| |
| |
| |
II
‘Als in een stad met honderdduizend inwoners slechts één man werkloos is, dan is dat zijn persoonlijke moeilijkheid, en om deze op te lossen doen we er goed aan 's mans karakter, zijn bekwaamheden en zijn directe kansen in ogenschouw te nemen. Maar als er op een bevolking van vijftig miljoen werknemers vijftien miljoen werkloos zijn, dan is dat een structureel vraagstuk, en dan mogen we niet verwachten de oplossing ervan te vinden binnen de reeks van kansen die er voor iemand persoonlijk aanwezig zijn.’
Het citaat is van de grote sociale theoreticus C. Wright Mills, die op deze manier een onderscheid probeerde te maken tussen ‘public issues’ en ‘private troubles’. Ik was bij een discussiecollege aan de Universiteit van Amsterdam, en toen deze klassieke stelling opnieuw werd gelanceerd bleek die nog altijd toepasselijk te zijn op de situatie waar we die december-avond middenin zaten. Je kunt die stelling immers even zo goed omdraaien. Hadden we hier te maken met de ‘private troubles’ van Mohammed B. of met een
| |
| |
‘public issue of the social structure’ die heel Nederland aanging? Voor veel politici en opiniemakers was er geen twijfel mogelijk: dit was een structureel vraagstuk, en het had alles te maken met immigratie, islam en wat er verder maar mis was. Voor mijn partners in het debat was dat helemaal niet zo vanzelfsprekend.
Was deze moord het zoveelste symptoom van de moeizaam verlopende integratie van de Noord-Afrikaanse immigranten in Nederland, zoals velen die weken van de daken riepen? We geloofden er niets van. Al zou het integratieproces van de Marokkaanse bevolking volmaakt zijn verlopen, dan nog was de kans groot geweest dat op een kwade dag een Mohammed B. zou zijn opgestaan. Ook de soepele integratie van de tienduizenden repatrianten uit Indonesië in de jaren vijtig had niet kunnen voorkomen dat een groepje Molukse jongeren twindig jaar later een paar bloedige gijzelingsacties op touw zette.
Ja, er was flink wat misgelopen, met name rond bepaalde groepen Marokkanen. Ja, er waren spanningen rond criminele jongeren, problemen rond de positie van de vrouw, invloeden van bepaalde moskeeën, we wisten er alles van. Er was analfabetisme, gewald, radicalisme, en op sommige scholen zonk de moed je bijna in de schoenen. Maar uiteindelijk - alle cijfers over de langere termijn wezen hierop - ging het bij dit alles slechts om een klein deel van de immigranten. Met de overgrote meerderheid ging het redelijk, goed
| |
| |
en soms zelfs, bijvoorbeeld bij Marokkaanse meisjes, zeer goed.
De combinatie van al die nieuwe culturen bracht bovendien een heel eigen dynamiek teweeg. Er zaten die avond zo'n zestig studenten in de collegezaal: doorsnee Amsterdamse jongens en meisjes, Marokkaanse studentes met en zonder hoofddoekje, een Afrikaans meisje, een paar fel debatterende liberale jongeren, een handvol Irakezen, Turkse jongens met bijna antieke gezichten. Hun ogen: geconcentreerd, helder. Hun vragen: zonder uitzondering slim, doordacht, raak. Hun docenten kwam je zelden of nooit tegen in het praatcircuit. Het waren vaak stille mensen, onderzoekers van internationale faam die alles wisten van integratieprocessen, die al jarenlang de aanpassing van moslims aan de Nederlandse cultuur hadden gevolgd, die enquêteerden, websites volgden en statistieken analyseerden.
Ja, dit bestond ook nog allemaal in Nederland, al moest je er op dat moment naar zoeken. Dit waren de werkelijke specialisten, en dat was een volstrekt ander circuit dan de paar goedgebekte deskundigen die dagelijks over het scherm paradeerden. Hier werd intens geluisterd en nagedacht, hier werden ervaringen uitgewisseld en onderzoeksresultaten vergeleken, hier bestond een vanzelfsprekend respect voor de opponent, hier werd nooit en nimmer op de man gespeeld. Hier vond, kortom, de genuanceerde discussie
| |
| |
plaats zoals die in ieder fatsoenlijk land tijdens een dergelijke crisis tussen intellectuelen hoort plaats te vinden, een vorm van beschaving die een deel van Nederland op een of andere manier was kwijtgeraakt.
