| |
| |
| |
Zesde bedrijf
Elfde tafereel
Het Afscheid.
Het tooneel stelt een muur voor, waarin een klein poortje. Het is bij het aanbreken van den dag.
Binnen komen: Tyltyl, Mytyl, het Licht, het Brood, de Suiker, het Vuur en de Melk.
Nu raadt je nooit, waar we zijn....
Natuurlijk niet, want ik weet niet....
Herken je dezen muur dan niet, en dit poortje....
't Is een roode muur en een groen poortje....
| |
| |
Nu, en brengen die je heelemaal geen herinneringen?
Dat herinnert mij er aan, dat de Tijd ons de deur heeft gewezen....
Wat is men toch vreemd als men droomt.... Je zoudt je eigen hand niet herkennen....
Wie droomt er hier?.... Ik?....
Misschien ik wel, wie zal het zeggen?.... Nu, maar ondertusschen staat deze muur om een huis, dat je meer dan eens gezien hebt sedert je geboorte....
Een huis, dat ik meer dan eens gezien heb?
Ja zeker, kleine droomer!.... Het is het huis, dat we op een zekeren avond, op den dag af vóór een jaar, hebben verlaten....
Op den dag af vóór een jaar?.... Maar dan?....
| |
| |
Zet nu geen oogen op als theekopjes.... Zeker is het dat, het is het huis van je ouders....
Tyltyl (naar het poortje toe gaande)
Maar ik geloof.... Ja juist.... Het lijkt wel.... Dit poortje.... Nu herken ik den grendel.... Zijn ze thuis?.... Zijn we vlak bij Moeder?.... Dan wil ik dadelijk naar binnen.... Ik moet haar dadelijk een kus geven!....
Een oogenblikje.... Ze zijn nog in diepen slaap; je moet hen niet met een schok wakker maken.... En voor de rest, de deur gaat niet open vóór het uur is geslagen....
Welk uur? Duurt het nog lang?....
Helaas, neen! Nog maar enkele minuten.
Vindt u het niet prettig weer thuis te komen? Wat scheelt er aan, Licht?.... U ziet bleek, net of u ziek is....
't Is niets, mijn kind.... Ik voel me een beetje bedroefd omdat ik jullie ga verlaten....
| |
| |
Dat moet wel.... Ik heb hier niets meer te doen; het jaar heeft zijn wenteling volbracht, nu komt de Fee terug en zal je naar den Blauwen Vogel vragen....
En nu heb ik hem niet eens, den Blauwen Vogel!.... Die van de Herinnering is heelemaal zwart en die van de Toekomst heelemaal rood geworden; die van den Nacht zijn dood, en dien van het Bosch heb ik niet kunnen vangen.... Is het mijn schuld, dat ze van kleur veranderen, sterven of wegvliegen?.... Zou de Fee boos zijn, wat zal ze er van zeggen?....
We hebben gedaan wat we konden.... Ik zou haast gaan denken, dat hij niet bestaat, die Blauwe Vogel; of dat hij van kleur verandert, zoodra men hem in een kooi zet....
Hier, baas.... Ze werd aan mijn ijverige zorgen toevertrouwd tijdens deze lange en gevaarlijke reis en nu heden mijne zending ten einde loopt, geef ik u haar terug, onge-
| |
| |
schonden en goed gesloten, zooals ik haar ontvangen heb.... (Als een redenaar, die het woord neemt) En nu moge het mij vergund zijn uit aller naam eenige woorden hieraan toe te voegen....
Hij heeft het woord niet!....
De hatelijke interrupties van een verachtelijken vijand, van een jaloerschen mededinger.... (Met verheffing van stem) zullen mij niet beletten, mijn plicht ten einde toe te volbrengen.... Uit naam dus van allen....
Niet uit den mijnen.... Ik heb zelf een tong!....
Uit naam dus van allen en met echte en diepe hoewel bedwongen ontroering neem ik afscheid van twee voorbeschikte kinderen, wier hooge roeping heden eindigt. Nu ik afscheid van hen neem met al de droefheid en al de teederheid, die door wederzijdsche achting....
