| |
| |
| |
Derde Bedrijf.
Vierde Tafereel.
Het paleis van den nacht.
Een groote, ruime, prachtige zaal, die een ernstigen, strengen indruk maakt als een grafkelder; totaal-indruk die van een Griekschen of Egyptischen tempel, doch zuilen, architraven, plaveisel en ornamenten zijn van zwart marmer, goud en ebbenhout. De zaal heeft den vorm van een trapezium. Trappen van bazalt, die bijna de geheele breedte innemen, verdeelen haar in drie afdeelingen, welke geleidelijk tot aan den achtergrond stijgen. Links en rechts tusschen de zuilen donker-bronzen deuren. Op den achtergrond een monumentale koperen poort. Een onzeker licht, dat schijnt uit te stralen uit den glans van marmer en ebbenhout, geeft de eenige verlichting aan het paleis.
Bij het opgaan van het scherm zit de Nacht, in de gedaante van een zeer schoone vrouw, gekleed in een lang, zwart gewaad, op de treden van de tweede afdeeling, tusschen twee kinderen; een er van, bijna geheel naakt als een
| |
| |
Cupido'tje, ligt glimlachend te slapen, terwijl het andere bijna onbewegelijk staat, van het hoofd tot de voeten gesluierd. - Rechts, op den voorgrond treedt de Kat op.
De Kat (valt uitgeput op de marmeren trap neer)
Ik ben het, Moeder Nacht.... Ik kan niet meer....
Wat scheelt er aan, kind?.... Wat zie je bleek, en zoo vermagerd! En tot aan je snorren beslijkt.... Heb je weer gevochten in de dakgoot, bij sneeuw en regen?....
Geen sprake van dakgoten!.... Het geldt nu ons geheim!.... Dit is het begin van het einde!.... Ik heb kans gezien een oogenblijke te ontsnappen om u op de hoogte te brengen; maar ik vrees, dat er niets meer aan te doen zal zijn....
Nu? Wat is er dan gebeurd?....
Ik heb u vroeger al eens gesproken over den kleinen Tyltyl, den zoon van een houthakker, en over den Wonder-
| |
| |
Diamant.... Nu, die komt hierheen om den Blauwen Vogel van u te eischen....
Hij heeft hem nog niet....
Maar dat zal weldra het geval zijn, als wij geen wonder kunnen doen gebeuren.... De zaken staan zóó: het Licht, dat hem begeleidt en dat ons allen verraadt, daar het geheel en al de partij van den Mensch heeft gekozen, heeft nu gehoord, dat de Blauwe Vogel, de echte, de eenige, die bij daglicht leven kan, hier verscholen is tusschen de blauwe vogels der droomen, die zich voeden met maneschijn en sterven zoodra zij de zon zien.... Ze weet, dat het haarzelve ontzegd is den drempel van uw paleis te overschrijden, maar nu zendt ze de kinderen hierheen; en daar gij den Mensch niet kunt verhinderen, de deuren uwer geheimen open te sluiten, weet ik niet, hoe dat alles zal afloopen.... In allen gevalle, als ze het ongeluk hadden beslag te leggen op den echten Blauwen Vogel, dan zou ons niets anders resten dan te verdwijnen....
Heere, Heere, in wat voor tijden leven we! Ik heb geen minuut meer rust.... Sedert enkele jaren begrijp ik den Mensch niet meer.... Waar wil hij heen?.... Moet hij dan alles weten?.... Hij heeft al het derde deel van mijne
| |
| |
Mysteriën bemachtigd, al mijne Verschrikkingen worden bang en durven niet meer uitgaan, mijne Spoken zijn gevlucht, het meerendeel mijner Ziekten maken het slecht....
Och ja, Moeder Nacht, ik weet het, de tijden zijn moeielijk, en wij staan bijna alleen in den strijd tegen den Mensch.... Maar ik hoor ze komen.... Ik zie maar één middel: het zijn maar kinderen en nu moeten we hen zóó bang maken, dat ze er niet op durven aandringen de groote achterpoort te openen, waarachter de vogels van de Maan zitten.... De geheimen der andere holen zullen wel toereikend zijn om hunne aandacht af te leiden of hen bang te maken....
De Nacht (luisterend naar een gerucht van buiten)
Wat hoor ik?.... Zijn ze dan met velen?
Dat is niets, dat zijn onze vrienden het Brood en de Suiker; het Water is ongesteld en het Vuur kon niet meekomen als bloedverwant van het Licht.... Alleen de Hond is tegen ons; maar er is nooit kans hem weg te krijgen....
Aarzelend treedt rechts op den voorgrond Tyltyl op met Mytyl, het Brood, de Suiker en den Hond.
De Kat (Tyltyl tegemoet rennend)
Hierheen, hierheen, kleine baas.... Ik heb het al aan den Nacht meegedeeld, die verrukt is u te zien.... U moet haar
| |
| |
excuseeren, ze is wat sukkelend, daarom kon ze u niet tegemoet komen....
Goeden dag, Mevrouw Nacht.
Goeden dag? Dat ken ik niet.... Je hadt toch wel kunnen zeggen: goeden nacht, of althans goeden avond....
Pardon, Mevrouw.... Ik wist niet.... (Hij wijst op de beide kinderen) Zijn dit uw zoontjes?.... Ze zien er lief uit..
Hoe komt hij zoo dik?....
Wel, omdat hij zoo goed slaapt....
En de ander, die zich zoo verbergt?.... Waarom heeft hij een sluier voor zijn gezicht?.... Is hij ziek?.... Hoe heet hij?....
Dit is een broertje van den Slaap.... 't Is maar beter den naam niet te noemen....
| |
| |
Omdat het een naam is, dien niemand graag hoort.... Maar laten we liever over wat anders praten.... De Kat heeft me daar juist verteld, dat je hier komt om den Blauwen Vogel te halen, is 't niet?
Ja, Mevrouw, als u het toestaat.... Wilt u me zeggen, waar hij is?....
Daar weet ik niets van, vriendje-lief. Al wat ik zeggen kan is, dat hij hier niet is.... Ik heb hem nooit gezien....
Jawel, jawel.... Het Licht zei, dat hij hier was, en zij weet wel wat ze zegt.... Mag ik uw sleutels hebben?....
Maar, mijn jongen, je begrijpt toch wel, dat ik niet zoo maar aan den eersten den besten mijn sleutels kan geven.... Ik ben de hoedster van alle geheimen der Natuur, ik ben daar verantwoordelijk voor en 't is mij absoluut verboden die aan wien dan ook prijs te geven, en dan nog wel aan een kind....
| |
| |
U heeft het recht niet ze te weigeren aan den Mensch als hij er om vraagt, dat weet ik....
Het Licht, het Licht en altijd maar weer het Licht!.... Waar bemoeit ze zich eigenlijk mee?....
Zal ik ze haar met geweld afnemen, lieveling?....
Zwijg, houd je kalm en probeer beleefd te wezen.... (Tot den nacht.) Kom, Mévrouw, geef me nu alstublieft uw sleutels....
Heb je dan ten minste het teeken?.... Waar is het?....
Tyltyl (terwijl hij zijn hoed aanraakt.)
Hier is de Diamant....
| |
| |
De Nacht (schikt zich in het onvermijdelijke)
In vrede's naam.... Hier is de sleutel, die alle deuren van deze zaal opent.... 't Is je eigen schuld, als je iets overkomt. Ik sta voor niets in.
