| |
| |
| |
Verbeteringen van de copiïst (k) en van de middeleeuwse corrector (c), emendaties (e) en commentaar.
vs. 1-52. Proloog van Van Maerlant. Vgl. Inleiding, blz. 359-360. |
1. trect: loopt. |
2. scende: rampzaligheid, ellende. |
3. Na dat: zoals; seget: zegt. |
4. Daer: waar, bij wie; leget: ligt, staat. |
6. verdullen: verdwazen. |
7. hem: zich. |
8. el: anders; danne: dan; winnen: winst behalen. |
9-10. 2 Tim. 4:3-4. |
10. boerden: verdichte verhalen, romans; favelen: romantische verhalen; leren: leren kennen, lezen. Vgl. vss. 33-8. |
12. Of dus... gaet: of't aldus... toegaat. |
13. alre: aller. |
14. Entat: en dat; quade: boze. |
15. goet: goederen. |
16. ghescoet: geschoeid. |
17. zochte: zacht. |
18. metten papen: met de seculiere priesters. |
20. Wie es hi nu: wie is er nu. |
21. Hine: of hij... niet, die niet; aventuert: op het spel zet, in gevaar brengt; metter spoet: lichtzinnig. |
22. om: voor. |
23. ghierichede: hebzucht; wast: neemt toe. |
24. ere: aanzien, goede naam. |
26. Des ontfaermedi: ontferm u daarover. |
27. desen vulen zac: minachtende uitdrukking voor: het lichaam. |
28. ghemac: genot van het leven. |
30. dine: uw; gespleten: doorboord. |
31. Nauwelijks wordt er iemand door mij gekend, ken ik iemand. |
33-4. Alle vier voorname figuren uit de Britse romans; hs: ϼ chevael |
35. Verzonnen namen en nooit bestaan hebbende. |
36. Hier of: hiervan. |
37. Truffe: verzinsels, leugenachtige verhalen. |
40. Omdat ze (die ewangelie) goed en waar, het goede en de waarheid, zegt. |
41. C hare > harde. - E harde (C). - Zie daarvan een zeer duidelijk bewijs. |
42-4. Hun, die gaarne de waarheid vernemen, kan het niet licht zo gaan, of men treft er nog deugd in aan. |
| |
| |
46. vangen an: aannemen. |
48. te waren: in waarheid, inderdaad. |
49. Vgl. vs. 3. |
51. En voor geld is 't, dat men niet slaapt, zich moeite geeft. |
52. domesdach: oordeelsdag. |
53-124. Vgl. Inl(eiding), blz. 360-1. |
55. God, die niemand (niet: niets) wil laten verloren gaan. |
56. sach ende siet. Vgl. 3151, 6892, 6952. Een stijlfiguur, vgl. Stoett, § 245; riesen: op de verkeerde weg zijn. |
57. te sen (te desen): in dezen. Hebr. 1:2. |
58. met roden ziden: met de rode, de bloedende, zijdewonde, n.l. Sint Franciscus. |
59. Die (God) zijne (Franciscus') wonden veroorzaakte. |
60. Om dat: opdat; hi: God; leigt versmoort: ligt gedompeld. |
61. svleeschs weilde: zingenot van het vlees, het lichaam. |
62. overmoet: hoogmoed. |
65. Dat men het beslist geloven zou. |
66. vray messagier: de waarachtige (Gods)gezant. |
67. seghel: zegel, n.l. de wondtekenen. |
68. Om de zending voor Hem te vervullen. |
69. · v ·: vijf. |
70-3. Nog nooit is een aanzienlijk persoon zo grote eer bewezen, dat Hij (God) hem als drager van het teken (der vijf wonden) heeft uitgezonden; nu echter op het einde der wereld heeft Hij Franciscus het zegel gegeven. |
74-86. Vgl. Inl. blz. 382-4. |
75. dor der ghere bede: op verzoek van degenen. |
76. Dies: die er om. |
77. harde: zeer. |
78. Daarom wil hij hun daarmede genoegen doen. |
79. patroon: Sint Franciscus. |
81. gevadre: vriend. |
82. rijm: gedicht, dichtwerk; vergadre: samenstel, vervaardig. |
83. Dor: ter wille van, voor. |
85. E dichter (T, D). |
86. hi hem: hij (onze Heer, vs. 83) hun. |
87. broeder: Minderbroeder. |
88. gedicht ter cure: keurig samengesteld, gemaakt. |
89. Zo goed en zo getrouw (naest: van nabij) ik kan. |
90. metter haest: zonder uitstel. |
92. sticken: hoofdstukken. |
