| |
| |
| |
Tweede bedrijf.
Tweede tafereel.
Bij de Fee.
Een prachtige vestibule in het paleis van de Fee Bérylune. Wit marmeren zuilen met gouden en zilveren kapiteelen, trappen, portieken, balustrade's, enz.
Van achteren rechts komen de Kat, de Suiker en het Vuur op, allen in prachtige kleederen; ze komen uit een vertrek, waaruit lichtstralen stroomen, het is de kleedkamer der Fee. De Kat heeft een luchtig gazen omhulsel over haar zwart zijden tricot, de Suiker heeft een zijden japon aan half wit, half lichtblauw, en het Vuur, dat veelkleurige aigrettes op het hoofd heeft, is gekleed in een langen karmozijnen mantel met goudkleurige voering. Zij loopen de geheele zaal door en blijven vooraan rechts staan, waar de Kat hen onder een portiek opstelt.
Hier moeten we zijn. Ik ken alle bizonderheden van dit kasteel. De fee Bérylune heeft het geërfd van Blauwbaard..
| |
| |
Laten we, terwijl de kinderen en het Licht het dochtertje van de Fee bezoeken, deze laatste oogenblikken van onze vrijheid goed gebruiken.... Ik heb u hier laten komen om met u den toestand, waarin men ons gebracht heeft, eens te bespreken.... Zijn wij allen bijeen?....
Daar komt de Hond uit de kleedkamer van de Fee.
Wat drommel, wat heeft die nu aangetrokken?
Hij heeft de livrei genomen van een der lakeien op de koets van Asschepoester.... Precies geschikt voor hem, hij heeft een slaven-ziel.... Maar laten we ons achter de balustrade verstoppen.... Ik vertrouw hem heelemaal niet.... Hij moet liever niet hooren, wat ik u te zeggen heb....
Het helpt niet meer.... Hij heeft ons in de gaten.... Kijk eens, daar komt juist ook het Water uit de kleedkamer.... O, wat is ze mooi!
De Hond en het Water voegen zich bij de eerste groep.
Daar zijn we! Daar zijn we! Zien we er niet mooi uit? Kijk die kanten eens, en dat borduursel!.... Alles echt goud!....
| |
| |
Is dat niet Ezelshuid's japon van de kleur-van-den-tijd?.. Me dunkt die herken ik.
Ja, die stond me nog het best....
Ze heeft haar parapluie niet....
Ik dacht zoo, dat je sprak over een grooten, rooden neus, dien ik onlangs gezien heb....
Zeg, laten we nu niet kibbelen, we hebben wel wat anders te doen.... We wachten enkel nog op het Brood: waar is die?
Hij kon maar niet klaar komen met het kiezen van een kostuum.
| |
| |
De moeite waard als je er zoo idioot uitziet en zoo'n dikken buik hebt!
Ten slotte heeft hij zijn keus gevestigd op een Turkschkleed, versierd met edelsteenen, een sabel en een tulband....
Daar heb je hem! Hij heeft het mooiste kleed van Blauwbaard aangetrokken.
Het Brood komt binnen in het zoo even beschreven kostuum. Het zijden kleed is met moeite over zijn dikken buik vast gemaakt. In de eene hand houdt hij de scheede van den onder zijn ceintuur gestoken sabel en in de andere de kooi voor den Blauwen Vogel.
Het Brood (vol ijdelheid langzaam voortstappend)
Nu? Hoe vinden jullie mij nu?....
De Hond (rondom het Brood huppelend).
Wat is hij mooi! Wat is hij mal! Wat is hij mooi! Wat is hij mooi!....
Zijn de kinderen klaar?....
| |
| |
Ja, Mijnheer Tyltyl heeft het roode buisje, de witte kousen en de blauwe broek van Klein-Duimpje aangetrokken en Juffrouw Mytyl de jurk van Grietje en de muiltjes van Asschepoester.... Maar de groote kwestie was het kleeden van het Licht!....
De Fee vond haar zóó mooi, dat ze haar maar heelemaal niet wou aankleeden!.... Toen heb ik daartegen geprotesteerd in naam van onze waardigheid als noodzakelijke en uiterst respektabele elementen; ten slotte heb ik verklaard, dat ik onder zulke voorwaarden weigerde met haar uit te gaan....
Ze moesten maar een licht-scherm voor haar koopen!....
En wat heeft de Fee geantwoord?....