Wat nou?.... Neem je afscheid?.... Ga jij dan ook al weg?....
| |
| |
Helaas, dat moet wel.... Ik verlaat je, dat is zoo; maar onze scheiding zal enkel schijnbaar zijn, je zult me niet meer hooren spreken....
Dat is nu juist niet zoo heel erg!....
Het Brood (met waardigheid)
Dat raakt mijn koude kleeren niet.... Ik zeide dus: je zult me niet meer hooren, je zult me niet meer in levende gedaante zien.... Je oogen zullen weer blind zijn voor het onzichtbare leven der dingen; maar ik zal altijd aanwezig zijn in den baktrog, op de plank, op tafel, naast de soep, ik die zooals ik wel durf zeggen, de trouwste huisgenoot en de oudste vriend ben van den mensch....
Komaan, de minuten verloopen, weldra zal het uur slaan, dat ons zal doen terugvallen in de stilte.... Haast u de kinderen nog eens te omhelzen....
Het Vuur (naar voren ijlend)
Ik eerst, eerst ik!.... (Hij kust de kinderen hartstochtelijk)
| |
| |
Vaarwel Tyltyl, vaarwel Mytyl! Vaartwel, lieve kleinen.... Denkt aan mij als je ooit iemand noodig hebt om iets in brand te steken.
Ai! Ai! Hij brandt me!....
Ai! Ai! Mijn neus wordt er heelemaal rood van!....
Komaan, Vuur, matig je uitgelatenheid eenigszins.... Je hebt niet met je schoorsteen te doen....
Wat is hij slecht opgevoed!....
Het Water (op de kinderen toetredend)
Ik zal jullie teeder omhelzen, zonder jullie pijn te doen, kindertjes....
Past op, hij maakt jullie nat!....
Ik heb een liefhebbenden en zachten aard; ik ben goed voor de stervelingen....
| |
| |
En hoe staat het met de verdronkenen?....
Hebt de Fonteinen lief, luistert naar de Beekjes.... Daar ben ik altijd....
Ze heeft alles overstroomd!....
Als je voortaan 's avonds naast een Bron gaat zitten, - er zijn er verscheidene hier in het bosch, - tracht dan te begrijpen wat ze wil zeggen.... Ik kan niet meer.... Tranen verstikken mijn stem en beletten mij het spreken....
Er is niet veel van te merken!....
Denkt aan mij bij het zien van de karaf.... Je zult mij ook vinden in den wijnkan, in den gieter, in den regenbak, en het kraantje van de pomp....
De Suiker (op zijn gewone vleierige en lieverige manier)
Als er nog een klein plaatsje in je herinnering overblijft, herinnert je dan, dat mijn gezelschap je somtijds aangenaam was.... Meer kan ik niet zeggen.... Tranen stroken niet
| |
| |
met mijn aard en doen me pijn, als ze op mijn voeten vallen....
Kapittelstokjes! Caramels! Suikerboonen!
Maar waar zijn Tylette en Tylô toch heengegaan?.... Wat doen ze?....
Op hetzelfde oogenblik hoort men luide kreten van de Kat.
Tylette schreit!.... Iemand doet haar kwaad!....
De Kat komt hard aanloopen, geheel ontredderd, met losse haren, gescheurde kleederen en met den zakdoek tegen haar wang, alsof ze kiespijn had. Ze stoot toornige kreten uit en wordt op den voet gevolgd door den Hond, die haar slaat en schopt en stoot.
De Hond (terwijl hij de Kat slaat)
Zoo! Heb je nu genoeg? Of wou je nog meer? Daar! daar!....
Het Licht, Tyltyl en Mytyl (op hen toe ijlend om hen te scheiden)
Tylô! Ben je wel mal!.... Nu nog mooier!.... Weg
| |
| |
jij!.... Wil je wel uitscheiden!.... Heb je nu ooit!.... Wacht maar, wacht maar!....
Met kracht worden ze van elkaar gescheiden.
Wat beduidt dit nu?.... Wat is er gebeurd?....
