| |
| |
| |
Vijde bedrijf.
Tiende tafereel.
Het Rijk der Toekomst.
De onmetelijke zalen van het Azuren Paleis, waar de kinderen wachten, die zullen geboren worden - Oneindige vergezichten van saffieren zuilen, die gewelven van turkoois dragen. Alles is hier blauw, van een onwerkelijk, intens, tooverachtig blauw, alles, van af het licht en de tegels van lazuursteen tot aan den teeren achtergrond, waarin zich de laatste bogen verliezen, en tot aan de geringste voorwerpen. Alleen de kapiteelen en het voetstuk der zuilen, de sluitsteenen, enkele zetels en eenige ronde banken zijn van wit marmer of albast. - Rechts, tusschen de pilaren, groote opaalkleurige deuren. Deze vleugeldeuren, die tegen het einde van dit tooneel door den Tijd zullen worden weggeschoven, geven het uitzicht op het tegenwoordig Leven en de kaden van den Dageraad. Overal een massa kinderen, die de zaal op liefelijke wijze vullen en gekleed zijn in een lang blauw gewaad. - Sommigen spelen, anderen wandelen, nog anderen praten of zitten te peinzen; velen slapen
| |
| |
maar ook velen werken in de zuilengangen aan de toekomstige uitvindingen, en hunne gereedschappen, hunne werktuigen, de voorwerpen, die zij vervaardigen, de planten, bloemen en vruchten, die zij kweeken of plukken, zijn alle van datzelfde bovennatuurlijke, glanzende blauw als de geheele atmosfeer van het Paleis. - Tusschen de kinderen door bewegen zich enkele hooge gestalten van een souvereine, stille schoonheid, gekleed in lichter en meer doorschijnend blauw; het schijnen engelen te zijn.
Van links komen Tyltyl, Mytyl en het Licht op, eenigszins tersluiks tusschen de pilaren op den voorgrond doorglijdend. Hun komst veroorzaakt eenige beweging onder de Blauwe-Kinderen, die al spoedig van alle kanten komen aanloopen en in groepjes om de ongewone bezoekers heen gaan staan, die zij vol nieuwsgierigheid bekijken.
Waar blijven de Suiker, de Kat en het goede Brood?....
Die mogen hier niet binnen komen; ze zouden de Toekomst kennen en niet langer willen gehoorzamen....
't Is voor hem evenmin goed te weten wat hem wacht in den loop der eeuwen.... Ik heb hen in de benedengewelven van de kerk opgesloten....
| |
| |
Wij zijn in het Rijk der Toekomst, midden onder de kinderen, die nog niet geboren zijn. Daar de Diamant ons veroorlooft alles duidelijk te zien in deze gewesten, die de Menschen niet bespeuren, zullen wij er heel waarschijnlijk den Blauwen-Vogel vinden....
Natuurlijk zal de Vogel blauw zijn, daar alles hier blauw is.... (Om zich heen ziend). Hemel, wat is dat alles mooi!....
Kijk eens, de kinderen komen allen aanloopen....
In 't geheel niet.... Je ziet wel, dat ze lachen; maar ze zijn verbaasd....
De Blauwe Kinderen (in steeds grooter getale)
Kleine Levenden.... Kom eens kijken naar de levende kinderen!....
Waarom noemen ze ons ‘kleine Levenden’?....
| |
| |
Omdat zij zelven nog niet leven....
Ze wachten het uur hunner geboorte af....
Het uur van hunne geboorte?....
Ja, hier van daan komen alle kinderen, die op onze Aarde geboren worden. Ieder wacht zijn tijd af.... Wanneer de Vaders en Moeders kindertjes verlangen, worden de groote deuren, die je daar rechts ziet, geopend, en de kleintjes dalen neer....
Wat zijn er een massa!....
Er zijn er nog veel meer.... je kunt ze niet allemaal zien.. Maar denk ook eens, er moeten er zijn tot aan het einde der tijden.... Niemand zou ze kunnen tellen....