93. van sire viten: van zijn leven. |
94. bekeren: verkeren; in werelt abite: in werelds kleed (vgl. vs. 200). |
95. C Tord > Tand'e.- E Tandere(C). bet: beter, meer. |
96. E · iij · (T, D). Aant. |
97. C Tord > Tand'e > Torde. - E Torde (C). - Torde: 't derde; zette: stichtte. |
98. geprouft bi wette: wettelijk (door de kerkelijke overheid) goedgekeurd. |
100. En hoe de Paus schriftelijke goedkeuring daarvan gaf. |
101. ten zuren: tot gestrengheid. |
102. hoene solaesten: hoe hem vertroostten. |
103. grote vele: zeer grote. |
104. Die God in zijn goedertierenheid zeer begunstigde. |
| |
| |
106. vervulte daer inne: voorziening daarin (in de armoede). |
107. goedertierhede: vroomheid, godsvrucht. |
108. dwanc: bedwong. |
109. clare: volmaakte. |
111-2. 't Tiende, hoe hij zich krachtig en ten zeerste toelegde (den nerenst dede: de ijver aanwendde) op het gebed. |
113. E Tellevenste (T, D). - Tellevenste: 't elfde; verstannesse der scrifturen: begrip der H. Schrift. |
114. En hoe hij voorspellingen deed. |
115. nerenst: naarstig, vurig. |
116. den menigen: menigeen. |
117. C T d'tiende > Dertiende. - |
120. ende: einde. |
121-2. 't Vijftiende, hoe men hem heilig verklaarde, En hoe men hem overbracht. |
123. Tachterste: 't laatste. |
125. C bem > ben door radering. |
126. C hem > hen door radering. - Met goeder herte: van harte, hartelijk. |
129-134. Vgl. Inl. 348-9. |
129. sire in: zij er in. |
130. E Aant. |
131. om de rime: voor de verzen. Vgl. Aant. |
132. Misselike tonghe: allerlei tongvallen. |
133. E Aant. - Duuts: Opper- en Nederduits; Dietsch: Vlaams (en Brab.). |
134. Walsch: Frans. |
135. vray: waar, betrouwbaar; rijm ende zin: de inhoud van het dichtwerk. |
139. port: stad. Assisi ten Z.-O. van Perugia. |
141. Wies gedincnesse: wiens nagedachtenis. Eccl. 45:1. |
142. diet al vryet: die 't al, alles, beschermt. Niet in Lat. |
143-4. Die voorkwam hem zo welwillend met zoete en rijke zegeningen. Lat.: ‘ipsum in benedictionibus dulcedinis benigne praeveniens’. Vgl. Ps. 20:4. |
145. E Aant. - hine: hij hem. |
146. E Aant. - wantroste: treurige toestand. |
148. ghifte: genadegave. |
149. lichteden: lichtzinnigheden. Lat.: ‘in vanis’. |
150. Vgl. Ps. 61:10. |
152. En, nadat hij had leren lezen en schrijven. Lat.: ‘post aliqualem litterarum notitiam’. |
153. Voor de handel opgeleid. |
155. addene: had hem. |
156. niewer: nergens. |
158. Die de lusten van het zwakke vlees zochten, najoegen. |
160. plachi coopmanscepe: legde hij zich toe op, dreef handel. |
161. hope: verwachting. |
162. Zoals een koopman die daar nooit genoeg van kan krijgen. |
163. inadren van Fransoise juegt: de inborst van de jonge Franciscus. |
164. Was vervuld van overvloedige deugd. |
165. Dat: die; Vgl. Stoett, § 55. |
166. algader: (zo) zeer. |
167-8. an daerme, ons heren lede, drouch: de armen, de ledematen van onze Heer (Jesus Christus) toedroeg; so grote ontfarmichede: heel groot medelijden. |
169. De vrijgevigheid, inderdaad. |
| |
| |
172. verdult: dwaas. |
173. verstanden: verstaan, begrijpen. |
174. diemen las: dat hij hoorde lezen. Lat.: ‘Evangelii non surdus uditor’. Vgl. Jac. 1:22. |
175-6. Want hij besloot (een aalmoes) te geven, wie er ook om zou vragen. Vgl. Luc. 6:30. |
178. Indien hij (de vrager) sprak (gewaagde) van de liefde onzes Heren. |
179. gevel: geviel, gebeurde. |
180. plach: bezig was met (pleegde). |
181. weder zede: (een aalmoes) weigerde. |
182. vorlede: (voorlegde) voorhield, zijn aandacht vestigde op. |