Gevaarlijk?.... Och, dat is te zeggen, dat ik zelf niet goed weet, hoe ik er me uit zal kunnen redden, als sommige van deze bronzen deuren opengaan vóór den gapenden afgrond.. In de heele zaal zitten overal in de rondte, in ieder van deze bazalten holen, alle kwalen, alle geesels, alle ziekten, alle verschrikkingen, alle rampen, alle mysteriën, waardoor het leven wordt bezocht sedert den aanvang der wereld.... Het heeft me vrij wat moeite gekost ze daar op te sluiten met hulp van het Noodlot; en ik verzeker je, dat het me niet gemakkelijk valt de orde wat te handhaven onder die tuchtelooze bende.... Men ziet wat er gebeurt als een hunner ontsnapt en zich op aarde vertoont....
Mijn hooge leeftijd, mijn ervaring en mijn toewijding maken mij tot den natuurlijken beschermer dezer beide kinderen; veroorloof mij daarom, Mevrouw Nacht, u eene vraag te doen....
| |
| |
Waarheen kan men vluchten in geval van gevaar?....
Hier is heelemaal geen uitweg.
Tyltyl (neemt den sleutel en bestijgt de eerste treden)
Laten we hier maar beginnen.... Wie zitten er achter deze bronzen deur?
Ik meen, dat het de Spoken zijn.... 't Is al in heel lang niet gebeurd, dat ik die deur heb opengedaan en ze er uit zijn gekomen....
Tyltyl (steekt den sleutel in het slot)
Ik zal wel eens kijken (Tot het Brood) Heb je de kooi van den Blauwen Vogel?
Het Brood (tandenklapperend)
Niet dat ik bang ben, maar denk je niet, dat het maar beter zou zijn, de deur niet open te maken en enkel door het sleutelgat te zien?
| |
| |
Ik heb je niet om raad gevraagd.
Mytyl (die plotseling begint te schreien)
Ik ben zoo bang!.... Waar is de Suiker?.... Ik wil weer naar huis!....
De Suiker (gedienstig en hoffelijk)
Hier, juffertje, hier ben ik.... Schrei maar niet, ik zal een van mijn vingers afsnijden om u een kapittelstokje te geven....
Laten we er nu een eind aan maken....
Hij draait den sleutel om en opent de deur voorzichtig op een kier. Dadelijk ontsnappen vijf of zes Spoken van verschillenden en zeer vreemden vorm en verspreiden zich naar alle kanten. Verschrikt gooit het Brood de kooi weg en verstopt zich achter in de zaal, terwijl de Nacht de Spoken achterna zit en Tyltyl toeroept:
Gauw! Gauw de deur dicht!.... Anders ontsnappen ze allen en dan kunnen we ze niet meer vangen!.... Ze vervelen zich daar binnen sedert de Mensch niet meer in hen gelooft.... (Zij vervolgt de Spoken en probeert hen met een
| |
| |
zweep gevormd uit slangen naar de deur van hunne gevangenis terug te drijven) Help mij! Hierheen!.... Hierheen!....
Help haar, Tylô, vlug er heen!....
De Hond (die blaffend daar naar toe vliegt)
Ja! Ja! Ja!....
En waar is het Brood?....
Het Brood (van achter uit de zaal)
Hier.... Ik sta hier bij de deur om te maken, dat ze er niet uit kunnen....
Daar een der Spoken zijn kant uit komt, vlucht hij haastig weg onder luide angstkreten.
De Nacht (tegen drie Spoken, die ze bij hun kraag heeft gepakt)
Hierheen, jullie! (Tegen Tyltyl) Doe de deur weer een beetje open.... (Ze duwt de Spoken in het hol) Zoo, dat is goed gedaan (De Hond brengt er nog een paar) En nu deze nog.... Komaan, vlug, opgemarcheerd.... Je weet wel, dat je er niet meer uit komt vóór Allerheiligen.
Ze doet de deur weer dicht.
| |
| |
Tyltyl (terwijl hij naar een andere deur gaat)
Wat zit er achter deze?....
Wat doet dat er toe? Ik heb je al gezegd, dat de Blauwe Vogel nooit hierheen is gekomen.... Enfin, doe maar wat je wilt, maakt haar maar open als je er lust in hebt.... Het zijn de Ziekten....
Tyltyl (steekt den sleutel in het slot)
Moet ik heel voorzichtig open doen?....
Och neen, dat hoeft niet.... Die schepseltjes zijn heel rustig.... Ze zijn niet gelukkig.... De Mensch bestrijdt hen sedert eenigen tijd zóó hevig, vooral sedert de ontdekking der microben.... Doe maar open; je zult het zelf wel zien....
Tyltyl (doet de deur wijd open; er komt niets)
Komen ze er niet uit?....
Ik had het al gezegd, ze zijn bijna alle sukkelend en erg ontmoedigd.... De dokters zijn niets aardig tegen hen.... Ga maar even binnen, dan zul je wel zien.
Tyltyl gaat er binnen en komt er dadelijk weer uit.
| |
| |
De Blauwe Vogel is er niet.... Ze zien er echt ziek uit, uwe Ziekten, ze keken niet eens op (Een klein Ziektetje in pantoffels, nachtjapon en mutsje, ontsnapt uit het hol en begint door de zaal te huppelen) Kijk eens, één kleintje is ontsnapt! Wie is dat?
O, dat is niets, dat is de allerkleinste, dat is de Neus-Verkoudheid.... Dat is een van de weinigen, die men het minst achtervolgt en die het nog het best maken.... (Ze roept de Verkoudheid bij zich) Kom eens hier, kleintje; 't is nog te vroeg, je moet tot de lente wachten....
Al niezende, kuchende en snuitende keert de Verkoudheid terug in het hol, waarvan Tyltyl de deur weer sluit.
Tyltyl (naar de volgende deur gaande)
Dan hier maar eens kijken.... Wat is dit?....
Nu heel voorzichtig.... Dit zijn de Oorlogen.... Ze zijn verschrikkelijker en machtiger dan ooit.... God weet wat er gebeuren zou als een van hen kwam te ontsnappen.... Gelukkig zijn ze nog al gezet en bewegen zich niet gemakkelijk.... Maar laten we ons allen gereed houden om allen
| |
| |
samen tegen de deur te duwen en werp jij dan vlug een blik in het hol....
Tyltyl opent met duizend voorzorgen de deur heel eventjes, zoodat er maar een klein kiertje open is, waar hij door kan kijken. Dadelijk duwt hij de deur weer dicht en roept:
Gauw! Gauw! Duwen!.... Ze hebben me gezien en komen allen aan! Ze willen de deur openen....
Komt allemaal hierheen! Flink duwen!.... Zeg eens, Brood, wat doe je?.... Allemaal meehelpen.... ze zijn zóó sterk!.... Gelukkig! dat gaat; ze geven het op.... Nu, het was tijd!.... Heb je iets gezien?
Ja, ja! Ze zijn geweldig, afschuwelijk!.... Ik geloof, dat ze den Blauwen Vogel niet hebben....
Neen, dat zeker niet.... Ze zouden hem dadelijk verslinden.... Nu, wat dunkt je, heb je er genoeg van?.... Je ziet wel, dat je niet verder komt....
Ik moet alles nazien, het Licht heeft het gezegd....
| |
| |
Het Licht heeft het gezegd.... Gemakkelijk praten als men bang is en stilletjes thuis blijft....
Nu de volgende.... Wat is dat?
Hierin houd ik de Duisternis en de Verschrikkingen opgesloten....
Gerust.... Ze zijn heel kalm, net als de Ziekten....
