Het singende nachtegaeltje
(1671)–Cornelis Maertsz.– AuteursrechtvrijStem: Roosemont. Waer ghy vliet. | |
[pagina 44]
| |
DEs Hemels licht verdween,
Doe het groote licht verscheen,
Dat te boven gaet, de vlammende Son,
En hem openbaerd aen Solomon:
Namentlijck doe God, quam van boven af,
En hem dit antwoordt gaf:
Salomon eyscht ghy
Nu vrymoedelijk van my,
Wat dat u lust, en wat het zy.
2. Salomon hier op seydt:
Ghy hebt die Barmhertigheydt
Aen David gedaen, dat ick sijnen Soon,
Na hem ben gevolght, of sijnen troon,
Tot een Hooft van 't volck: en ik ben noch ionck,
En 't volck dat ghy my schonck,
Is sulck een getal,
| |
[pagina 45]
| |
Dat niemant tellen sal,
En desen wachten op my al.
3. Daerom ghy wijsen Heer,
Sendt op my een straeltjen neer
Van u Hemels licht: op dat ick nu voort,
Dit volck leyden magh, soo het behoort.
Doe antwoorde Godt: nadien dat het wit
Van 't gene ghy my bidt,
Niet is machtigh goedt,
Noch oock niet uw's vyandts bloedt,
Noch niet dat ghy langh leven moet.
4. Maer alleen dat verstant
In u herte zy geplant,
Dat ghy Iocobs, stam, leyden meught in dees,
Na mijn wil, en woort, in mijne vrees.
Soo geef ick u verstant, wijsheyt, overvloet,
| |
[pagina 46]
| |
Rijckdom, schatten, en goet,
En oock lof, en eer,
Alsoo datmen sulcken Heer
Niet en sal vinden immermeer.
5. Hier mee de Heer verdween,
En voer na den Hemel heen.
Ende Salomon, kreegh oock van den Heer,
Wijsheydt, en verstant, rijckdom, en eer:
Ia sulck een verstant, datmen nergens niet
Sijnes gelijcken siet
Silver, ende Gout,
Ende kostlijck Ebben hout,
Kreegh hy oock mede menigh-fout.
6. Salomon hier in speelt
Aen ons allen een voorbeelt,
Dat hy het verstant, acht in sijn gemoet,
| |
[pagina 47]
| |
Meerder weert te zijn, als 't aertsche goedt.
Daer is oock geen schat, ons soo nut als dit:
Want die dien schat, besit
Heeft een instrument,
Daer door dat hy tot hem went,
Edele schatten sonder ent.
|
|