En die groote blauwe personen, wie zijn dat?....
| |
| |
Dat weet men niet precies.... Men denkt, dat het beschermsters zijn.... Men zegt, dat na de Menschen dezen op aarde zullen komen.... Maar men mag hun niets vragen....
Omdat dit het geheim van de Aarde is....
En met die anderen dan, die kleintjes, mag je daar wel mee praten?....
Wel zeker, jullie moeten maar eens kennis maken.... Kijk, daar heb je er een, die wat nieuwsgieriger is dan de anderen.... Ga maar daar heen en spreek eens met hem.
Wat moet ik tegen hem zeggen?....
Net wat je wilt, zoo als tegen een kameraadje....
Mag ik hem ook een hand geven?....
| |
| |
Natuurlijk, hij zal je geen kwaad doen.... Maar komaan, niet zoo'n gedwongen houding!.... Weet je wat, ik zal jullie alleen laten, dan zullen jullie meer op je gemak zijn. Bovendien wou ik die Groote-Blauwe-Persoon wel spreken....
Tyltyl (nadert het Blauwe Kind en geeft hem een hand)
Goeden dag!.... (Hij raakt met zijn vinger het blauwe kleed van het Kind aan) Wat is dat?
Het Kind (terwijl het met een ernstig gezicht den hoed van Tyltyl met den vinger aanraakt)
En dit?
Dit?.... Dat is mijn hoed.... Heb jij geen hoed?....
Neen; waar dient die voor?....
Om te groeten.... En ook voor als het koud is....
Wat is dat, koud zijn?....
| |
| |
Als je zoo bibbert: brr! brr!.... en als je in je handen moet blazen en de armen zóó tegen elkaar slaat.... (Hij doet het hem voor)
Is het dan koud op de Aarde?....
Ja zeker, soms, 's winters, als je geen vuur hebt....
Waarom heb je dan geen vuur?....
Omdat het zoo duur is en je geld moet hebben om hout te koopen....
Dat is waar je mee betaalt....
Sommigen hebben het en anderen weer niet....
| |
| |
Omdat ze niet rijk zijn.... Ben jij rijk?.... Hoe oud ben je?....
Ik ga gauw geboren worden.... over twaalf jaar.... Is het prettig geboren te worden?....
O ja!.... Het is amusant!....
Hoe heb jij het gedaan?....
Dat herinner ik me niet meer.... 't Is al zoo lang geleden!....
Ze zeggen, dat het daar zoo mooi is, op de Aarde en bij de Levenden!....
Welzeker, 't is nog zoo kwaad niet.... Er zijn vogels, er is koek en speelgoed.... Sommigen hebben dat allemaal, maar als je het niet hebt, kun je kijken naar dat van die anderen....
| |
| |
Ze zeggen, dat de moeders vóór de deur staan te wachten.... Die zijn lief, niet waar?....
O ja!.... Die zijn het beste van al wat er bestaat!.... Grootmoeders ook, maar die sterven te gauw....
Sterven?.... Wat is dat?....
Op een keer gaan ze heen en komen niet meer terug....
Ja, wie zal dat zeggen?.... Misschien zijn ze bedroefd....
Is die van jou heengegaan?....
Je moeder of je grootmoeder, wat weet ik er van?....
| |
| |
Nou ja, maar dat is lang niet hetzelfde!.... De grootmoeders gaan het eerst heen, dat is al erg droevig.... De mijne was heel goed....
Wat is er met je oogen?.... Maken ze paarlen?....
O neen, dat zijn geen paarlen....
O niks, 't is zeker dat al dit blauw me wat verblindt....
Dat daar, wat neervalt....
Dat is niets, een beetje water....
Komt dat uit de oogen?....
| |
| |
Ja, soms, als je schreit....
Wat is dat, schreien?....
Ik heb niet geschreid, 't is maar door al dat blauw; maar als ik geschreid had, zou het net zoo zijn....
Schreit men dikwijls?....