Tyltyl (opent een beetje wantrouwig de deur en waagt een blik in het hol)
Ze zijn er niet.
De Nacht (die op haar beurt naar binnen kijkt)
Nu, Duisternis, wat doen jullie?.... Komt er eens eventjes uit, dat zal jullie goed doen en een beetje opfrisschen. En jullie ook, Verschrikkingen.... Je hoeft niet bang te zijn.. (Eenige van hen, de Duisternis, in de gestalte van een vrouw
| |
| |
in een zwarten sluier gehuld, en de Verschrikkingen met groenachtige sluiers, wagen angstig eenige schreden buiten het hol maar gaan haastig weer terug bij een vluchtig gebaar van Tyltyl) Komaan, houdt je nu goed.... 't Is maar een kind, hij zal je geen kwaad doen (Tegen Tyltyl). Ze zijn verbazend beschroomd geworden; behalve dan de grooten, die je op den achtergrond ziet....
Tyltyl (tot achter aan toe ziende)
O, wat zijn die afschuwelijk!....
Ze zijn geboeid.... Dit zijn de eenigen, die niet bang zijn voor den Mensch.... Maar sluit de deur gauw, anders worden ze nog kwaad.
Tyltyl (naar de volgende deur toe gaande)
Hé, deze is veel donkerder.... Wat is dit?....
Achter deze deur zitten verschillende Mysteriën.... Als je er bepaald op gesteld bent, kun je deze ook openen.... Maar ga niet naar binnen.... Wees heel voorzichtig, en dan moeten wij allen klaar staan om de deur weer dicht te duwen, net als bij de Oorlogen....
| |
| |
Tyltyl (opent buitengewoon voorzichtig de deur heel eventjes en steekt angstig zijn hoofd door een kier)
O, wat een kou!.... Mijn oogen steken er van!.... Doe maar dadelijk weer dicht!.... Flink duwen, ze duwen ook van den anderen kant! (De Nacht, de Hond, de Kat en de Suiker drukken de deur dicht). O, wat ik nu gezien heb!....
Dat weet ik zelf niet, iets afschuwelijks!.... Ze zaten allemaal bij elkaar, monsters zonder oogen.... Wie was de reus, die mij grijpen wou?
Waarschijnlijk de Stilte, die moet de wacht houden voor deze deur.... Het was dus wel om van te schrikken, je bent nog heelemaal bleek en je beeft er van....
O, dat had ik me niet kunnen voorstellen.... ik had nooit zoo iets gezien.... mijn handen zijn ijskoud.
Dat zal nog veel erger worden, als je zoo doorgaat.
| |
| |
Tyltyl (naar de volgende deur gaande)
En hier? Is het hier ook zoo vreeselijk?
Neen, daar zit allerlei.... Ik berg daar de Sterren, die niets te doen hebben, mijn persoonlijke Geuren, enkele Lichtschijnsels, die mij toebehooren, zooals dwaallichtjes, glimwormen enz.; verder zijn daar de Dauw, de Zang der Nachtegalen, enz.
Juist, Sterren, Nachtegalenzang, daar zal ik moeten zijn.
Doe dan maar open, als je wilt; die allen zijn zoo kwaad niet....
Tyltyl zet de deur wijd open. Dadelijk ontsnappen de Sterren in de gedaante van mooie, jonge meisjes in sluiers van verschillende kleur, uit hunne gevangenis, verspreiden zich in de zaal en vormen op de trappen en rondom de pilaren bevallige kringen omgeven door een lichtend halfduister. De Geuren van den Nacht, bijna onzichtbaar, de Glimwormen en de doorschijnende Dauw voegen zich bij hen, terwijl de Zang der Nachtegalen, die bij stroomen uit het hol vloeit, het nachtelijk paleis geheel vervult.
| |
| |
Mytyl (klapt verrukt in haar handjes)
O, o, wat een mooie dames!....
En wat dansen ze prachtig!....
En wat een heerlijke reuk!....
En wat zingen ze mooi!....
Wie zijn die daar eigenlijk, die je bijna niet zien kunt?....
Dat zijn de Geuren van mijn Schaduw....
En die anderen daar ginds, gekleed in gesponnen glas?
Dat is de Dauw der bosschen en vlakten.... Doch genoeg nu, er zou geen eind aan komen.... 't Is een toer hen weer te laten terugkomen als ze eenmaal aan het dansen zijn gegaan.... (Ze klapt een paar maal in de handen) Komaan, vlug, Sterren!.... 't Is nu geen tijd om te dansen.... De lucht is bedekt, er zijn dikke wolken.... Komaan, vlug, allemaal naar binnen, anders haal ik een zonnestraal....
| |
| |
Verschrikt gaan ze op de vlucht, de Sterren, de Geuren en de anderen; ze dringen het hol binnen en dit wordt achter hen gesloten.... Tegelijkertijd sterft de zang der Nachtegalen weg.
Tyltyl (terwijl hij naar de achterpoort gaat)
Hier is de groote midden-deur.
Omdat dat verboden is....
Dan verbergt zich daar de Blauwe Vogel; het Licht zei al..
Luister eens, mijn kind.... Ik ben goed en vriendelijk voor je geweest.... Ik heb voor je gedaan, wat ik tot nu toe voor niemand gedaan had.... Ik heb je al mijn geheimen laten zien.... Ik houd van je, ik heb deernis met je jeugd en je onschuld en ik spreek met je als een moeder. Hoor nu naar me en geloof me mijn kind, zie er nu van af, ga niet verder door, tart het Noodlot niet en maak deze deur niet open.
| |
| |
Tyltyl (eenigszins onthutst)
Maar waarom niet?
Omdat ik niet wil, dat jij je in het verderf stort.... Omdat niemand, versta je, niemand van al degenen, die deze maar even geopend hebben, al was het maar een haartje, levend in het daglicht is teruggekomen.... Omdat al wat men zich maar vreeselijks kan voorstellen, omdat alle verschrikkingen, alle afschuwelijkheden, waarover men op aarde spreekt, niets zijn, vergeleken met die welke een mensch bestormen, zoodra zijn oog maar even en vluchtig den dreigenden afgrond ziet, waaraan niemand een naam durft geven.. Dit is zoo sterk, dat ik zelf, als je ondanks alles er op blijft staan deze deur aan te raken, je vragen zal te wachten tot ik in veiligheid ben in mijn toren zonder vensters.... Nu moet jij het dus maar weten, jij hebt te beslissen....
Mytyl is geheel in tranen, ze gilt van angst en tracht Tyltyl mee te trekken.
Het Brood (tandenklapperend)
Doe het niet, kleine baas!.... (Zich op de knieën werpend) Heb medelijden met ons! Ik smeek het u op mijn knieën.... U ziet, dat de Nacht gelijk heeft.
U stelt ons aller leven in de waagschaal....
| |
| |
Ik moet de deur open doen....
Mytyl (stampvoetend onder het snikken door)
Ik wil het niet!.... Ik wil niet!....
Laten het Brood en de Suiker Mytyl bij de hand nemen en zich met haar uit de voeten maken.... Ik ga open doen....
Vlucht, vlucht!.... Maak haast.... Het is tijd....
Zij vlucht.
Het Brood (in overhaaste vlucht)
Wacht dan ten minste tot we de zaal uit zijn!....
De Kat (eveneens vluchtend)
Wacht even! Wacht even!....
Ze verbergen zich achter de pilaren aan het uiteinde der zaal. Tyltyl blijft alleen met den Hond bij de groote poort.