Ze heeft me geslagen met haar stok, op mijn hoofd en op mijn buik....
| |
| |
Ik heb me maar dadelijk laten overreden, maar op het laatste oogenblik heeft het Licht toch maar de japon van de kleur-der-maan gekozen, die onder in de kist met schatten van Ezelshuid lag.
Maar nu genoeg gepraat, de tijd dringt.... Het geldt onze toekomst.... Ge hebt allen gehoord wat de Fee gezegd heeft, dat nl. het einde dezer reis tevens het einde van ons leven zijn zal.... Nu komt het er dus op aan deze zoo veel mogelijk en met alle denkbare middelen te verlengen.... Maar er is ook nog iets anders: we moeten denken aan het lot van ons ras en de bestemming onzer kinderen....
Bravo! bravo! De Kat heeft gelijk!....
Luistert!.... Wij allen hier aanwezig, dieren, voorwerpen en elementen, wij bezitten eene ziel, die de mensch nog niet kent. Daardoor behouden we nog een rest van onafhankelijkheid; als hij echter den Blauwen Vogel vindt, dan weet hij alles, dan ziet hij alles en dan zijn we geheel aan hem overgeleverd.... Dat heeft mij daar juist mijn oude vriendin, de Nacht, verteld, die tevens de hoedster is van de geheimen des Levens.... 't Is dus in ons belang tot elken prijs te beletten, dat die vogel gevonden wordt, zelfs
| |
| |
al moesten we zoo ver gaan het leven der kinderen in gevaar te brengen.
Wat zegt ze nou?.... Herhaal het nog eens, dat ik het goed versta.
Stilte! U heeft het woord niet!.... Ik ben voorzitter dezer vergadering....
Wie heeft u tot voorzitter benoemd?....
Het Water (tegen het Vuur)
Stilte toch!.... Waar bemoei jij je mee?....
Ik bemoei me met het noodzakelijke.... Ik hoef van jou geen opmerkingen af te wachten....
Neemt me niet kwalijk.... Laten we nu niet kibbelen.... Het tijdstip is gewichtig.... Vóór alles is het noodig tot overeenstemming te komen omtrent de te nemen maatregelen....
Ik deel geheel de zienswijze van de Suiker en de Kat....
| |
| |
Dat is onzin!.... De Mensch is er nu eenmaal, dat is een feit!.... Hem moeten we gehoorzamen en alles doen wat hij wil!.... Dat alleen is waar.... Ik ken enkel hem! Leve de Mensch! Bij leven en bij sterven, alles voor den Mensch!.. de Mensch is god!....
Ik deel geheel de zienswijze van den Hond.
Maar dan geeft men toch redenen....
Er zijn geen redenen te geven!.... Ik houd van den Mensch, dat is voldoende!.... Als jij iets tegen hem onderneemt, dan worg ik je eerst en dan ga ik hem alles overbrengen....
De Suiker (met zachtheid tusschen beide komend)
Permitteert.... Laten we de discussie niet onnoodig verscherpen.... Van een zeker standpunt bezien hebt gij beiden gelijk.... Er is vóór en tegen....
Ik deel geheel de zienswijze van de Suiker!....
| |
| |
Zijn niet wij allen, Water, Vuur en ook jij beiden Brood en Hond, de slachtoffers eener namelooze tyrannie?.... Herinnert u den tijd vóór de komst van den despoot, toen wij vrijelijk over het oppervlak der Aarde zwierven.... Het Water en het Vuur waren de eenige meesters van de wereld en ziet toe wat ze geworden zijn!.... Wat ons betreft, de kommerlijke afstammelingen der groote roofdieren.... Past op! Doet of er niets aan de hand is.... Ik zie de Fee komen met het Licht.... Het Licht heeft de partij van den Mensch gekozen en is onze ergste vijandin.... Daar zijn ze....
Van rechts komen de Fee en het Licht, gevolgd door Tyltyl en Mytyl.
Nu? Wat is er aan de hand?.... Wat doen jullie daar in dat hoekje? 't Is wezenlijk net een samenzwering.... Het wordt tijd op weg te gaan.... Daar juist heb ik besloten, dat het Licht jullie aanvoerder zijn zal.... Jullie zult haar allen gehoorzamen als mijzelve en ik vertrouw haar mijn stokje toe.... De kinderen gaan van avond hun ne overleden grootouders bezoeken.... uit bescheidenheid gaan jullie niet met hen mee.... Ze zullen den avond onder hunne gestorven familieleden doorbrengen.... In dien tusschentijd maken jullie alles klaar voor den dagmarsch van morgen, die lang zijn zal.... Komaan, vooruit en ieder op zijn post!....
| |
| |
Dat zeide ik hun daar juist, Mevrouw de Fee.... Ik maande hen aan nauwgezet en moedig hunne plichten te vervullen; ongelukkig wou de Hond, die mij al door in de rede viel....