Jongens niet, maar meisjes wel.... Wordt er hier nooit geschreid?....
Nu, je zult het wel leeren.... Waar speel je mee, wat zijn dat voor groote blauwe vleugels?....
Dat? Dat is voor de uitvinding, die ik op Aarde doen zal....
Wat voor een uitvinding? Heb jij dan iets uitgevonden?..
| |
| |
Ja zeker, weet je dat niet?.... Als ik op Aarde ben, moet ik datgene uitvinden, dat Gelukkig maakt....
Is het iets lekkers?.... Maakt het leven?....
Neen, je hoort er niets van.
Ik werk er iederen dag aan.... het is bijna klaar.... Wil je eens zien?....
Ja zeker.... Waar is het?....
Daar ginder, hier tusschen deze twee pilaren kun je het zien....
Een ander Blauw-Kind (komt naar Tyltyl toe en trekt hem aan zijn mouw)
Wil je het mijne eens zien, zeg?....
| |
| |
De drie en dertig geneesmiddelen om het leven te verlengen.... Daar, in die blauwe fleschjes....
Derde Kind (uit de menigte te voorschijn komend)
En ik breng een licht, dat niemand kent! (Hij verlicht zich geheel door een zeer bijzondere vlam) Dat is grappig, he?....
Vierde Kind (Tyltyl aan zijn mouw trekkend)
Kom maar eens mee kijken naar mijn vliegtung, dat door de lucht vliegt als een vogel zonder vleugels!....
Neen, eerst mijne uitvinding, waardoor men de schatten vindt, die verborgen zijn in de maan!....
De Blauwe Kinderen dringen om Tyltyl en Mijtyl heen en roepen allen dooreen: Neen, neen kom de mijne zien! - Neen, de mijne is mooier! - De mijne is wonderbaarlijk! - De mijne is héélemaal van suiker! - De zijne is niets bizonders.... Het idee heeft hij van mij! enz.... Onder deze verwarde uitroepen trekt men de kinderen mee naar de blauwe werkplaatsen, en daar zet ieder der uitvinders zijn ideeëele machine in beweging. Het wordt een diepblauw gedraai van wielen, schijven, wieken, raderwerk, katrollen, riemen en van vreemde, nog onbekende voorwerpen, omgeven door den blauwachtigen damp van het on-
| |
| |
wezenlijke. Een massa vreemde en geheimzinnige machines zweven en bewegen zich onder de gewelven of kruipen beneden langs de pilaren, terwijl kinderen kaarten en plannen ontrollen, boeken openen, blauwe beeldjes ontsluieren, of enorme bloemen en reusachtige vruchten aandragen, die schijnen te zijn gevormd van saffieren en turkooizen.
Een Blauw-Kindje (gebukt onder het gewicht van kolossale, blauwe madelieven)
Kijk toch eens naar mijne bloemen.
Wat voor bloemen zijn het?.... Ik ken ze niet....
Het zijn madeliefjes!....
Dat kan niet!.... Ze zijn zoo groot als een wiel....
En wat ruiken ze heerlijk, he?....
Tyltyl (de geur opsnuivend)
Verrukkelijk!....
Zoo zullen ze zijn als ik op Aarde ben....
| |
| |
Over drie en vijftig jaar, vier maanden en negen dagen....
Dan komen twee Blauwe-Kinderen, die een onwaarschijnlijk grooten aan een staak hangenden tros druiven dragen, waarvan de vruchten grooter zijn dan peren.
Een der Kinderen (die den tros dragen)
Wat zeg je van mijne vruchten?....
Wel neen, het zijn druiven!.... Zoo zullen ze allemaal zijn als ik dertig jaar oud ben.... Ik heb een middel daarvoor gevonden....
Een ander Kind (bijna bezwijkend onder een mand blauwe appelen zoo groot als meloenen)
En ik!.... Zie mijn appelen eens!....
Maar dat zijn toch meloenen!....