De Hond (hijgend en hikkend van ingehouden vrees)
Ik blijf hoor, ik blijf.... Ik ben niet bang.... Ik blijf!.... Ik blijf bij mijn afgod.... Ik blijf!.... Ik blijf....
| |
| |
Tyltyl (den Hond liefkoozend)
Dat is goed, Tylô, dat is best!.... Geef me een zoen.... We zijn met ons beiden.... Nu kome er wat wil!....
Hij steekt den sleutel in het slot. Een kreet van schrik weerklinkt van het andere einde der zaal, waar de vluchtelingen zich schuil houden. Nauwelijks heeft de sleutel de poort aangeraakt of de beide vleugeldeuren gaan in het midden open, glijden zijwaarts weg en verdwijnen links en rechts in de dikte der muren, waardoor plotseling als iets onwerkelijks, oneindigs, onuitsprekelijks en onverwachts een tuin der droomen, nachtelijk verlicht, zichtbaar wordt. Tusschen de sterren en de planeten vliegen van edelgesteente tot edelgesteente, van manestraal tot manestraal, phantastische blauwe vogels, die alles verlichten wat ze aanraken, aanhoudend en harmonisch tot aan de grenzen van den horizon; er zijn er zoo ontelbaar vele, dat zij den adem, de azuren atmosfeer, het wezen zelf van den wondertuin, schijnen uit te maken. - Tyltyl staat geheel verblind en verstomd midden in het licht van den tuin:
O! de hemel!.... (Hij wendt zich tot de vluchtelingen) Komt gauw!.... Hier zijn ze! Zij zijn het, ze zijn het!.... Eindelijk hebben wij ze toch!.... Duizenden blauwe vogels! Millioenen! Milliarden!.... Er zijn er veel te veel!.... Kom Mytyl! Kom Tylô!.... Komt allemaal en helpt mij!.... (Hij werpt zich midden tusschen de vogels) Je kunt ze met volle handen pakken, ze zijn heelemaal niet wild, ze zijn niets bang voor ons!.... Hierheen! Hierheen! (Mytyl en de anderen
| |
| |
komen aanloopen, allen behalve de Nacht en de Kat gaan den verblindenden tuin in) Zie je wel, er zijn er veel te veel!.... Ze komen van zelf in mijne handen! Kijk eens, ze eten de manestralen!.... Mytyl, waar ben je toch? Er zijn zóóveel blauwe vogels en er vallen zóóveel veeren, dat je haast niet zien kunt!.... Tylô, je mag ze niet bijten, doe ze geen kwaad!.... Pak ze heel voorzichtig beet.
Mytyl (geheel omgeven door blauwe vogels)
Ik heb er al zeven!.... He, wat slaan ze met de vleugels, ik kan ze niet houden!....
Ik ook niet!.... Ik heb er al te veel! Ze vliegen weer weg, o maar ze komen ook weer terug!.... Tylô heeft er ook wat! Ze zullen ons nog meevoeren en ons den hemel in dragen!.... Kijk, laten we hier uit gaan!.... Het Licht staat op ons te wachten; wat zal ze blij zijn!.... Hierheen, hierheen!....
Ze loopen den tuin uit, allen met hunne handen vol fladderende vogels; dan de heele zaal doorgaande onder het geklapwiek der blauwe vleugels, gaan ze de zaal uit aan den rechterkant, van waar ze ook zijn binnen gekomen, gevolgd door Brood en Suiker, die geen vogels gevangen hebben. Alleen gebleven begeven de Nacht en de Kat zich weer naar de achterzijde en kijken angstig in den tuin rond.
| |
| |
Neen.... daar zie ik hem op dien manestraal.... Ze konden er niet bij, hij zat te hoog....
Het scherm valt. Dadelijk daarna komen voor het neergelaten scherm tegelijkertijd van links het Licht, van rechts Tyltyl, Mytyl en de Hond, die aan komen loopen bijna bedekt door de vogels, die ze gevangen hebben. Maar reeds schijnen deze onbezield en met hun hangenden kop en geknakte vleugels zijn ze in hunne handen niets dan gevoellooze vormen.
Nu, heb je hem gevangen?....
Ja, ja!.... Net zooveel als we maar wilden.... Er waren er duizenden, hier zijn ze!.... Ziet u wel.... (Hij kijkt naar de vogels, die hij aan het Licht toereikt, en ziet dat ze dood zijn). Hemel! Ze leven niet meer.... Wat is er met hen gebeurd?.. De jouwe ook, Mytyl?.... En die van Tylô ook. (Driftig gooit hij de doode vogels neer) Neen, neen, dat is gemeen! Wie heeft ze dood gemaakt?.... O, wat ben ik ongelukkig!
Hij verbergt zijn hoofd in zijn handen en zijn heele lichaam schokt van het snikken.
| |
| |
Het Licht (sluit hem met moederlijke teederheid in de armen)
Schrei maar niet, mijn kind.... Je hebt niet den vogel gevangen, die in het volle daglicht kan leven.... Die is naar elders gegaan.... We zullen hem wel weer vinden.
De Hond (naar de doode vogels ziende)
Kun je ze opeten?....
Allen links af.
| |
| |
| |
Vijfde tafereel.
Het Bosch.
Een bosch - Nacht - Maneschijn - Oude boomen van verschillende soort, voornamelijk: een eik, een beuk, een olm, een populier, een denneboom, een cypres, een linde, een kastanjeboom, enz.
De Kat komt op.
De Kat (terwijl ze de boomen rondom begroet)
Gegroet gij allen, boomen!
't Is heden een groote dag!.... Onze vijand komt al uwe verborgen krachten bevrijden en zichzelf overleveren.... Het is Tyltyl, de zoon van den houthakker, die u zooveel kwaad heeft gedaan.... Hij zoekt den Blauwen Vogel, dien gij sedert den aanvang der wereld voor de menschen ver-
| |
| |
bergt, den eenigen, die ons geheim kent.... (Gemompel in het gebladerte) Wat blieft? O, het is de Populier, die spreekt.....Ja, hij bezit een Diamant, die het vermogen bezit onzen geest voor een oogenblik te bevrijden; hij kan ons dwingen hem den Blauwen Vogel over te leveren en van stonden aan zullen we dan voor goed op genade en ongenade aan den mensch zijn overgeleverd (Gemompel in het gebladerte) Wie spreekt?.... Kijk, het is de Eik.... Hoe vaart ge? (Gemompel in de bladeren van den eik) Nog altijd verkouden? Helpt de Drop u niet meer?.... En maar steeds rhumatiek?....Geloof me, dat komt door het mos, ge hebt er veel te veel van op uwe voeten.... Is de Blauwe Vogel nog altijd bij u?.... (Gemompel in de bladeren van den Eik) Wat zegt ge?.... Ja, we moeten niet aarzelen, we moeten nu profiteeren, hij moet verdwijnen.... (Gemompel in de bladeren) Wat blief? Ja, zijn zusje is bij hem, ook zij moet sterven. (Gemompel in de bladeren) Ja, de Hond vergezelt hen, hij is met geen mogelijkheid weg te krijgen (Gemompel in de bladeren) Wal? Hem omkoopen?.... Onmogelijk, ik heb alles beproefd.... (Gemompel onder de bladeren) O, ben jij het, Denneboom?.... Ja, houd maar vier planken gereed.. Ja, er zijn bovendien nog het Vuur, de Suiker, het Water en het Brood.... Zij zijn allen op onze hand behalve het Brood, dat is nog eenigszins twijfelachtig.... Alleen het Licht is vóór den Mensch, maar zij komt
niet mee.... Ik heb den kinderen wijs gemaakt, dat zij stilletjes moesten ontsnappen gedurende haar slaap.... De gelegenheid is eenig.... (Gemompel in de bladeren) Kijk eens aan, dat is de stem van den
| |
| |
beuk!.... Ja, ge hebt gelijk, we moeten de Dieren waarschuwen.... Heeft het Konijn zijn trommel?.... En is hij daar bij u?.... Goed, laat hij dan den roffel slaan, nu dadelijk.... Daar komen ze!....