De Kat (op huilerigen toon, terwijl ze haar oogen afdroogt)
Dat is allemaal zijn schuld, Mevrouw Licht.... Hij heeft me uitgescholden, hij heeft spijkers in mijn soep gegooid, hij heeft me aan mijn staart getrokken en mij afgeranseld, en ik had niks gedaan, niks, heelemaal niks!
De Hond (haar nasprekend)
Heelemaal niks, heelemaal niks!.... (half fluisterend en den neus voor haar ophalend) Maar dat doet er niet toe, je hebt er van langs gehad, en goed ook en je krijgt nog meer!....
Mytyl (drukt de Kat in haar armen)
Mijn arme Tylette, zeg me nou maar waar je pijn hebt!.... Ik moet er zelf ook om schreien!....
Het Licht (op strengen toon tegen den Hond)
Je gedrag is dubbel onwaardig, nu je om ons dit droevige schouwspel te geven het oogenblik gekozen hebt, dat op
| |
| |
zichzelf al treurig genoeg is, dat nl., waarop we afscheid moeten nemen van deze arme kinderen....
Afscheid nemen van deze arme kinderen?....
Ja, het uur waarvan je al weet, zal weldra slaan.... We keeren terug in de Stilte.... Dan kunnen we niet meer met hen praten....
De Hond (begint dadelijk wanhopig te huilen en vliegt op de kinderen toe, die hij met heftige en onstuimige liefkoozingen overstelpt)
Neen, neen!.... Dat wil ik niet!.... Ik wil niet.... Ik zal altijd blijven spreken.... Nu zul je me wel begrijpen, niet waar mijn kleine afgod?.... Ja, ja, ja!.... En we zullen alles tegen elkaar zeggen, alles!.... En ik zal heel zoet zijn.... Ik zal leeren lezen en schrijven en domino spelen!.. En ik zal altijd heel zindelijk zijn.... En nooit zal ik weer iets uit de keuken rooven.... Wil ik eens iets heel bizonders doen?.... Zal ik de Kat eens omhelzen?....
En jij, Tylette?.... Heb jij ons niets te zeggen?
| |
| |
De Kat (afgemeten en raadselachtig)
Ik houd van jullie allebei, net zooveel als jullie het verdient....
Laat ik nu op mijn beurt jullie den laatsten kus geven, lieve kinderen.
Tyltyl en Mytyl (zich vastklemmend aan de japon van het Licht)
Neen, neen, neen, Licht! Blijf hier, bij ons!.... Vader zal er niets van zeggen.... We zullen aan Moeder vertellen, hoe goed u is geweest....
Helaas, dat kan ik niet.... Deze deur blijft voor ons gesloten, ik moet jullie verlaten....
Waar gaat u heen, zoo heel alleen?
Niet heel ver weg, kinderen, naar daar ginder, het land van het Zwijgen der Dingen....
Neen, neen, dat wil ik niet.... Wij gaan met u mee.... Ik zal aan Moeder zeggen....
| |
| |
Schreit niet, liefjes.... Ik heb geen stem zooals het Water; ik heb enkel mijn schijnsel, dat de Mensch niet verstaat.... Maar ik waak over hem tot aan het einde der dagen.... Denkt er goed aan, dat ik het ben, die tot jullie spreek in iederen manestraal, die zich uitgiet, in iedere ster, die glimlacht, in iederen dageraad, die opgaat, in iedere lamp, die wordt aangestoken, in iedere goede en lichte gedachte van je ziel (Het slaat achter den muur acht uur) Luistert!.... De ure slaat.... Vaartwel.... De deur gaat open!.... Nu naar binnen, naar binnen!
Ze duwt de kinderen door de opening van het poortje, dat op een kier is opengegaan en achter hen weer dicht valt. - Het Brood wischt steelsgewijze een traan weg, de Suiker, het Water, geheel in tranen, vluchten snel weg en verdwijnen naar rechts en naar links in de schermen. Gehuil van den Hond aan den zijkant. Het tooneel blijfteen oogenblik leeg dan gaat het scherm, dat den muur met het poortje voorstelt, in het midden open en vertoont het laatste Tafereel.
| |
| |
| |
Twaalfde tafereel
Het Ontwaken.