Wel neen!.... Het zijn mijn appelen, en nog niet eens de
| |
| |
mooiste!.... Zoo zullen ze allemaal zijn als ik levend ben.... Ik heb er een systeem voor gevonden!....
Een ander Kind (brengt op een blauwen kruiwagen blauwe meloenen grooter dan pompoenen)
En mijn kleine meloenen?....
Als ik op aarde ben, dan zullen de meloenen trotsch kunnen zijn!.... Ik word de tuinman van den Koning der negen Planeten....
De Koning der negen Planeten?.... Waar is die?....
De Koning der negen Planeten (komt trotsch naar voren. Hij schijnt vier jaar oud te zijn en kan nauwelijks stevig staan op zijn kleine, kromme beentjes.)
Hier is hij!
Nu, heel groot ben je niet!....
De Koning der negen Planeten (ernstig en gewichtig)
Wat ik doen zal, zal groot zijn!....
| |
| |
De Koning der Negen Planeten
Ik zal de algemeene Confederatie der zonne-planeten stichten.
Tyltyl (eenigszins verlegen)
Is het heusch?
De Koning der Negen Planeten
Ze zullen er allen deel van uitmaken behalve Saturnus, Uranus en Neptunus, die op zulke overdreven en onmeetbare afstanden staan.
Met waardigheid trekt hij zich weer terug.
Daar, dat kleintje dat ligt te slapen tegen dien pilaar aan....
| |
| |
Hij zal aan den Aardbol de zuivere vreugde brengen....
Door denkbeelden, die niemand nog gehad heeft....
En die andere, die dikkert, met zijn vingers aan zijn neus, wat zal die doen?....
Hij moet het vuur vinden om de Aarde te verwarmen als de zonnewarmte afneemt....
En die twee, die elkaar steeds bij de hand houden en telkens kussen, zijn dat een broer en zusje?....
Neen, dat zijn een paar kluchtige!.... Het zijn de Verliefden....
Dat weet ik niet.... De Tijd noemt ze zoo om ze voor
| |
| |
den gek te houden.... Ze kijken elkaar den heelen dag in de oogen, geven elkaar telkens een kus en nemen dan afscheid van elkaar....
Het schijnt, dat ze niet samen kunnen vertrekken....
En dat kleine, rose kindje, dat zoo ernstig lijkt en op zijn duim zit te zuigen, wat is dat?
Het schijnt, dat hij de Onrechtvaardigheid op de Aarde moet doen verdwijnen.
Ze zeggen, dat dit een geweldig werk zal zijn....
En die kleine daar met dat roode haar, die net loopt of hij niet zien kan. Is die blind?....
Nog niet, maar hij wordt het wel.... Kijk hem maar eens goed aan; het schijnt, dat hij den Dood moet overwinnen....
| |
| |
Dat weet ik niet precies, maar ze zeggen, dat het iets heel groots is....
Tyltyl (op een massa kinderen wijzend, die liggen te slapen onder tegen de pilaren aan, op de trappen, de banken enz.)
En die allen, die daar liggen te slapen - wat zijn er een boel! - doen die niets?
Dat weten ze nog niet, maar iets moeten ze op Aarde brengen; het is verboden hier met leege handen vandaan te gaan....
Dat doet de Tijd, die vóór de deur staat.... Je zult wel zien, wanneer hij open maakt.... Hij is heel lastig....
| |
| |
Een Kind (dat van achter uit de zaal komt aanloopen midden door de menigte heen.)
Dag Tyltyl!....
Gunst, hoe weet hij mijn naam?....
Het Kind (dat daar pas gekomen is en dat Tyltyl en Mytyl uitbundig liefkoost)
Goeden dag!.... Gaat het jullie goed? Kom, geef me een zoen, en jij ook, Mytyl!.... Het is volstrekt niet vreemd, dat ik jullie naam weet, want ik word een broertje van jullie. Ik heb daar net pas gehoord, dat jullie er waren.... Ik was heelemaal aan het eind van de zaal, bezig met het inpakken van mijn ideeën.... Zeg maar aan moeder, dat ik klaar ben....