Men hoort het geroffel van het Konijn zich verwijderen - Tyltyl, Mytyl en de Hond komen op.
De Kat (onderdanig, poeslief en dienstvaardig, ijlt de kinderen tegemoet)
Zoo, is u daar, kleine baas!.... Wat ziet u er goed uit, en wat is u mooi van avond!.... Ik ben u voorgegaan om uwe aankomst aan te kondigen.... Alles gaat goed. Ditmaal krijgen we den Blauwen Vogel, daar ben ik zeker van.... Ik heb het Konijn den roffel laten slaan om de voornaamste Dieren van het land bijeen te roepen.... Men hoort hen al tusschen de boomen.... Luister maar! Ze zijn een beetje verlegen en durven niet naderbij komen.... (Geluiden van verschillende dieren als koeien, varkens, paarden, ezels enz. - Zachtjes tegen Tyltyl, dien hij even terzijde neemt.) Maar waarom heeft u den Hond meegebracht? Ik heb het u al eens eerder gezegd, hij staat op voet van oorlog met iedereen zelfs met de boomen.... Ik vrees zelfs, dat zijn akelige tegenwoordigheid alles in de war zal sturen....
| |
| |
Ik kon hem niet kwijt raken.... (Dreigend tegen den Hond). Wil je wel eens maken, dat je weg komt, akelig beest!....
Wie?.... Ik?.... Waarom?.... Wat heb ik dan gedaan?
Ik zeg je heen te gaan!.... We hebben je niet noodig, dat is doodeenvoudig.... Ten slotte hebben we genoeg van je!..
Ik zal wel niets zeggen.... Ik zal van verre volgen.... dan zie je me niet.... Zal ik eens gaan opzitten?
De Kat (zachtjes tegen Tyltyl)
Duldt U een dergelijke ongehoorzaamheid?.... Geef hem een paar stokslagen op zijn neus, hij is heusch onverdragelijk!....
Tyltyl (den Hond slaande)
Dat zal je leeren vlugger te gehoorzamen!....
| |
| |
Ik zal u een zoen geven, omdat u me geslagen heeft!....
Hij liefkoost en zoent Tyltyl vurig.
Nu ja, goed.... Nou is 't genoeg.... Vort nu!....
Neen, neen, ik wil dat hij blijft.... Als hij er niet bij is, ben ik bang voor alles....
De Hond (springt tegen Mytyl op en gooit haar bijna omver, hij overlaadt haar met woeste en enthousiaste liefkoozingen).
O wat een lief meisje!.... Wat is ze mooi! En wat is ze goed!.... Wat is ze mooi, en wat is ze zachtzinnig!.... Daar moet ik haar een kus voor geven! En nog een, en nog een!
Wat een idioot!.... Nu, we zullen wel eens zien.... Laten we geen tijd verliezen.... Draai nu den Diamant....
| |
| |
Daar, in dien manestraal, dan kunt ge beter zien.... Zóó, voorzichtig....
Tyltyl draait den Diamant: dadelijk gaat er een langdurige trilling door de takken en bladeren. De oudste en geweldigste stammen gaan een weinig open om doortocht te verleenen aan de ziel, die ieder hunner in zich heeft. Het voorkomen dezer zielen is verschillend al naar het uiterlijk en karakter van den boom, dien ze vertegenwoordigen. Die van den Olm b.v. is een soort van dikbuikig, kortademig, norsch aardmannetje; die van de Linde rustig, huiselijk, joviaal; van den Beuk vlug en elegant; van den Berk wit, ingetogen, onrustig; van den Wilg ineengedrongen, ruig, klagelijk; van den Den lang, mager, stil; van den Cypres tragisch; van den Kastanjeboom verwaand, een beetje fatterig; van den Populier vlug, opdringerig, babbelachtig. Sommigen komen heel langzaam uit hun stam, eenigszins versuft, zich uitrekkend als na een eeuwenlange gevangenschap of slaap, anderen maken zich daarvan los met een sprongetje, vlug, druk doende en allen scharen zich rondom de kinderen, toch hun best doende zooveel mogelijk in de nabijheid te blijven van den boom, waaruit ze gesproten zijn.
De Populier (komt het eerst aangeloopen en schreeuwt zoo hard hij kan)
Menschen!.. Kleine Menschjes!.... En we kunnen met
| |
| |
hen spreken!.... 't Is uit met ons Stilzwijgen, uit!.... Waar komen ze van daan? Wie is dit?.... Wie zijn ze?.... (Tot de Linde die kalm een pijpje rookend komt aangestapt.) Ken jij ze, vadertje Linde?....
Ik herinner me niet hen ooit gezien te hebben....
Ja wel zeker, wel zeker!.... Jij kent alle Menschen, jij wandelt immers altijd rondom hunne huizen....
De Linde (de kinderen onderzoekend aanziende)
Neen heusch niet, dat verzeker ik u.... Ik ken ze niet.... Ze zijn nog te jong.... Goed ken ik alleen maar de geliefden, die tot mij komen in den maneschijn; of de bierdrinkers, die zich onder mijne takken te goed doen.
De Kastanjeboom (stijfjes, zijn monocle recht zettend)
Wat is dat daar?.... Zijn het arme lui van buiten?
O, u Mijnheer de Kastanjeboom, sedert u enkel de boulevards der groote steden bezoekt....
| |
| |
De Wilg (komt aan op klompen en zegt op huilerigen toon)
Mijn God, mijn God!.... Ze komen al weer mijn hoofd en mijn armen afslaan om er takkebossen van te maken!....
Stilte!.... De Eik komt uit zijn paleis!.... Hij ziet er echt ziekelijk uit van avond.... Vinden jullie niet, dat hij oud wordt?.... Hoe oud zou hij wel zijn?.... De Den zegt vierduizend jaar, maar ik ben zeker, dat hij overdrijft.... Luister, hij zal ons wel zeggen wat dit is....
De Eik treedt langzaam voort. Hij is fabelachtig oud, gekroond met vogellijm-takken en gekleed in een lang groen gewaad, omzoomd met korstmos en ander mos. Hij is blind, zijn baard wappert in den wind. Hij steunt met één hand op een knoestigen stok en met de andere op een jong Eikeboompje, dat hem tot gids dient. De Blauwe Vogel zit op zijn schouder. Bij zijne nadering gaat er een beweging van ontzag door de boomen, die netjes op een rij gaan staan en voor hem buigen.
Hij heeft den Blauwen Vogel!.... Vlug! Vlug!.... Hierheen!.... Geef hem mij!....
| |
| |
Neem uw pet af, het is de Eik!....
Tyltyl, Mijnheer.... Wanneer kan ik den Blauwen Vogel krijgen?
Tyltyl, een zoon van den houthakker?....