183. jegen zine sede: tegen zijn gewoonte. |
184. bepensde: (bepeinsde) bedacht; ter stede: terstond. |
185. tsire herte: in zich zelf. Lat.: ‘ad cor’. Pollm. verklaart blz. 136 foutief: ‘kwam tot inkeer.’ Ps. 84:9. |
187. -ne... vorsien: voor hem gezorgd. |
188. mettien: meteen. |
189. Dat hij het nooit meer zou doen. |
190. Waer: wanneer; dor: om. |
191. C te geschreven boven de spatie tussen wat en geven. - Was het dat hij wat had te geven, indien hij wat geven kon. |
192. Vort mee helti: Voortaan hield hij. |
195-6. met eren: tot zijn eer. Vgl. hfst. VII, 8 vlgg. |
198. Vgl. Gal. 3:27. |
199. Datti des plach: dat hij zich dáárop toelegde. |
201-2. Vgl. vs. 178; in enigen dagen: te eniger tijd, ooit. |
204. verwandelne: veranderen. |
205. sochte: zachtmoedig; mate: nederig, bescheiden (matig). |
206. ghesate: ootmoedig, eenvoudig. |
207. Gedogich: verdraagzaam; gewandrich: inschikkelijk. |
208. Meer dan 's mensen natuur vermag. |
210. goet conde gedragen: vermogen toeliet. |
211. aldustaenre: dusdanige. |
213. daer ment an sach: zoals men aan hem kon zien. |
215. ·i-: een; het cijfer ·i· behoeft nooit een verbogen vorm te vertegenwoordigen. |
217. trone: hemel. |
219. doe tote: toen in. |
220. Alleszins heel eenvoudig. |
221. Van hem vermoeden we ook. |
222. Dat: dat 't. |
223. vernam: merkte, zag. |
224. jegen: tegemoet. Surius en vt: ‘vir... cum aliquando per civitatem eunti obviaret Franciscus’. An Fr: ‘Francisco’. |
226. En spreidde hem snel voor zijn voeten. Vgl. Luc. 19:36. |
230. ane vaen: aanvangen, beginnen. |
231. Daerne... omme: waarom hem. |
232. Alle gelovigen, christenen. An Fr: ‘Ignorabat adhuc’. ms I H: ‘Ignorabat’. |
234. Vgl. Job 15:8. |
235. dedene waken: deed hem zijn krachten inspannen. |
237. menscelijchede: menselijke natuur. |
238. Dwong hem ook tot het lagere. |
239. Zo was ('t) vreemd aan de jon- |
| |
| |
geman, had de jongeman niet geleerd. |
241. ongewone ter sake: hiervan niet op de hoogte. |
242. Hoe hij de gaven Gods zou kunnen smaken. |
243-5. En, omdat kwelling en ziekte menigmaal begrip geeft aan het geestelijk gehoor. Vgl. Is. 28:19. |
246-7. Kwamen op hem neer (troffen hem) om zijn lichaam te pijnigen. Cam is enk. bij het mv. hande. Vgl. Stoett, § 208, Le Roux, § 264; diene verkeerden wale: die hem geheel veranderden. Vgl. Ezech. 1:3 en Ps. 76:11. |
248. vel: viel. |
249. versleet: neersloeg. |
251. tontfane: te ontvangen. |
252. E gevoechne (Mnl W 2, 1824). - En die (de ziel) daarnaar te schikken. |
253. des genas: daarvan genezen was. Niet in Lat. |
256. pareren: uitdossen; gereden: uitrusten (gereed maken). |
257. daer hem te zine stoet: waar hem te zijn stond, waar hij moest zijn. Dit vs. niet in Lat. |
258. datti: hij; dat is expletief terugwij zend op een te voren genoemde zelfstandigheid. Vgl. Stoett, § 45, Mnl W 2, 75. |
260. Hij had terstond medelijden met hem. |
261. ontcledem ter stede: ontkleedde zich terstond. |
263. C D' m[?]erct > Merct. - in enen: tegelijkertijd. |
264. dogedachtichede: edele daden, liefdediensten. |
265. gemect: begrepen. |
266. Des edels scaemte: de schamelheid van de edelman. |
268. verlicht van: verlicht in. |
271. Vertoochdem: toonde hem. |
272. palaes: paleis; diere: kostbaar. |
274. De gewone lezing is dat de wapens met rode kruisen bedekt waren. De obvius sensus van dit vs. is dat het paleis met ridderwapens was behangen en met rode kruisen was bedekt. Dat komt overeen met vt: ‘palatium speciosum et magnum cum militaribus armis cruris Christi signaculo insignitum clementia sibi divina monstravit.’ De gewone lezing heeft insignitis. ms Br 3: ‘een groot ruum pallaes met ridderliken wapen ende al metten teeken des cruces beset’. Evenzo mss Haag 1 en Haag 2. |