Hoe dat? Wou je bij ons komen?
Ja zeker, het volgend jaar op Palmzondag..... Plaag me maar niet te veel als ik klein ben.... Ik ben blij, dat ik al van te voren een zoen van jullie heb gehad.... Zeg maar aan Vader, dat hij de wieg wat opknapt.... Is het prettig bij ons thuis?....
| |
| |
Lang niet kwaad!.... En moeder is zoo lief....
Dat hangt er al van af.... Op sommige dagen krijgen we wel eens koekjes, is het niet, Mytyl?....
Op Nieuwjaar en den Veertienden Juli.... Moeder maakt ze zelf....
En wat heb je daar in dien zak?.... Breng je iets voor ons mee?....
Ik breng drie ziekten: roodvonk, kinkhoest en mazelen....
Nou, als dát alles is!.... En wat doe je daarna?....
Daarna? Dan ga ik weer heen....
't Is de moeite van het komen niet waard!....
| |
| |
Heb ik het dan voor het kiezen?....
Op dit oogenblik doet zich voor het eerst een krachtige, kristallijnen trilling hooren, welke aanhoudt en zich verder verbreidt en schijnt te komen uit de pilaren en de opalen deuren, die door een sterker licht worden aangeraakt.
Dat is de Tijd!.... Hij gaat de deuren open zetten!....
Dadelijk komt er beweging in de gansche menigte der Blauwe Kinderen. De meesten verlaten hun werk en hunne machines, talrijke slapers ontwaken, en allen richten hunne oogen op de opalen deuren en begeven zich daarheen.
Het Licht (komt weer bij Tyltyl)
Laten we ons zien te verstoppen achter de pilaren.... De Tijd moet ons niet zien....
Waar komt dat geluid vandaan?....
Dat komt door den Dageraad, die opstaat.... Dit is het oogenblik waarop de kinderen, die vandaag geboren worden afdalen naar de Aarde....
| |
| |
Hoe kunnen ze dat?.... Zijn er ladders?
Je zult het wel zien.... De Tijd schuift de grendels weg..
Dat is een oude man, die komt roepen wie weg moeten....
Is het een slechte man?....
Neen, maar hij wil van niets hooren.... Hoe je hem ook smeekt, als het je beurt niet is, duwt hij iedereen weg, die zou willen vertrekken....
Vinden ze het prettig weg te gaan?....
Achterblijven is niet prettig, maar men is bedroefd als men heengaat.... Kijk, kijk!.... Daar gaan de deuren open!....
De groote opalen deuren draaien langzaam op hunne hengsels. Als een verwijderde muziek hoort men de ge-
| |
| |
ruchten der Aarde. Een rood en groen licht dringt de zaal binnen, en de Tijd, een lange grijsaard met golvenden baard, gewapend met zijn zeis en zandlooper, verschijnt op den drempel, terwijl men de toppen der witte en lichtende zeilen ziet van een galei, die is vastgelegd aan een soort van kade, gevormd door de rooskleurige dampen van den dageraad.
Zijn zij, wier ure geslagen is, gereed?....
Blauwe Kinderen (dringen door de menigte heen en komen van alle kanten toeloopen)
Hier zijn we!.... Hier zijn we!.... Hier zijn we!....