Je vader heeft ons veel kwaad gedaan.... In mijne familie alleen heeft hij zes honderd van mijn zonen gedood, vier honderd vijf en zeventig ooms en tante's, twaalf honderd neven en nichten, drie honderd tachtig schoondochters en twaalf duizend achter-kleinzonen!....
Daar weet ik niet van, Mijnheer.... Hij heeft het niet met opzet gedaan....
Wat kom je hier doen en waarom heb je onze zielen uit hunne woning doen treden?....
| |
| |
Mijnheer, ik vraag u vergiffenis, dat ik u gestoord heb.... De Kat heeft mij gezegd, dat u ons zou vertellen waar de Blauwe Vogel is....
Jawel, ik weet dat je den Blauwen Vogel zoekt, dat wil zeggen het groote geheim van alle dingen en van het geluk, om te maken, dat de Menschen onze slavernij nog verergeren....
O heden neen, Mijnheer, 't is maar voor het dochtertje van de Fee Bèrylune, dat erg ziek is....
De Eik (legt hem het zwijgen op)
Al genoeg!.... Ik hoor de Dieren niet, waar zijn die? Dit alles gaat hen even veel aan als ons.... Wij, Boomen, moeten niet alleen de verantwoordelijkheid dragen voor de ernstige maatregelen, die noodzakelijk zullen zijn.... Op den dag dat de Menschen vernemen, dat wij gedaan hebben wat we nu zullen doen, zullen er vreeselijke vergeldingsmaatregelen genomen worden.... Onze overeenstemming moet algemeen zijn, dan zal ons zwijgen het ook zijn....
De Den (over de andere boomen heen kijkend)
Daar komen de Dieren.... Ze volgen het Konijn. Ik zie de ziel van het Paard, den Stier, den Os, de Koe, den Wolf,
| |
| |
het Schaap, het Varken, den Haan, de Geit, den Ezel, en den Beer....
Achtereenvolgens komen de zielen der Dieren op in de volgorde zooals de Den ze opnoemt; ze gaan naar voren en nemen plaats tusschen de boomen behalve de ziel van de Geit, die wat rondzwerft en van het Varken, dat de wortels besnuffelt.
Zijn allen hier tegenwoordig?....
De Kip kon haar eieren niet in den steek laten, de Haas had wedrennen, het Hert heeft pijn aan zijn horens, de Vos is ongesteld - hier is een bewijs van den Dokter - de Gans had het niet begrepen, en de Kalkoen is kwaad geworden....
De afwezigheid van die allen is zeer te betreuren.... Doch we zijn gelukkig in voldoend aantal bijeen.... Gij weet, broeders, waarom het hier gaat. Dit kind hier kan, dank zij een talisman, die ontroofd is aan de machten der Aarde, zich meester maken van onzen Blauwen Vogel en ons daardoor het geheim ontrukken, dat wij bewaren sedert den oorsprong des Levens. Nu kennen wij den Mensch genoeg om geenerlei twijfel te koesteren omtrent het lot, dat hij voor ons bestemd houdt, wanneer hij in 't bezit is van dit geheim. Daarom komt het mij voor, dat aarzeling even
| |
| |
dom zou zijn als misdadig.... 't Is een ernstig oogenblik; het kind moet verdwijnen eer het te laat is....
De Hond (die rondom den Eik heendraaiend zijn oogtanden laat zien)
Heb je mijn tanden gezien, oude lammeling?....
Hij beleedigt den Eik!....
Is dat de Hond?.... Jaagt hem weg! Wij dulden geen verrader onder ons!....
De Kat (zacht tegen Tyltyl)
Verwijder den Hond.... Dit is een misverstand.... Laat mij maar begaan, ik breng alles wel in orde.... Maar verwijder hem zoo spoedig mogelijk....
Wil jij nu wel eens weg gaan!....
Laat mij de mos-pantoffels van dien ouden jichtigen kerel kapot bijten!.... Je zult er om moeten lachen!....
| |
| |
Zwijg! En ga nu heen!.... Weg toch, akelig beest!....
Goed, goed, weggaan zal ik.... Ik kom wel terug als je me noodig hebt....
De Kat (zachtjes tegen Tyltyl)
Het zou wel voorzichtig zijn hem vast te leggen, anders doet hij nog dwaze dingen; dan worden de Boomen kwaad en alles loopt verkeerd....
Hoe kan ik? Ik heb zijn touw verloren....
Daar komt juist de Klimop met stevige banden....
Ik kom terug, ik kom terug!.... Podagrist, oude snuffer! Wangedrocht! Hoopje oude wortels!.... De Kat regeert den heelen boel, ik zal het hem wel betaald zetten!.... Wat heb je toch te fluisteren Judas, Tijger, Bazaine!.... Waf, waf, waf,....
U ziet het zelf, hij beleedigt iedereen....
| |
| |
Ja, 't is waar, hij is onverdragelijk en je kunt elkaar niet verstaan.... Mijnheer de Klimop, wilt u hem wel boeien?..
De Klimop (die den Hond eenigszins angstig nadert)
Bijt hij niet?....
Integendeel, integendeel!.... Hij zal je omhelzen! Kom maar hier dan zal je zien!.... Kom dan toch naderbij, hoop oude touwtjes!
Tyltyl (dreigt hem met den stok)
Tylô!....
De Hond (kruipt kwispelstaartend naar Tyltyls voeten)
Wat moet ik doen, mijn afgod?....
Gaan liggen, op je buik!.... Gehoorzaam aan den Klimop....Laat je binden, en anders....
De Hond (tusschen zijn tanden brommend terwijl de Klimop hem knevelt)
Galgestrop!.... Touw!.... Kalveren-toom! - Varkensketting!.... Kijk dan toch eens, lieveling, hij snoert mijn pooten; hij worgt me!....
| |
| |
Zooveel te erger.... Eigen schuld!.... Houd je nu stil en blijf rustig liggen, je bent onverdragelijk!....
Nu goed, maar je hebt ongelijk.... Ze hebben slechte bedoelingen.... Lieveling, pas op!.... Hij houdt mijn mond dicht, ik kan niet meer praten!....
De Klimop (die den Hond als een pakje heeft gebonden)
Waar moet ik hem heen brengen?.... Ik heb hem goed gemuilband, hij kan geen woord meer zeggen....
Laat iemand hem daarginds achter mijn stam aan mijn grooten wortel stevig vast leggen.... We zullen later wel zien wat we met hem doen zullen.... (De Klimop brengt hem daarheen met behulp van den Populier) Is het gebeurd?.... Goed, nu we verlost zijn van dien lastigen getuige, dien afvallige, willen we samen overleg plegen volgens onze gerechtigheid en waarheid.... Mijn aandoening, dat wil ik niet verbergen, is diep en ik voel mij eenigszins bezwaard.. Voor de eerste maal is het ons gegeven een oordeel uit te spreken over den mensch en hem onze macht te doen gevoelen.... Ik geloof niet dat er, na al het kwaad, dat hij ons heeft aangedaan, na de monsterachtige onrechtvaardig-
| |
| |
heden, die wij hebben moeten dulden, ook maar de geringste twijfel overblijft omtrent het vonnis, dat hem wacht....
Alle boomen en alle Dieren
Neen! Neen!.... Geen twijfel mogelijk!.... Hij moet hangen!.... Ter dood zal hij!.... Er is te veel ongerechtigheid gepleegd!.... Hij heeft te veel misbruik gemaakt!.... Dat heeft al veel te lang geduurd!.... Vermorzel hem!.... Laten ze hem opeten!.... Nu dadelijk, dadelijk!....
Wat hebben ze toch?.... Zijn ze ontevreden?....