Wat zegt ze?.... Neen maar, nou zal ik!....
Hij wil op de Kat toespringen maar Tyltyl, die deze beweging verhinderd heeft, houdt hem met dreigend gebaar tegen.
Koes, Tylô!.... Pas op en als je nog eris ééns....
Mijn afgod, je weet niet, ze wou....
Komaan, afgedaan.... Het Brood moet van avond de kooi aan Tyltyl geven.... Het kan zijn, dat de Blauwe Vogel zich in het Verleden verborgen houdt, bij de grootouders.... In ieder geval is hier een kans, die we niet mogen verwaarloozen.... En nu, Brood, waar is de kooi?
| |
| |
Een oogenblik als het u belieft, Mevrouw de Fe.... (Als een redenaar, die het woord neemt.) Gij allen weest mijne getuigen, dat deze zilveren kooi, die mij werd toevertrouwd door....
De Fee (hem in de rede vallend)
Genoeg! Geen praatjes!.... Wij gaan er aan dien kant uit, terwijl de kinderen hier door zullen gaan....
Doe je Turksche kleed maar eens open en geef hun een sneedje van je dikken buik....
Het Brood opent zijn kleed, trekt zijn sabel en snijdt zoo van zijn buik twee sneedjes af, die hij aan de kinderen geeft.
De Suiker (naar de kinderen toe gaande)
En veroorloof mij jullie ook eenige kapittelstokjes aan te bieden.
Hij breekt een voor een de 5 vingers van zijn linkerhand en biedt ze hun aan.
| |
| |
Wat doet hij?.... Hij breekt al zijne vingers....
De Suiker (hen aansporend)
Proeft maar eens hoe lekker.... Het zijn echte kapittelstokjes....
Mytyl (zuigt op een dier vingers)
O wat smaakt dat lekker?.... Heb je er heel veel?....
Zeker, net zooveel als ik wil....
Doe het je erge pijn als je ze zoo breekt?....
In 't geheel niet.... 't Is integendeel heel voordeelig, ze groeien dadelijk weer aan en zoo heb ik altijd schoone en nieuwe vingers....
Hoort eens, kinderen, eet nu niet al te veel suiker. Vergeet niet, dat je zoo aanstonds bij je grootouders gaat eten....
Je zult hen zoo straks zien.
| |
| |
Zien, hoe kan dat nu? Ze zijn immers dood?....
Hoe zouden ze dood kunnen zijn, als ze leven in je herinnering?.... De menschen kennen dit geheim niet, omdat ze zoo heel weinig weten, terwijl jij, door middel van den Diamant, nu zult gaan zien, dat de dooden, aan wie men blijft denken, even gelukkig leven alsof ze niet waren gestorven....
Gaat het Licht met ons mee?
Neen, het is veel behoorlijker, dat alles in de familie blijft. Ik zal hier vlak bij blijven wachten om niet onbescheiden te lijken.... Ze hebben mij niet uitgenoodigd.
Hoe moeten wij daar komen?
Langs dien weg.... Je staat hier aan den ingang van het ‘Land der Herinnering’. Zoodra je den Diamant hebt omgedraaid, zul je een grooten boom zien met een bordje daaraan, en dit zal je de aanwijzing geven, dat je bent waar je zijn moet.... Maar vergeet niet, dat jullie allebei om
| |
| |
kwart vóór negen terug moeten zijn.... Dat is van het grootste belang.... Weest vooral heel precies, want alles is verloren als jullie te laat terugkomt.... Tot straks. (Ze roept de Kat, den Hond, het Licht enz.) Jullie hierheen, en de kinderen daarheen....
Zij gaat rechts af met het Licht, de Dieren enz., terwijl de kinderen door den linker uitgang vertrekken.
HET SCHERM VALT.
| |
| |
| |
Derde tafereel.
Het Land der Herinnering.
Een zware mist, waaruit aan den rechterkant, vlak vooraan, de stam van een dikken eik opduikt, voorzien van een bordje; een soort van troebel, verwarrend, ondoordringbaar licht.