275-80. Prolepsis: opdat God hem duidelijk zou tonen, dat Hij de barmhartigheid, die hij aan de arme ridder bewees ter wille van de Koning des hemels, hem zou vergelden met kostbare, grote beloning. Vgl. Stoett, § 358. |
276. hs: rudd'. |
281. wies dat ware: van wie dat (de wapens) was. |
283. sijn: van hem. |
284. chierhede: kostbaarheden. |
285. 's Morgens vroeg daarna. |
286. K onwaken. Voor het woord is een t geradeerd. Van de letter(s) tussen n en a is door radering en bijwerking de w gemaakt. - onwaken: wakker. |
287-9. Daar zijn verstand ook nog niet in staat was om de geheimen Gods te doorvorsen. De bijzin, vs. 287-93, staat vóór de hoofdzin vs. 294-6. Vgl. Stoett, § 351. |
289. betekenesse: voorteken, aanduiding. |
| |
| |
290-3. En hij dingen die men uiterlijk waarneemt (d.i. het uiterlijk, de schijn der dingen) niet kon aanwenden [om te weten], wat er aan waarheid, die men niet ziet, kon aangeduid zijn. |
294. Had hij toch wel vermoeden daarvan. |
296. droom: droomgezicht, visioen. |
297. C De corrector heeft b en rocht(?) aangebracht boven de spatie tussen voor en acht; en groot achter de regel met een a (rangletter?) er boven. Heeft hij willen verbeteren in: Bedi so heefti voorbrocht groot acht? Na groot is er een kruisje, maar dat is van een andere hand. - Bedi: daarom; voor acht: zich voorgenomen, besloten. |
298. Daar hij nog weinig vermoedde. Lat. ‘divinae adhuc dispositionis ignarus.’ |
300. Dat hij naar Apulië zou gaan. |
301. Graaf Gentile. |
302. Om daardoor te verwerven. |
303. mocht hem gescien: kon het hem gelukken. |
307. quam: gekomen was; poort: stad, n.l. Spoleto. |
310. machti: kan u; bet: beter. |
312. na trecht: volgens recht, terecht. |
315. hevets: heeft daartoe. |
316. de Gods cracht: de almachtige God. |
317. Twi laetstu... om: waarom stelt gij achter... bij. |
320. E Wat wiltu (T, D). |
321. te lande: naar huis. Hand. 9:6. |
322. zande: overzond. |
324. E Dat (D). - vervullen: in vervulling doen gaan. |
325. Na dien dat (dat 't): zoals het. |
326. Niet zoals het de mens goed lijkt. |
327. Tilike: vroeg; daer naest: daarop volgend. |
329. Rustig en blijde. |
330. Niet in Lat. |
331. onderhorichede: gehoorzaamheid. |
332. Spiegel en voorbeeld. |
333. ombeet: verbeidde, wachtte af. |
334. Voort waert meer: voortaan; lude ende stille: volstrekt. |
336. al sonder sparen: vurig. |
337. Der goedertierheit: tot de goedertierenheid. |
338. Dat hij zich daartoe verwaardigen zou. |
339. vertogen: tonen. |
340. best begripen: 't beste aanvatten, beginnen. |
341. Toen bij beoefening. |
342. Van het aanhoudend gebed. An Fr: ‘ex frequenti orationis usu’. Wadding leest: ‘ex frequentis orationis usu’. |
345. E gode: boven (T, D). Aant. |
347. Versmaden als niets. Hoogl. 8:7. |
348. En door dusdanige wijze van doen. |
350-6. Mt. 13:44-6. |
351. vaste: goed, veilig. |
352. E als of: als (D, Mnl W 6, 1109). |
353. margarite: parel. |
354. hem maken quite: zich ontdoen van. |
357-390. Zijn ingevoegd door Van Maerlant. Vgl. Inl. blz. 361-2. |
357. Dose: spreek uit: Deuse. |
358. vite: levensbeschrijving. |
360. En ik verklaar ze verder voor de ongeletterden. |
| |
| |
362. Heeft terecht de gelijkenis, het beeld van de schat, de schat is het beeld van het hemelrijk. |