De Tijd (met een norsche stem tegen de kinderen, die langs hem heen loopen om weg te gaan)
Een voor een!.... Er komen er weer veel meer dan noodig zijn!.... 't Is altijd hetzelfde liedje!.... Mij kan je niet bedriegen!.... (Een kind terugduwend) Het is je beurt niet! Ga weer terug, jij bent morgen aan de beurt.... En jij evenmin, terug en meld je dan aan over tien jaar.... Een dertiende herder?.... Er waren er maar twaalf noodig; men heeft er geen behoefte aan, we zijn niet meer in de dagen van Theocritus en Vergilius.... Nog meer dokters?.... Er zijn er al te veel, ze klagen er op Aarde over.... En
| |
| |
waar zijn de ingenieurs?.... Men verlangt een rechtschapen mensch, een enkelen als bizonderheid.... Waar is die rechtschapen mensch?.... Ben jij het?.... (Het kind knikt van ja) Je ziet er vrij zwakjes uit, je zult wel niet lang leven!.... Hola, jullie daar, niet zoo vlug!.... En jij, wat breng jij?.... Niets? Leege handen?.... Dan mag je er niet door.... Maak maar 't een of ander klaar, een groote misdaad als je wilt, of een ziekte, 't is mij om 't even, maar iets moet je hebben.... (Een kleintje bespeurend, dat door anderen vooruit wordt geduwd en dat met alle macht weerstand biedt) Nu, wat is er met jou?.... Je weet toch, dat het je tijd is.... Men verlangt een held, die de Ongerechtigheid zal bestrijden, dat ben jij, je moet vertrekken....
Wat nu?.... Hij wil niet?.... Wat verbeeldt hij zich wel, dat kleine gedrocht?.... Geen praatjes, we hebben geen tijd....
Het kleintje (dat wordt voortgeduwd)
Neen, neen!.... Ik wil niet!.... Ik wou liever niet geboren worden!.... Ik wou liever hier blijven!....
Daar hebben we niets mee te maken.... Als het oogenblik er is, dan is het er!.... Vlug wat, voorwaarts marsch!..
| |
| |
Een Kind (dringt naar voren)
Och, laat mij dan door, dan ga ik in zijn plaats!.... Ze zeggen, dat mijne ouders oud zijn en al zoo lang op mij wachten!....
Niets daarvan.... Het uur is het uur en de tijd is de tijd.... We zouden nooit aan een eind komen als ik naar jullie wou luisteren.... De een wil gaan, de ander weigert, dán is het te vroeg, dán weer te laat.... (Eenige kinderen achteruit duwend, die op den drempel staan) Niet zoo dicht bij, kleintjes.... Naar achteren al die nieuwsgierigen.... Degenen, die nog niet vertrekken, hoeven ook niets te zien.... Nu heb je heel wat haast en later als je beurt gekomen is, dan ben je bang en dringt achteruit.... Kijk ereis aan, vier, die beven als juffershondjes. (Tegen een kind, dat op het punt den drempel te overschrijden, plotseling weer teruggaat) Wat nu? Wat scheelt er aan?....
Ik heb de doos vergeten, waarin de twee misdaden zitten, die ik zal begaan.....
En ik het potje, waarin het idee zit om de menigte te verlichten....
Ik heb de ent van mijn mooiste peer, vergeten!....
| |
| |
Gaat ze dan heel vlug halen!.... We hebben nog maar 612 seconden.... De galei van den Dageraad flapt al met de zeilen om te toonen, dat ze ligt te wachten!.... Jullie komt nog te laat om geboren te worden.... Vlug nu, laten we aan boord gaan. (Hij grijpt een kind, dat tusschen zijn beenen door wil glippen om aan de kade te komen) O, jij? Nu nog mooier! Dat is al de derde keer, dat je probeert vóór je beurt geboren te worden.... Laat ik er je niet meer op betrappen, anders wordt het een eeuwig wachten voor je bij mijne zuster de Eeuwigheid, en je weet wel, dat dit niet amusant is.... Maar komaan, zijn we klaar?.... Is ieder op zijn post? (Zijn blik onderzoekt de kinderen, die op de kade bijeen zijn of reeds in de galei zitten) Er mankeert er nog eentje.... Ja, verstop jij je maar, ik zie je toch in de menigte.... Ik laat me niet foppen!.... Komaan jij, dien ze den Verliefde noemen, zeg je liefje goeden dag....
De twee kinderen, die de Geliefden worden genoemd, komen met de armen ineengestrengeld en een van wanhoop doodsbleek gelaat naar den Tijd toe en knielen neer aan zijne voeten.