Het tooneel verplaatst ons in dezelfde hut als in het eerste tafereel, maar alles, de muren, de atmosfeer lijkt er onvergelijkelijk veel frisscher, vroolijker en gelukkiger, zooals in een sprookje. - Het daglicht dringt vroolijk door alle reten van de gesloten blinden.
Rechts, achterin het vertrek, liggen Tyltyl en Mytyl in diepen slaap in hunne bedjes. - De Kat, de Hond en alle Voorwerpen bevinden zich op de plaats, die ze innamen in het eerste tafereel vóór de komst der Fee. - Moeder Tyl komt binnen.
Moeder Tyl (met opgewekte maar quasi brommende stem)
Opstaan, kleine luiaards, opstaan!.... Schamen jullie je niet? 't Is al acht uur geslagen, de zon staat al boven het bosch!.... Lieve hemel wat een slaap, wat een slaap!.... (ze bukt zich over de kinderen heen en kust hen) Wat een roode wangetjes.... Tyltyl ruikt naar lavendel en Myty naar lelietjes van dalen.... (Geeft hun nogmaals een zoen) Heerlijk
| |
| |
toch zulke kinderen!.... Maar ze kunnen toch niet tot twaalf uur blijven slapen.... we mogen geen luiaards van hen maken.... En bovendien heb ik dikwijls hooren zeggen, dat het niet goed is voor de gezondheid.... (Ze schudt Tyltyl zachtjes heen en weer) Kom dan, Tyltyl, kom dan!....
Wat?.... Het Licht?.... Waar is ze?.... Neen, neen, ga niet weg....
Het Licht?.... Ja natuurlijk is het hier.... Het is er zoo eventjes de tijd voor.... 't Is zoo licht als midden op den dag, hoewel de luiken dicht zijn.... Wacht maar, ik zal ze openzetten.... (Ze doet de blinden open en het verblindende, volle daglicht vult het vertrek) Kijk daar is het!.... Wat heb je?.... 't Is alsof het licht je verblindt....
Tyltyl (zich de oogen uitwrijvend)
Moeder, moeder!.... U is het zelf!....
Natuurlijk ben ik het.... Wie zou het anders zijn?....
U is het.... Ja, ja, u is het!....
Nu ja, heel natuurlijk.... Ik heb vannacht toch niet een
| |
| |
ander gezicht gekregen.... Waarom kijk je me toch zoo verbaasd aan?.... Staat mijn neus misschien scheef?....
O, wat heerlijk u weer te zien!.... Het was al zoo lang, lang geleden!.... Ik moet u dadelijk eens een zoen geven.... En nog een, en nog een!.... En kijk, 't is mijn eigen bed!.... Ik ben weer thuis!....
Maar kind, wat heb je toch?.... Droom je nog altijd?.... Je bent toch niet ziek?.... Kom, laat je tong eens kijken.... Zoo, sta nu op en kleed je aan....
Och ja! Ik heb mijn nachtgoed aan!....
Zeker.... Doe nu je broek en je jasje aan, ze liggen daar op den stoel....
Heb ik dan zóó mijn heele reis gedaan?
Wel, die van verleden jaar....
| |
| |
Ja zeker.... Met Kerstmis toen ik vertrokken ben!....
Toen je vertrokken bent?.... Je bent niet uit de kamer weg geweest.... Gisteren avond heb ik je naar bed gebracht en nu van morgen kom ik weer naar je kijken.... Heb je dan zóó gedroomd?....
U begrijpt me niet!.... Een jaar geleden ben ik toch weggegaan met Mytyl, de Fee, het Licht.... och, wat is die goed!.... het Brood, de Suiker, het Water en het Vuur. Ze kibbelden den heelen tijd.... Was u er niet boos om?.... En was u niet al te bedroefd?.... En wat zei Vader.... Ik kon niet weigeren.... Ik heb een briefje achtergelaten om het uit te leggen....