Er was nog iets wat me die winteravond opviel: van al deze wetenschappelijke kennis drong nauwelijks meer iets door tot de reguliere politiek en de massamedia. Neem de cijfers, de simpele cijfers van de veiligheidsdienst aivd, het Sociaal en Cultureel Planbureau en nog zo wat bronnen. In Nederland woonden eind 2004 zo'n negenhonderdduizend moslims, in overgrote meerderheid van Turkse of Marokkaanse komaf. De verschillen tussen alleen al die groepen waren immens. De Turkse immigrantenwereld was bijvoorbeeld redelijk homogeen. De Marokkaanse gemeenschap was veel meer verbrokkeld, met allerlei rivaliteiten en nauwelijks of geen duidelijke leiders.
Van al deze Nederlandse ‘moslims’ zag op zijn hoogst twintig procent regelmatig een moskee van binnen. De meesten kenden de islam alleen maar uit de verte, zelden of nooit hadden ze een gebedshuis bezocht. Wel had de islam voor een zeer groot aantal Turken en voor bijna alle Marokkanen een grote persoonlijke betekenis. Bovendien begonnen sommige ouderen juist tijdens hun verblijf in Nederland de moskee te bezoeken, wellicht om weer een zekere structuur te vinden in het leven. Onder invloed van de Nederlandse
| |
| |
samenleving seculariseerde het geloof van de meeste moslims dus niet, maar het privatiseerde: men schiep een persoonlijke islam, die modern en tolerant kon zijn, maar ook radicaal en fundamentalistisch. Steeds meer jongeren scharrelden bovendien hun eigen geloofsopvattingen bij elkaar op internet. Die laatste groep, zo waarschuwden onderzoekers, kon juist door het toenemende isolement wel eens groter worden. Een moderne levensstijl en een eigenzinnige, ultra-orthodoxe geloofsbeleving, ze hoefden elkaar niet meer uit te sluiten.
De meeste praktiserende moslims waren net zo bang voor de gevolgen van de moord op Van Gogh als de andere Nederlanders, banger nog zelfs. Veel ouderen waren van boerenkomaf, net als hun geestelijk leiders, en hun geloofsbeleving had niet zelden de rechtlijnigheid van zware Veluwse protestanten. De mannen leefden enkel in de kleine wereld van koffiehuis en moskee, alsof Nederland niet bestond. Toen het bestuur van de Marokkaanse moskeevereniging in Amsterdam na de moord op Van Gogh een vergadering belegde, bleek geen van de aanwezigen ooit van Submission te hebben gehoord, de naam Van Gogh was niet of nauwelijks bekend, en niemand had enig idee wat de consequenties van deze schietpartij zouden kunnen zijn. Toch kon slechts één op de twintig Nederlandse moslims als conservatief bestempeld worden, en slechts een fractie dáárvan, zo'n vijfduizend gelovigen, volgde de leer van fundamentalisti- | |
| |
sche en/of radicale leiders, en ook van deze groep wees de overgrote meerderheid geweld af.
Uiteindelijk bleven, volgens redelijk betrouwbare schattingen, zo'n honderd à tweehonderd moslims over - alleen onder jongeren, alleen onder Marokkanen - die er gewelddadige politieke en/of religieuze opvattingen op na hielden. Dit waren jongelui die pleitten voor een gewapende jihad, die in contact stonden met buitenlandse geestverwanten, soms trainingen hadden gevolgd, kortom, gevaarlijk waren.
Het waren er honderd à tweehonderd te veel, het gaf veiligheidsproblemen, er bestond kans dat de groep groter zou worden als de uitsluiting en het racisme in Nederland verder zouden toenemen, er moest absoluut een antwoord op dit ingewikkelde probleem gevonden worden, maar toch: de werkelijke problemen lagen bij 0,04 procent van de moslimpopulatie.