Tyltyl en Mytyl staan aan den voet van den eik.
Ik kan het niet lezen.... Wacht, ik zal op dien wortel klimmen.... In orde.... Hier staat: ‘Land der Herinnering.’
| |
| |
Ja, er staat ook een pijltje op....
Maar waar zijn ze dan, grootvader en grootmoeder?
Achter dien mist.... We zullen wel zien....
Ik zie niets!.... Ik kan mijn eigen handen en voeten niet zien.... (Schreierig) Ik heb het koud!.... Ik wil niet verder reizen.... Ik wil naar huis....
Kom, huil nou niet den heelen tijd, net als het Water.... Schaam je je niet?.... Zoo'n groot meisje!.... Let op, de nevel trekt al weg, nu zullen we zien wat er achter zit....
Inderdaad is er beweging gekomen in den mist, hij wordt dunner, helderder, verspreidt zich en verdampt. In het licht, dat al helderder wordt, onderscheidt men weldra onder een bladerdak een vriendelijk boerenhuisje, begroeid met klimplanten. Ramen en deur staan open. Men ziet bijenkorven staan onder een luifel, bloempotten op de vensterbank, een vogelkooi, waarin een merel enz. Dicht bij de deur een bank, waarop een oude boer en zijn vrouw, nl. de grootouders van Tyltyl, in diepen slaap verzonken zitten.
| |
| |
Tyltyl (die hen dadelijk herkent)
Daar zijn grootvader en grootmoeder!....
Mytyl (in de handen klappend).
Ja! ja!.... Ze zijn het!.... Ze zijn het!....
Tyltyl (nog eenigszins wantrouwend)
Pas op!.... We weten nog niet of ze in beweging komen.. Laten we achter den boom blijven staan....
Grootmoeder Tyl opent de oogen, heft het hoofd op, rekt zich uit, zucht eens en kijkt naar Grootvader Tyl, die ook langzaam uit den slaap ontwaakt.
Ik heb zoo'n idee, dat onze kleinkinderen, die nog in leven zijn, ons vandaag zullen komen bezoeken....
Zeer zeker denken ze aan ons, want ik heb zoo'n vreemd gevoel en mijn beenen slapen....
Ik geloof, dat ze al heel dicht bij zijn, want er dringen me vreugdetranen in de oogen....
Neen, neen, ze zijn ver weg.... Ik voel me nog zwak....
| |
| |
En ik zeg je, dat ze hier al zijn; ik ben weer geheel bij krachten gekomen.
Tyltyl en Mytyl (van achter den eik te voorschijn komend)
Daar zijn we! Daar zijn we! Grootvader en Grootmoeder!.. Wij zijn het.
Daar!.... Zie je wel?.... Wat heb ik gezegd?.... Ik was er zeker van, dat ze vandaag zouden komen....
Tyltyl!.... Mytyl!.... Je bent het zelf!.... Zij is het!.... Ze zijn het!.... (Ze doet een poging om hen tegemoet te loopen.) Hard loopen kan ik niet!.... Ik heb nog maar steeds rheumatiek!
Grootvader Tyl (die hinkende aan komt loopen).
Ik ook niet.... Dat is de schuld van mijn houten been, dat nog altijd het andere moet vervangen, sinds ik het gebroken heb, toen ik uit den grooten eik ben gevallen....
Grootouders en kinderen omhelzen elkaar hartelijk.
Wat ben je groot en sterk geworden, mijn lieve Tyltyl!....
| |
| |
Grootvader Tyl (die de haren van Mytyl streelt)
En Mytyl dan! Kijk eens wat een mooie haren en wat mooie oogen!.... En wat ruikt ze lekker!....
Geeft me nog eens een kus!.... Komt hier eens op mijn knieën zitten....
En ik dan? Krijg ik niets?....
Neen, neen.... Ik eerst.... En hoe maken het vader en moeder?....
Best, grootmoeder.... Zij lagen te slapen, toen wij weg gingen....
Grootmoeder Tyl (ziet hen maar steeds aan en overlaadt hen met liefkoozingen)
Och, och, wat zien ze er lief uit, en zoo helder!.... Heeft moeder je gewasschen?.... En heelemaal geen kapotte kousen!.... Vroeger stopte ik ze altijd. Waarom komen jullie ons niet vaker opzoeken?.... Dat vinden we zoo heerlijk!.... Maanden en maanden lang hebben jullie ons vergeten en hebben we niemand gezien....
| |
| |
We konden niet, grootmoeder, en vandaag heeft ons de Fee....
