks of geen centrale leiding kent. De praktijk van de islam verschilt dan ook sterk van land tot land. Marokkaanse moslims lijken voor geen meter op Turkse. De Indonesische islam heeft een volstrekt ander karakter dan die in Irak. Binnen dit laatste land zijn de verschillen tussen de diverse moslimgroepen zelfs zo groot dat ze dreigen uit te lopen op een burgeroorlog. Nu al zien onderzoekers on- | |
| |
der Turkse moslims in Europa een onderscheid groeien tussen ‘Duitse’ moslims, ‘Nederlandse’ moslims en ‘Franse’ moslims. Net als andere godsdiensten - denk maar aan het calvinisme, dat zich richtte naar de Nederlandse koopmanscultuur - voegt de islam zich uiteindelijk naar de leefwereld van de gelovigen. Ook al kost dat tijd, en gaan deze aanpassing en modernisering soms met grote spanningen gepaard, statisch is de islam op langere termijn allerminst.
Deze wetenschap speelde echter geen enkele rol - en men wilde er ook niets van weten. Zoals er in dat vreemde soepje van nieuwe ideologieën een gefingeerd Nederland werd gebrouwen, zo ontstond er in bepaalde kringen ook een verzonnen constructie van de islam. Voortdurend werd de suggestie gewekt dat, bijvoorbeeld, vrouwenbesnijdenis een gruwelijk islamitisch gebruik is, terwijl het in werkelijkheid een regionale gewoonte is. Voortdurend werden onmenselijke stamtradities van de Somalische islam besproken alsof het ging om praktijken van alle moslims. Voortdurend werden uitwassen, zoals iedere wereldgodsdienst die kent, beschouwd als ‘de levensgevaarlijke kern’ van de islam. Voortdurend werd gesuggereerd dat de zelfmoordaanslag een onderdeel vormt van de islamitische traditie, terwijl de islam - een paar minuscule sektes daargelaten - juist nooit een doodscultus heeft gekend. Hier begon een propagandaslag tussen godsdiensten.
|
|