Wat vertel je daar toch?.... Je bent toch stellig ziek, of je slaapt nog.... (Ze geeft hem een paar zachte duwtjes) Komaan, word nu wakker.... Wel, gaat het al beter?....
Maar, Moeder, heusch.... U zelf slaapt zeker nog....
| |
| |
Ik nog slapen?.... Ik ben al sinds zes uur op.... Ik heb al voor het heele huishouden gezorgd, het vuur weer aangemaakt....
Maar vraag dan aan Mytyl of het niet waar is.... O, wat hebben we een avonturen gehad!....
Mytyl?.... Hoe bedoel je dat?....
Zij was toch ook mee.... We hebben grootvader en grootmoeder weergezien....
Moeder Tyl (steeds meer verbaasd)
Grootvader en grootmoeder?....
Ja, in het Land der Herinneringen.... Het lag op onzen weg.... Ze zijn dood, maar ze maken het goed.... Grootmoeder heeft een lekkere pruimentaart voor ons gemaakt.. En verder ook de broertjes, Robert, Jan met zijn tol, Magdalena en Nelly, Paulien en Riekje....
| |
| |
En Paulien heeft nog altijd dat puistje op haar neus....
Gisteren avond hebben we u ook gezien.
Dat is niet erg verwonderlijk, ik heb jullie toch naar bed gebracht.
Neen, neen, in den tuin der Genietingen; u was veel mooier, maar u leek tòch op uzelf....
De tuin der Genietingen? Daar weet ik niet van....
Tyltyl (kijkt haar aan en geeft haar dan een kus)
Ja, u waś mooier, maar ik heb u zóó toch liever....
Mytyl (geeft haar ook een kus)
Ik ook, ik ook!....
Moeder Tyl (aangedaan, maar erg ongerust)
Mijn God, wat hebben ze toch?.... Ik zal hen ook nog verliezen, zooals ik de anderen verloren heb! (In plotselingen angst, roept ze:) Vader! Vader!.... Kom toch eens! De kinderen zijn ziek!....
Vader Tyl komt doodkalm binnen met een bijl in zijn hand.
| |
| |
Wat is er aan de hand?....
Tyltyl en Mytyl (loopen verheugd op hun vader toe en kussen hem)
Kijk, Vader!.... 't Is Vader zelf!.... Dag, Vader!.... Hebt u druk gewerkt van 't jaar?....
He? Wat moet dat?.... Ze zien er heelemaal niet ziek uit; integendeel, heel gezond....
Daar kun je niet op aan.... 't Zal net gaan als met de anderen.... Die zagen er ook goed uit, tot het laatst toe; en toen heeft de goede God hen tot zich genomen.... Ik weet niet, wat hun scheelt.... Ik had ze gisteren rustigjes naar bed gebracht, en nu van morgen bij het wakker worden is alles mis.... Ze weten niet meer wat ze zeggen; ze spreken van een reis.... Ze hebben het Licht gezien, en grootvader en grootmoeder, die wel dood zijn, maar het toch goed maken....
Maar grootvader heeft nog altijd zijn houten been....
En grootmoeder haar rheumatiek....
| |
| |
Nu hoor je het zelf.... Loop gauw naar den dokter!....
Wel neen, wel neen.... Ze gaan nog zoo gauw niet dood.... Kom, we zullen eens kijken. (Er wordt aan de deur geklopt) Binnen!
De Buurvrouw komt binnen, een oud vrouwtje, dat lijkt op de Fee uit het eerste bedrijf en op een stokje leunt.
Goeden dag allemaal en een prettig feest!
Ik kom een beetje vuur halen voor mijn feest-eten van vandaag.... 't Is frisch van morgen.... Dag, kinderen, gaat het jullie goed?....
Mevrouw de Fee Bérylune, ik heb den Blauwen Vogel niet gevonden....
Spreek er me niet van, Juffrouw.... Ze weten niet, wat
| |
| |
ze zeggen.... Zoo zijn ze al sedert ze wakker werden.... Ze hebben zeker iets gegeten, dat niet goed was....