Wij zijn altijd hier, in afwachting van een bezoekje der levenden.... Ze komen toch zoo zelden!.... Den laatsten keer dat jullie gekomen zijt - wacht eens, wanneer was dat ook weer?.... Op Allerheiligen, toen de kerkklok luidde..
Met Allerheiligen?.... Toen zijn we niet uitgeweest, we waren erg verkouden....
Neen, maar toen hebben jullie aan ons gedacht....
Nu dan, ieder keer, dat je aan ons denkt, worden we wakker en zien je weer....
Heusch? Als we maar enkel....
Nu ja, dat weet je toch wel....
| |
| |
Neen, neen, ik wist niet, dat....
Grootmoeder Tyl (tot grootvader)
't Is vreemd, daar boven.... Dat weten ze nog niet.... Leeren ze dan niets?....
Net als in onzen tijd.... De levenden zijn zoo onnoozel als ze praten over de Anderen....
Slaapt u maar altijd?....
Ja, we slapen veel, in afwachting van een gedachte der Levenden, die ons dan wakker maakt.... O, dat slapen doet goed, als het leven is afgeloopen.... Maar 't is toch ook prettig van tijd tot tijd wakker te worden....
O maar, dan is u dus niet echt dood?....
Grootvader Tyl (opspringend)
Wat zeg je?.... Wat zegt hij daar nu?.... Hij gebruikt woorden, die wij niet meer begrijpen.... Is dat een nieuw woord, een nieuwe uitvinding?....
| |
| |
Ja juist, dat woord was het.... Wat wil dat zeggen?....
Wel, dat je niet meer leeft....
Wat zijn ze toch onnoozel daar boven!....
Heeft men het hier goed?....
Wel ja, niet kwaad, niet kwaad; en zelfs, als men nog bad..
Vader heeft me gezegd, dat we niet meer moesten bidden..
Jawel, wèl doen.... Bidden is zich herinneren....
Ja, ja, alles zou best gaan, als jullie ons maar wat meer kwamen bezoeken.... Weet je nog wel, Tyltyl, den laatsten keer had ik zoo'n heerlijke appeltaart gemaakt!.... Je hebt er zoo verbazend veel van gegeten, dat het je slecht bekwam....
| |
| |
Maar ik heb al sedert verleden jaar geen appeltaart gegeten.... Er waren van 't jaar geen appelen.
Zeg nu niet zulke dwaze dingen.... altijd zijn die er hier....
Nou ja, maar dat is niet hetzelfde....
Waarom niet? Alles is toch hetzelfde daar men elkaar weer kan omhelzen....
Tyltyl (kijkt beurt om beurt grootvader en grootmoeder aan).
U is heelemaal niet veranderd, grootvader, heelemaal niet.... En grootmoeder ook niet.... Maar u is mooier geworden....
Ja, ja, dat gaat wel.... We worden niet ouder.... Maar jullie wel, jullie groeit!.... Wat worden jullie flink!.... Kijk, daar op de deur staat nog het teekentje van den laatsten keer.... Dat was met Allerheiligen.... Laat eens kijken, sta eens flink rechtop.... (Tyltyl gaat tegen de deur staan). Vier vingers! Dat is enorm! (Mytyl gaat ook tegen de deur staan) En Mytyl, vier en een halven!.... Ja, ja, zulk gespuis!.... Dat groeit maar en groeit maar!....
| |
| |
Tyltyl (met verrukking om zich heen ziende).
Wat is alles eender, wat staat alles nog op dezelfde plaats!....Maar wat is alles veel mooier!.... Daar is de klok met den grooten wijzer, waarvan ik de punt gebroken heb....
En hier is de soep-terrine, waarvan jij den knop gebroken hebt....
En daar is het gaatje, dat ik in de deur gemaakt heb, dien keer toen ik de boor gevonden had.
Ja, ja, je hebt heel wat vernield!.... En hier is de pruimenboom, waarin je zoo graag klom, als ik er niet bij was.... Hij heeft nog altijd zulke mooie roode pruimen.
Ja, maar ze zijn nu nog veel mooier!....
En daar is de oude merel!.... Zingt die nog altijd?
De merel wordt wakker en begint heel luid te zingen.