Mohammed B. was de personificatie van die 0,04 procent. Sommigen beschreven hem als een ‘born again moslim’, en ik denk dat daar veel in zit. Hij was typisch iemand die was losgeraakt van de traditionele kaders van de islam en die, met een handvol medestanders, een eigen, individuele, ‘geprivatiseerde’ islam om zich heen had geschapen. Jarenlang gold hij als een voorbeeldig geïntegreerde jongere, afkomstig uit een keurig gezm waar de familieleden altijd al Nederlands spraken. Zijn vader was, in de woorden
| |
| |
van een kennis van de familie, ‘zo'n typische Marokkaan van de eerste generatie die zijn gewrichten stuk heeft gewerkt’. Mohammed maakte de havo af, ging bedrijfsinformatica studeren, was actief in het buurtcentrum in Amsterdam-Slotervaart. De Marokkaanse sociologe Fatima Mernissi, die vlak na de moord op Van Gogh in Amsterdam langskwam om de Erasmusprijs in ontvangst te nemen, suggereerde zelfs dat Mohammed B. wellicht eerder een product van de moderne Nederlandse samenleving was dan van de traditionele islam: hoe kon het anders zover komen dat een jongeman zo verstrikt raakte in eenzaamheid en verwarring?
Mohammed B. en zijn geestverwanten maakten echter tegelijk deel uit van een internationaal netwerk dat beschikte over de mankracht, het fanatisme en de organisatie om over heel Europa aanslag na aanslag te plegen. Het risico dat daarbij op een rampzalig moment ook een ‘vuile’ of ‘radiologische’ bom gebruikt zou worden, was niet gering. Zo'n bom, gemaakt van sterk radioactief afval, zou met een klassieke explosie een grote hoeveelheid straling kunnen verspreiden en een gebied voor lange tijd onbewoonbaar maken. Daarnaast circuleerden nog altijd enkele tientallen ‘zoekgeraakte’ atoombommen uit de voormalige Sovjet-Unie over de wereld. Over de kans dat zich voor het einde van het decennium ergens in Europa of de Verenigde Staten zo'n nachtmerriescenario zou voltrek- | |
| |
ken liepen de meningen onder de specialisten uiteen: de pessimisten dachten aan zo'n zestig procent, de optimisten hielden het op veertig.
Dat waren de werkelijke gevaren waaraan we blootstonden, ze waren nog veel ernstiger dan de meeste mensen zich realiseerden, maar ze hadden natuurlijk niets te maken met ‘de’ moslims, ‘de’ moskeeen, ‘de’ imams, ‘de’ immigranten. De moord op Van Gogh was in dat licht niet meer dan een kleine demonstratie, een voorafje van wat kon komen. Het netwerk liet even zien hoe het ook in Nederland actief kon zijn: de aanslag was volgens het boekje voorbereid, de opdracht was gegeven door buitenlandse aanvoerders.
Mohammed B. en zijn medestrijders waren geen simpele islamisten. Ze maakten deel uit van een veel grotere groep, de kinderen van de schotelantennes, van Al Jazeera en Arabia TV. Dat betekende ook dat de bron van hun intense woede vooral op een bovennationaal niveau lag: het lijden van de Palestijnen en Tsjetsjenen, de tienduizenden doden en honderdduizenden ontheemden in Irak waaraan de westerse media nauwelijks aandacht schonken, het materialisme en de soms blinde arrogantie van de westerse cultuur, de ontwrichting, de vernederingen die moslims - ook in Nederland - ondergingen.
We konden ons geen vage praatjes meer veroorloven: dit gevaar was nieuw, en van een geheel andere
| |
| |
orde dan de integratieproblemen die Nederland eerder kende. Het was die woede waarop we een antwoord moesten zoeken. Ook in Parijs of Madrid had een Theo van Gogh gekeeld op straat kunnen liggen. En ook in Utrecht hadden vier treinen tegelijk kunnen ontploffen.
|
|