Nou Tyltyl, zeg eens, herken je Juffr. Berlingot niet, je buurvrouw Berlingot?
Wel zeker, Mevrouw.... U is de Fee Bérylune.... Is u niet boos op ons?....
Berlingot, je bedoelt Berlingot....
Bérylune, Berlingot, net zooals u wilt, Mevrouw.... Maar Mytyl weet wel....
Dat is nog het ergste, dat Mytyl ook al....
Nou, nou, dat gaat wel over; ik zal hun eens een paar klappen geven....
| |
| |
Neen, neen, dat is het niet waard. Ik ken dat wel, dat zijn van die droomerijen.... Ze hebben zeker in een straal van de maan liggen slapen.... Mijn dochtertje, dat heel ziek is, is dikwijls zoo....
Ja, zeg eens, hoe gaat het met uw dochtertje?
Dat gaat maar zoo-zoo.... Ze kan niet opstaan.... De dokter zegt, dat het enkel de zenuwen zijn.... Maar ondertusschen weet ik wel iets, dat haar beter zou maken.... Ze vroeg het me van morgen nog voor kerstgeschenk; 't is nou eenmaal zoo'n idee van haar....
O ja, ik weet het al, 't is altijd weer de vogel van Tyltyl.... Zeg Tyltyl zou je hem haar nou maar niet geven, dat arme kleine ding?....
Je vogel.... Want wat jou betreft.... Je kijkt er niet eens meer naar.... Zij is er al lang ziek naar!....
Gunst ja, mijn vogel.... Waar is die?.... Och, maar
| |
| |
daar is de kooi!.... Mytyl, zie je de kooi wel?.... Dat is dezelfde, die het Brood gedragen heeft.... Zeker, zeker, het is echt dezelfde, maar er is nog maar één vogel in.... Zou hij den anderen hebben opgegeten?.... Maar kijk toch eens! Hij is blauw!.... 't Is toch mijn tortelduif, maar veel blauwer dan toen ik wegging!.... Dit is dus de Blauwe Vogel, dien we gezocht hebben!.... We zijn zoo ver weg gegaan en hij was hier!.... Neen maar, dat is kras!.... Mytyl, zie je den vogel wel?.... Wat zou het Licht wel zeggen?.... Ik zal de kooi er eens afnemen.... (Hij klimt op een stoel, neemt de kooi van den haak en brengt hem aan de Buurvrouw) Hier is hij, Juffrouw Berlingot.... Hij is nog wel niet heelemaal blauw, maar dat komt wel, zooals u zien zult.... Breng hem nu maar gauw aan uw dochtertje....
Neen maar! Heusch?.... Geef je hem mij zoo maar, in ééns en voor niets?.... Mijn God, wat zal ze gelukkig wezen! (Ze geeft Tyltyl een kus) Daar moet ik je eens voor zoenen!.... En nu ga ik er van door, dadelijk!....
Ja, ja, ga maar gauw.... Er zijn er, die van kleur veranderen....
Ik kom jullie straks vertellen wat ze gezegd heeft....
Ze gaat weg.
| |
| |
Tyltyl (na nauwkeurig om zich heen te hebben gekeken)
Vader en Moeder, wat hebt u toch aan het huis gedaan? 't Is wel hetzelfde, maar 't is veel mooier....
Ja zeker, alles is geverfd en vernieuwd, alles blinkt, alles ziet er zoo keurig uit.... Verleden jaar was het toch zóó niet....
Tyltyl (naar het raam toegaande)
En daar heb je het bosch!.... Wat is het groot en mooi!.... Net of het heelemaal nieuw is!.... Och, wat voel je je hier gelukkig!.... (Hij doet den baktrog open) Waar is het Brood?.... Nou hoor, ze houden zich erg rustig.... En kijk, daar is Tylô!.... Dag Tylô! Tylô!.... Wel, wel, wat heb je gevochten!.... Herinner je je nog in het bosch?..
En Tylette? Ze herkent me wel, maar ze spreekt niet meer....