Nu zie je het zelf.... Zoodra men er aan denkt!....
| |
| |
Tyltyl (ziet met stomme verbazing, dat de merel heelemaal blauw is.)
Kijk eens, hij is blauw!.... Maar dan is hij het, de Blauwe Vogel, dien ik aan de Fee moet brengen!.... En u zei niet eens, dat u hem hier hadt! O wat is hij blauw, heelemaal blauw, zoo blauw als een blauw glazen knikker!.... (Smeekend) Grootvader en grootmoeder, wilt u hem mij wel geven?....
Wel ja; misschien wel.... Wat denkt u er van, grootmoeder?....
Wel zeker, wel zeker.... Wat hebben we er hier aan.... Hij doet niets dan slapen.... Je hoort hem nooit....
Dan zal ik hem in mijn kooi zetten.... Gunst, waar is mijn kooi?.... O ja, dat 's waar ook, ik heb hem achter dien dikken boom laten staan.... (Hij loopt naar den boom toe, brengt de kooi mee en zet er de merel in) Is het dus heusch waar, geeft u hem mij echt?.... Wat zal de Fee blij zijn!.... En dan het Licht!....
Maar weet je, ik sta voor den vogel niet in.... Ik vrees, dat hij niet meer zal kunnen wennen aan het onrustige leven
| |
| |
daar boven, en dat hij met den eersten den besten gunstigen wind weer zal terugkomen.... Enfin, we zullen zien.... Laat hem nu maar staan en kom eens naar de koe kijken.
Tyltyl (wiens aandacht op de bijen valt)
O en zeg eens, hoe gaat het met de bijen?....
Die maken het best.... Zij leven ook niet meer, zooals jullie daar ginder zegt; maar ze werken flink....
Tyltyl (naar de korven toe gaande)
O ja, het ruikt naar honing!.... De korven zullen wel zwaar zijn!.... Alle bloemen hier zijn zoo mooi!.... En de zusjes, die gestorven zijn, zijn die hier ook?....
En waar zijn onze drie broertjes, die begraven zijn?....
Op deze woorden komen 7 kindertjes verschillend van grootte als de snaren van een harp, een voor een het huis uit.
Daar heb je ze, daar heb je ze!.... Zóó als je er aan denkt of van ze spreekt, komen ze, die guiten!....
Tyltyl en Mytyl loopen de kinderen tegemoet. Ze omhelzen elkaar, duwen elkaar bijna omver, dansen en dribbelen rond onder luide vreugdekreten.
| |
| |
Zeg, Piet!.... (Ze grijpen elkaar bij de haren) Laten we nog eens vechten zooals indertijd.... En Robert!.... Dag Jan.... Heb je je tol niet meer?.... En daar zijn Magdalena en Nelly, Paulientje en Riekje....
Och ja Riekje, Riekje!.... Kijkt, ze kruipt nog!....
Ja, ze groeit niet meer....
Tyltyl (ziet het hondje, dat keffend om hen heen loopt)
Daar is Kiki, dien ik eens met de schaar van Paulien een stuk van zijn staart heb afgeknipt.... Hij is ook niet veranderd....
Grootvader Tyl (gewichtig)
Neen, hier verandert niets.
En Paulien heeft nog altijd dat puistje op haar neus!....
O dat gaat niet meer weg, daar is niets aan te doen....
| |
| |
Wat zien ze er goed uit, wat zijn ze dik en vet!.... Wat een dikke wangen!.... Ze krijgen zeker veel te eten....
Het gaat hun veel beter sedert ze niet meer leven.... Er valt niets meer te vreezen, men is nooit ziek, heeft nooit zorgen....
In huis slaat de klok acht uur.
Grootmoeder Tyl (uiterst verbaasd.)
Wat is dat nu?....
Wel op mijn woord dat weet ik ook niet.... Dat moet de klok zijn....
Dat is onmogelijk, die slaat nooit.
Omdat wij nooit meer aan den tijd denken.... Heeft misschien iemand aan den tijd gedacht?....
Ja, ik. Hoe laat is het?....
| |
| |
Heusch dat weet ik niet meer.... Daar heb ik de gewoonte van verloren. Er klonken acht slagen, dat is dus zeker wat men daar boven 8 uur noemt.
Het Licht verwacht mij om kwart vóór negen.... Dat is om de Fee, 't is van het hoogste gewicht.... Ik ga er dus van door....