Maak u niet ongerust.... Ze zijn een beetje boos, omdat de Lente zoo lang wegblijft.... Laat mij maar begaan, ik breng alles wel in orde....
Deze eenstemmigheid kon niet uitblijven.... Nu moeten we, om vergeldingsmaatregelen te voorkomen, uitmaken welk soort van straf de meest praktische, de gemakkelijkste, vlugste en veiligste zijn zal, nl. die welke de minste sporen van onze schuld zal achterlaten, wanneer de Menschen de lijkjes in het bosch vinden.
Wat beduidt dat toch allemaal?.... Wat wil hij toch?....
| |
| |
Ik begin er genoeg van te krijgen.... Hij heeft nu eenmaal den Blauwen Vogel, laat hij me dien dan geven....
De Stier (vooruittredend)
Het meest praktisch en afdoend middel is een flinke stoot met mijn horens in de holte van de maag. - Zal ik het doen?....
Laat die zich maar stil houden.... Ik bemoei er mij niet mee. Ik moet nog al het gras van het gindsche weiland daar in den maneschijn afgrazen.... Ik heb het te druk....
Ik ook. Bovendien keur ik reeds van te voren goed, wat..
Ik voor mij bied mijn hoogsten tak aan, om hen op te hangen....
| |
| |
En ik de vier planken voor het kistje....
En ik een concessie voor altijd....
't Eenvoudigste zou zijn hen te verdrinken in een mijner rivieren. Daar wil ik me wel mee belasten.
Kijk eens hier.... Is het wel noodzakelijk tot zulk een uiterste te komen? Ze zijn nog zoo heel jong.... Men zou hun toch eenvoudig kunnen beletten kwaad te doen door ze gevangen te houden achter een omheining, die ik wel maken zal door mij geheel daar om heen op te stellen.
Wie zegt dat?.... Ik meen de honingzoete stem van de linde te herkennen.
Er is dus een afvallige onder ons, even goed als onder de Dieren?.... Tot nu toe hadden we enkel den afval der vruchtboomen te betreuren; maar dat zijn geen echte Boomen....
| |
| |
Het Varken (zijn kleine, gulzige oogjes draaiend)
Mij dunkt, dat we maar eens eerst het kleine meisje moesten opeten.... Ze zal wel erg malsch zijn....
Wat zegt die daar?.... Wacht maar, jij soort van....
Ik weet niet wat hen bezielt, maar het schijnt een verkeerde wending te nemen....
Stilte!.... Het komt er nu maar op aan te weten, wie onzer de eer zal hebben den eersten slag toe te brengen; wie het gevaar van onze toppen zal afwenden, het grootste dat wij ervaren hebben sedert de geboorte van den Mensch....
Aan u, onzen koning en patriarch, komt deze eer toe....
Is dat de Den, die het woord voert?.... Helaas, ik ben te oud! Ik ben blind en gebrekkig en mijn stijve armen gehoorzamen mij niet meer.... Neen aan u, mijn broeder, den altijd groene, altijd rechte, aan u, die het meerendeel dezer boomen zaagt groeien, aan u komt, nu ik het niet kan, de roem toe van het edel gebaar onzer bevrijding....
| |
| |
Ik dank u, eerwaardige vader. Maar daar ik reeds de eer zal hebben de beide slachtoffers te begraven, zou ik vreezen den gerechten naijver mijner collega's te wekken; en ik meen, dat na ons, de oudste en waardigste, de bezitter van de beste knots geen ander is dan de Beuk....
Je weet, dat ik wormstekig ben en dat mijn knots niet is te vertrouwen.... Maar de Olm en de Cypres hebben machtige wapenen....
Ik zou niets liever verlangen; maar ik kan mij nauwelijks staande houden.... Dezen nacht heeft een mol mijn grooten teen heelemaal omgedraaid....
Wat mij betreft, ik ben bereid.... Maar evenals mijn goede broeder de Den zal ik reeds, zoo niet het voorrecht hen te begraven, althans het privilege hebben op hun graf te weenen.... Dat zou een onwettige opeenstapeling zijn.... Vraag het den Populier....
Mij? Waar denk je aan? Mijn hout is immers nog zachter dan het vleesch van een kind!.... En overigens, ik weet niet
| |
| |
wat me scheelt, maar ik ril van de koorts.... Kijk eens naar mijn bladeren.... Zeker van morgen bij zonsopgang kou gevat....
De Eik (in groote verontwaardiging)
Je bent bang voor den Mensch!.... Zelfs deze kleine kinderen, alleen en ongewapend, boezemen jullie die geheimzinnige vrees in, die ons heeft gemaakt tot slaven zooals wij nu zijn! Goed, dan niet!.... Genoeg!.... Nu het er zoo mee staat en het oogenblik eenig is zal ik alleen gaan, ik hoe oud ook, half verlamd, bevend, en blind, ik zal tegen den erfvijand optreden!.... Waar is hij?....
Met zijn stok tastend gaat hij op Tyltyl af.
Tyltyl (haalt zijn mes uit zijn zak)
Heeft hij het op mij gemunt die oude man met zijn dikken stok?....
Alle andere boomen stooten een kreet van schrik uit op het gezicht van het mes, het geheimzinnige en onweerstaanbare wapen van den Mensch; zij treden tusschenbeide en houden den Eik tegen.
Het mes!.... Pas op!.... Het mes!....
| |
| |
Laat mij begaan!.... Wat kan het mij schelen!.... Het mes of de bijl!.... Wie wil mij tegenhouden?.... Wat! Gij zijt er allen bij, gij allen wilt dat? (Zijn stok wegwerpend) Goed dan, het zij zoo!.... Schande over ons! Laat dan de Dieren ons bevrijden!....
Best!.... Ik neem het op me!.... Met een enkelen stoot van mijne horens!....
De Os en de Koe (houden hem terug aan zijn staart).
Waar bemoei jij je mee?.... Doe toch geen dwaze dingen!.... 't Is een slechte zaak, het zal slecht afloopen.... Wij zullen het gelag moeten betalen.... Ga niet verder.... Dit is iets voor de Wilde Dieren....
Neen, neen!.... 't Is mijn zaak!.... Wacht maar!.... Maar houdt me toch tegen of ik bega een ongeluk!....
Tyltyl (tegen Mytyl, die hard begint te gillen)
Wees maar niet bang!.... Ga jij maar achter me staan.... Ik heb mijn mes....
Kranig is hij hoor, die jongen!....
| |
| |
Het is dus uitgemaakt, dat ze het op mij gemunt hebben?
Natuurlijk, kleintje, je hebt er den tijd voor genomen om daar achter te komen!....
Nu kun je wel je gebed gaan doen, je laatste uurtje heeft geslagen.... Maar verstop dat kleine meisje niet zoo.... Ik wil er mijn oogen aan vergasten, haar peuzel ik het allereerst op....
Maar wat heb ik dan gedaan?
Heelemaal niets, mijn jongen.... Opgegeten alleen maar, mijn broertje, mijn twee zusjes, mijn drie ooms, mijn tante, grootvader, grootmoeder.... Ja, wacht maar, als je op den grond ligt, dan zul je eens zien, dat ik oòk tanden heb....
Het Paard (trotsch hinnekend)
Jullie zult zien, wat je zien zult!.... Wat hebben jullie liever, dat ik hem met een paar flinke beten verscheur, of
| |
| |
dat ik hem neertrap?.... (Hij gaat recht op Tyltyl aan, die stand houdt en zijn mes opheft. Plotseling keert het Paard van schrik bevangen om en vlucht zoo hard hij kan) O neen, neen, dat is niet eerlijk.... Zoo is het geen spel!.... Hij verdedigt zich!....