Mijnheer Brood.... (Hij voelt aan zijn voorhoofd) Juist,
| |
| |
ik heb den Diamant niet meer! Wie heeft mijn groene hoedje weggenomen? 't Komt er niet op aan, ik heb het niet meer noodig.... O, het Vuur!.... Dat doet goed!.... Het knettert al lachend om het Water kwaad te maken.... (Hij loopt naar de pomp) En het Water?.... Dag Water!.... Wat zegt het?.... Het praat nog wel, maar ik versta het niet meer zoo goed....
Ik zie de Suiker niet....
Hemeltje wat ben ik gelukkig! Wat ben ik gelukkig!....
Wat loopen ze toch rond te dwarrelen?....
Laat ze maar, maak je niet ongerust.... Ze spelen een spelletje van Geluk.
Ik vond het Licht het allerliefste.... Waar is haar lamp?.... Mag ik die opsteken?.... (Opnieuw om zich heen ziende) Och, och, wat is dat allemaal mooi en wat ben ik toch blij.
Er wordt aan de deur geklopt.
| |
| |
Binnen!
De Buurvrouw komt binnen met een wondermooi kindje, dat de tortelduif van Tyltyl in haar armen klemt.
Ziet nu eens wat een wonder!....
Niet mogelijk!.... Kan ze loopen?....
Ze loopt!.... Dat is te zeggen ze holt, ze danst, ze vliegt!.... Toen ze den vogel zag, is ze zoo maar met één sprong uit haar bed gekomen en naar het raam geloopen om bij het licht te zien of het waarlijk de vogel van Tyltyl was.... En toen, flap, de straat op, als een engeltje.... Ik heb haar maar net kunnen bijhouden....
Tyltyl (die naderbij komt, verbaasd)
O! wat lijkt ze op het Licht!....
Zeker!.... Maar ze wordt grooter mettertijd....
Wat zeggen ze?.... Is het nog altijd hetzelfde?....
| |
| |
Het gaat al beter, 't zal wel overgaan.... Als ze ontbeten hebben zal er wel niets meer te merken zijn....
De Buurvrouw (het kindje naar Tyltyl toeduwend)
Kom, kindje, nu moet je Tyltyl maar eens bedanken....
Tyltyl (wordt plotseling verlegen en gaat een pas achteruit)
Komaan, Tyltyl, hoe is het nou?.... Ben je bang voor zoo'n klein meisje?.... Kom, geef haar een zoen.... Een flinken kus, kom van harte.... Jij, die anders zoo vrijmoedig bent!.... Kom, nog een!.... Maar wat heb je toch, 't is heusch of je zult gaan schreien....
Nadat Tyltyl vrij onhandig het meisje gekust heeft, blijft hij een oogenblik voor haar staan, en de twee kinderen kijken elkaar aan zonder iets te zeggen; dan aait Tyltyl het kopje van den vogel.
Wel zeker, ik ben toch zóó blij....
| |
| |
Ik heb er wel blauwere gezien.... Maar die heel blauwe zie je, die kun je niet vangen, al doe je ook nòg zoo je best....
Dat doet er niets toe, hij is heel mooi....
Neen, nog niet.... Wat krijgt hij te eten?....
Van alles, graan, brood, mais, krekels....
Hoe doet hij dat, zeg?....
Met zijn bek. Wacht, ik zal het je eens laten zien....
Hij wil den vogel uit de handen van het meisje nemen, zij biedt onwillekeurig eenigen weerstand en gebruikmakende van hunne aarzelende houding ontkomt de vogel en vliegt weg.
Het kleine meisje (met een gil van wanhoop)
Moeder!.... Hij is weg!....
Ze barst in snikken uit.
| |
| |
't Is niks.... Schrei maar niet.... Ik zal hem wel weer vangen.... (Hij treedt vóór op het tooneel en zegt tegen het publiek) Als iemand hem terugvindt, wil hij hem ons dan weer geven?.... Wij hebben hem noodig om later gelukkig te zijn....
HET SCHERM VALT. |
|