Het singende nachtegaeltje
(1671)–Cornelis Maertsz.– Auteursrechtvrij
[pagina 67]
| |
Stem: Te may als al de vogelen singen.
HEt is een wonder om aen te mercken,
Hoe vele, en hoe verscheyden wercken
De menschen wel aenvaten:
Een yder die voeght hem tot het sijn,
In hoog, en lage staten,
2. Wanneer als wy de landen doorloopen,
Wat siene wy al menschen met hoopen,
In vaerten, en op wegen,
Die sommige loopen met ons heen,
And're komen ons tegen.
3. Dat ick eens op de maen mochte klimmen,
Wanneer als hy op rijst in de kimmen,
| |
[pagina 68]
| |
En gaen met hem om hoogen,
Hoe frap soud' ick dit wereldts gewoel
Aenschouwen met mijn oogen?
4. Maer holla neen, ick heb my versonnen,
Wanneer ick dus was rondom geronnen
Soud' ick niet ander seggen
Als, 'k heb een krimmelende Mieren-hoop
Vol van mieren sien leggen.
|
|