De Haan (die zijn bewondering niet kan verbergen)
Dat doet er niet toe, die kleine is dapper, hoor!....
Het Varken (tot den Beer en den Wolf)
Laten we allen tegelijk op hen los gaan!.... Ik zal u van achteren steunen.... Wij gooien hen omver en deelen samen het kleine meisje, als ze op den grond ligt....
Houdt hen daar bezig, dan maak ik een omtrekkende beweging.... (Hij draait om Tyltyl heen, dien hij van achteren aanvalt en half omvergooit).
Judas!.... (Hij heft zich op op z'n ééne knie, terwijl hij zijn mes zwaait en zoo goed mogelijk zijn zusje dekt, dat gilt van angst. - Als ze hem half omvergegooid zien, komen alle Dieren en Boomen nader en trachten hem slagen toe te brengen. De duisternis valt plotseling in. Zeer ontsteld roept Tyltyl om hulp). Hierheen, hierheen, Tylô! Tylô!.... Waar is de Kat? Tylô, Tylette, Tylette! Komt toch, komt!....
| |
| |
De Kat (huichelachtig uit de verte)
Ik kan niet.... Ik heb daar net mijn poot verzwikt....
Tyltyl (weert de slagen af en verdedigt zich zoo goed hij kan).
Hulp, Tylô! Tylô, ik kan niet meer! Ze zijn te talrijk!.... De Beer, het Varken, de Wolf, de Ezel, de Den, de Beuk!.... Tylô, Tylô!....
Zijn verbroken boeien meesleepend springt de Hond van achter den Eik te voorschijn en Boomen en Dieren wegduwend, werpt hij zich voor Tyltyl neer, dien hij vol woede verdedigt.
De Hond (hevig om zich heen bijtend)
Daar ben ik, daar ben ik, mijn afgod!.... Wees maar niet bang! Laten we er maar op afgaan, ik kan flink bijten!.... Zoo, dat is voor jou, Beer, hier in je achterste!.... Komaan, wie wil nog wat?.... Hier is wat voor het Varken, en dit voor het Paard en den staart van den Stier!.... Ziezoo, ik heb de broek van den Beuk en het kleed van den Eik gescheurd!.... De Den scheert zich weg!.... Nu goed, het ging heet toe.
Ik kan niet meer!.... De Cypres heeft mij een harden slag op het hoofd gegeven!
| |
| |
Ai! Dat is een slag van den wilg!.... Hij heeft mijn poot gebroken.
Ze gaan den aanval vernieuwen, allen tegelijk!.... Ditmaal is het de Wolf!....
Wacht maar, ik worg hem!....
Dwaas!.... Onze broeder!.... Zijn ouders hebben je jongen verdronken!..
Daar hadden ze gelijk in! Zooveel te beter!.... Ze leken op jou!....
Alle Boomen en alle Dieren
Afvallige! Idioot! Verrader! Meineedige! Stommeling! Judas! Laat hem begaan! Dood zullen ze! Helpt allen mee!
De Hond (dol van ijver en toewijding)
Neen! neen!.... Alleen tegen allen!.... Neen, neen!.... Getrouw aan de goden, aan de besten, aan de grootsten!.... (Tegen Tyltyl) Voorzichtig, daar komt de Beer!.... Pas op
| |
| |
voor den Stier.... Ik spring hem naar de keel.... Ai, daar kreeg ik een flinken schop.... De Ezel heeft me twee tanden gebroken.
Ik kan niet meer, Tylô! Ai! Dat was een slag van den Olm.... Kijk eens, mijn hand bloedt.... Dat was de Wolf of het Varken....
Wacht maar, mijn afgod.... Laat mij je maar likken.... Zoo, een flinke streek met mijn tong.... Dat zal je goed doen.... Houd je maar achter mij.... Ze durven niet meer naderbij komen.... Ja toch, daar komen ze terug.... O, o, die slag kwam aan! Laat ons stand houden.
Tyltyl (laat zich op den grond neervallen)
Neen, het gaat niet meer....
Daar komt iemand!.... Ik hoor het, ik ruik het!....
Daar! daar!.... Het is het Licht!.... Ze heeft ons weer gevonden!.... Gered, mijn koninkje!.... Geef me een kus
| |
| |
.... Gered! Kijk, ze krijgen argwaan, ze verwijderen zich!.. Ze zijn bang!....
Licht!.... Licht!.... Kom toch, haast u!.... Ze zijn in opstand gekomen!.... Allen zijn tegen ons!....
Het Licht komt op; naarmate zij voortschrijdt gaat de Dageraad op over het bosch, dat gaandeweg lichter wordt.
Wat is er toch?.... Wat gebeurt er?.... Och ongelukkige, wist je dan niet, dat.... Draai den Diamant om, dan keeren ze terug in hunne Stilte en Duisternis; dan zie je hunne gevoelens niet meer....
Tyltyl draait den Diamant. - Onmiddellijk werpen zich de zielen van alle Boomen in de stammen, die weer dicht gaan. - Ook de zielen der Dieren verdwijnen, en men ziet in de verte een Koe en een Schaap enz. rustig grazen. - Het Bosch wordt weer geheel onschadelijk, verbaasd kijkt Tyltyl om zich heen.
Waar zijn ze nu?.... Wat hadden ze toch?.... Waren ze gek geworden?....
Wel neen, ze zijn altijd zoo, alleen weet men het niet, omdat men het niet ziet.... Ik had het je wel gezegd: het is gevaarlijk hen te wekken, wanneer ik er niet bij ben....
| |
| |
Tyltyl (zijn mes afvegend)
Nu ja; zonder den Hond, en als ik mijn mes niet gehad had.... Ik zou nooit gedacht hebben, dat ze zóó slecht waren!....
Je ziet wel, dat in deze wereld de mensch geheel alleen staat tegenover allen....
Heb je geen erge pijn, mijn afgod?....
Niet van belang.... En wat Mytyl betreft, haar hebben ze zelfs niet aangeraakt.... Maar jij, goede Tylô?.... Je bek bloedt en is je poot gebroken?....
Niet de moeite waard om van te spreken.... Morgen zal er wel niets meer van te zien zijn.... Maar het ging heet toe!
De Kat (die hinkend uit een dicht struikgewas te voorschijn komt)
Dat geloof ik!.... De Os heeft me met zijn horens een stoot in mijn buik gegeven.... Je kunt het niet zien, maar het doet erge pijn.... En de Eik heeft mijn poot gebroken..
| |
| |
Ik zou wel eens willen weten, welke....
Mytyl (de Kat liefkoozend)
Arme Tylette, is het waar?.... Waar was je eigenlijk? Ik heb je niet gezien....
Och Moedertje, ik ben dadelijk in het begin gewond, toen ik dat akelige Varken aanviel, dat je op wou eten.... Toen kreeg ik van den Eik dien geweldigen slag, die me heeft bedwelmd....
De Hond (tusschen zijn tanden tegen de Kat)
Jou heb ik een paar woordjes te zeggen.... Je zult er niet bij verliezen, dat je nog wat wachten moet!....
De Kat (op klagenden toon tegen Mytyl)
Moedertje, hij beleedigt mij.... Hij wil me kwaad doen..
Wil je haar wel met rust laten, akelig beest....
Allen af.
HET SCHERM VALT. |
|