Je zult nu toch niet weggaan vlak vóór het avondeten!.... Laten we vlug de tafel dekken vóór de deur.... Ik heb juist heerlijke koolsoep en een verrukkelijke pruimentaart..
Men draagt de tafel naar buiten, zet die voor de deur, brengt borden en schalen, enz... Allen helpen mee.
Nu dan, nu ik toch den Blauwen Vogel heb.... En dan koolsoep, die heb ik in zoo lang niet gehad!.... Al dien tijd niet, dat ik op reis ben.... Die krijg je niet in de hôtels....
Ziezoo, dat is al klaar.... Aan tafel, kinderen.... Als jullie zoo'n haast hebt, moeten we geen tijd verliezen.
De lamp is aangestoken en de soep rondgediend. Grootouders en kinderen gaan om de tafel zitten onder veel porren en duwen, uitroepen en vreugdekreten.
| |
| |
Wat is die lekker!.... Lieve hemel wat smaakt die goed!.... Ik wil nog meer, nog veel meer!....
Hij zwaait met zijn houten lepel en klopt er mee tegen zijn bord met veel lawaai.
Komaan, komaan, een beetje kalmer.... Je bent nog altijd even slecht opgevoed; je zult je bord nog breken....
Tyltyl (die half op zijn tabouret gaat staan)
Nog meer, nog meer!....
Hij reikt naar de soepterrine, die hij naar zich toetrekt; deze valt om en de heele inhoud valt op tafel en van daar op de knieën der aanwezigen; kreten en gehuil van degenen, die zich branden.
Daar nou!.... Ik had het je wel gezegd....
Grootvader Tyl (die Tyltyl een klinkende oorvijg toedient)
Dat is voor jou!....
Tyltyl (is een oogenblik uit het veld geslagen, dan brengt hij verrukt zijn hand aan zijn wang.)
O ja, zoo was het, zulke klappen gaf u toen u nog leefde..
| |
| |
Grootvader, deze is prettig en doet je goed!.... Daar moet ik u een zoen voor geven....
Best hoor; er zijn er nog meer als je daar pleizier in hebt..
De klok slaat half negen.
Half negen!.... (Hij gooit zijn lepel neer) Mytyl, we hebben nog maar net tijd....
Kom, kom, nog een paar minuutjes!.... Er is geen brand. We zien elkaar zoo zelden....
Neen, het kan niet.... Het Licht is toch zoo goed.... En ik heb het beloofd.... Kom gauw, Mytyl, kom mee!....
Mijn hemel wat zijn de Levenden toch lastig met al hunne zaken en beredderingen!....
Tyltyl (neemt zijn kooi en geeft haastig ieder om de beurt een kus)
Dag Grootvader.... Dag Grootmoeder.... Dag zusjes en broertjes, Piet, Robert, Paulien, Magdalena, Riekje, o en dag Kiki!.... Ik voel wel, dat we niet langer hier kunnen
| |
| |
blijven.... Schrei niet, grootmoeder, we zullen dikwijls terugkomen....
Je moest alle dagen komen!....
Ja, ja, we zullen zoo dikwijls mogelijk komen....
't Is onze eenige vreugde en 't is zoo'n feest als jullie gedachten ons hier bezoeken!....
Andere afleiding hebben we hier niet....
Gauw, gauw! Mijn kooi!.... Mijn vogel!....
Grootvader Tyl (terwijl hij hem de kooi aangeeft.)
Daar zijn ze!.... Je weet, ik sta er niet voor in; en als hij niet de goede kleur heeft!....
| |
| |
De broertjes en zusjes Tyl
Vaarwel Tyltyl!.... Dag Mytyl!.... Denk aan de suikerboonen!.... Adieu! Komt vooral terug!....
Allen wuiven met hun zakdoek, terwijl Tyltyl en Mytyl zich langzaam verwijderen. Maar reeds onder de laatste antwoorden is de nevel van het begin weer opgekomen en gaandeweg dichter geworden, het geluid der stemmen wordt zwakker, zoodat op het eind van dit tooneel alles in den mist is verdwenen en op het oogenblik dat het scherm zakt alleen Tyltyl en Mytyl te zien zijn onder den grooten eik.
Dat weet ik niet (Hij kijkt naar den vogel in de kooi). Gunst, de vogel is niet meer blauw!.... Hij is zwart geworden!....
Broer, geef me een hand.... Ik ben bang en ik heb het zoo koud....
HET SCHERM VALT. |
|