Mijnheer de Tijd, laat mij met hem vertrekken!....
Mijnheer de Tijd, laat mij bij haar blijven!....
| |
| |
Dat is onmogelijk!.... We hebben nog maar 394 seconden....
Ik wou liever niet geboren worden!....
Er valt niet te kiezen....
Mijnheer de Tijd, dan kom ik te laat!....
Als zij neerdaalt, ben ik er niet meer!....
Ik zal hem heelemaal niet meer zien!....
We zullen op de wereld zoo eenzaam zijn!....
Met dat alles heb ik niet te maken.... Dien maar bij het Leven je beklag in.... Ik vereenig en scheid al naar men mij voorschrijft.... (Een der kinderen grijpend) Kom mee!..
Eerste Kind (zich werend)
Neen, neen, neen!.... Zij ook!....
| |
| |
Tweede Kind (zich vastklemmend aan de kleeren van het eerste)
Laat hem hier!.... Laat hem hier!....
Maar kijk nu toch, 't is niet om te sterven, maar om te leven!.... (Hij trekt het eerste kind mee) Kom nu!
Tweede Kind (hartstochtelijk de armen uitstrekkend naar het kind, dat men meevoert)
Een teeken!.... Een enkel teeken!.... Zeg me hoe ik je terug moet vinden!....
Ik zal je altijd liefhebben!....
Ik zal de treurigste van allen zijn!.... Je zult mij wel herkennen!....
Ze valt en blijft op den grond liggen.
Jullie deedt veel beter met te hopen.... En nu, klaar is het.... (Hij raadpleegt zijn zandlooper) We hebben nog maar 63 seconden....
Laatste en hevige beweging onder de kinderen die blijven en die vertrekken. - Men wisselt haastige afscheidsgroeten: Dag Piet! Dag Jan!.... Heb je alles wat je
| |
| |
noodig hebt?.... Kondig mijn idee vast aan!.... Heb je niets vergeten?.... Probeer vooral mij te herkennen!.... Ik zal je wel terugvinden!.... Verlies je ideeën niet!.... Buig je niet te sterk over de Ruimte!.... Geef me tijding van je!.... Ze zeggen, dat het niet kan!.... Jawel, jawel!.. Je kunt het althans probeeren!.... Zie mij te zeggen of het mooi is!.... Ik zal je tegemoet komen!.... Ik zal op een troon geboren worden!.... enz. enz.
De Tijd (zijn sleutels en zijn zeis zwaaiend)
Genoeg! Genoeg!.... Het anker is gelicht!....
De zeilen van de galei gaan voorbij en verdwijnen. Men hoort op steeds grooter afstand de kreten der kinderen in de galei: De Aarde! De Aarde!.... Ik zie haar.... Ze is mooi!.... Ze is licht!.... Ze is groot!.... En dan als komende uit de diepte van een afgrond een zeer verwijderd lied van blijdschap en verwachting.
Wat is dat?.... Dat zijn zij niet, die daar zingen.... 't Zijn net andere stemmen....
Ja, het is het gezang der Moeders, die hun te gemoet komen....
Onderwijl sluit de Tijd de opalen deuren weder. Hij wendt zich om, ten einde een laatsten blik in de zaal te werpen en bemerkt plotseling Tyltyl, Mytyl en het Licht.
| |
| |
De Tijd (ontsteld en woedend)
Wat beduidt dat?.... Wat doet ge hier?.... Wie zijt gij?.... Waarom zijt ge niet blauw?.... Hoe zijt ge binnengekomen?....
Hij nadert en bedreigt hen met zijn zeis.
Antwoord maar niet!.... Ik heb den Blauwen-Vogel.... Hij is onder mijn mantel verborgen.... Nu haastig weg.... Draai den Diamant om, dan verliest hij ons spoor....
Zij sluipen links, tusschen de pilaren van den voorgrond door, weg.
HET SCHERM VALT. |
|