365. Bedect: verbergt. |
369. Vgl. vs. 345. |
370. scone: voordelig, als een goed koopman. |
372. Leide: zette. |
374. dat erdsche vat: het lichaam. |
375. bedect: verborgen; viant: duivel. |
376. vant: zou vinden. |
377. Echt: daarna. |
379. E Aant. |
381. Van joyen: van vreugde. |
385. Hens (het en es): er is (niet); ongeraect: onvolmaakt. |
386. hire: hij ze (de zoetheid). |
388. aysijn: azijn. |
390. brochte: bezat. |
391. Nochtoe: toen nog. |
393. Sonder: behalve. |
394. Quam te voren: kwam het op. |
396. in des: daarin. |
397. ebbe onwaert: minacht, geringschat. |
398. Entie: en dat hij die. |
399. Indien hij wil beginnen (met Gods krijgsdienst). |
402. bider ere ziden: aan de ene kant. |
404. Een melaatse ontmoette hem daar (op dat plein). |
405. Daar hij hem onverwachts tegenkwam. |
407. So dat: maar toen (bijw.). |
408. hevet voracht: zich voorgenomen had. |
410. pijnt: moeite geeft. |
412. Indien hij begeert, enz. |
414. Te voet beetti hi: hij sprong van zijn paard; reduplicatie van hi? |
416. boot: bood, hield op. |
417. Om de aalmoes te ontvangen. |
421. zat up: steeg te paard. |
423. slicht: vlak. |
425. Hierover verwonderde hij zich zeer. |
428. achti: zorgde hij er voor; voort waert mere: van toen af. |
429. meerren: grotere. |
430. Stijgen, als God het toelaat. |
431. plach: was gewoon. |
433. Waar men vrij kon wenen en klagen. |
434. K zerichede. c < de stok van h. - in zerichede: in droefheid. |
435. Lat.: ‘gemitibus inenarrabilibus’. |
440. Verhoren wilde en voorlichten. |
442. in ere woesteden: in een afgelegen plaats. |
443. met uutbernende zinne: met (van liefde) laaiend hart. |
444. bevaen in: vervuld van. |
446. Als: zoals. |
447. an versach: aanzag. |
449. Versmalt: versmolt. Hoogl. 5:6. |
450. gedincnesse: gedachtenis, aandenken. |
454. Dat hij van dat ogenblik af. |
456. an nam: onderging. |
457-8. E Aant. - Hij van het vele zuchten alsmede van het hevig wenen bijna niet meer kon. |
459. Zoals hij zelf meedeelde. Vgl. hfst. XIII, 10. |
460. naken: nabijkomen. |
461. De Man Gods begreep daaruit immers. |
462. Het woord van het waarachtig Evangelie. |
463-5. Mt. 16:24. Vgl. vs. 1100-2. |
466. Niet in Lat. |
| |
| |
470. van: tot. |
473. geselscap: omgang; tgemoet: de ontmoeting; nochtan: dan nog. |
475. Werd hij geheel ontsteld van binnen. |
477. Die zich, volgens de profeet, vertoonde. |
478. onwaerde: verachtelijke. Lat.: ‘contemptibilis’. Is. 53:3-4. |
481. Dit vs. is een vereenvoudigde vertaling van: ‘humilitatis et humanitatis obsequia benefica praestabat’. |
483. Haer huus besachi: hun huizen bezocht hij. |
484. hem: hun; thare bedaerven: tot hun voordeel, nut. |
485. ontfarmicheit van gronde: grondig medelijden. |
487. broodbidders: bedelaars; gemene: gezamenlijk, allen. |
490. hem zelven hem: zich zelf hun. |
491. Nu... nu: Nu eens... dan weer. |
492. Niet in Lat. |
493. ontnaeyde: tornde los; scueretse: scheurde ze; dicken: dikwijls. |
494. sticken: stukken. |
495. in der hant: bij de hand, voorhanden. Vgl. hfst. VIII, 5. |
497. papen: seculiere priesters. |
499. garenst: het liefst; openbare: beslist. |
501. met eren: heerlijk. |
502. Emmer: volstrekt. |
503. Entie en hén. |
505. te waren: waarlijk, inderdaad. |
508. keerke dure: kerkdeur. |
512. Sachi: bemerkte hij; daer inne: daaronder. |
514. doerselen: lompen. |
515. leden: doorgebracht. |
516. Met bizondere vreugde. |
518. Te midden van het spul van die armen. Lat.: ‘in medio pauperum’. |
520. Lat.: ‘saecularem gloriam’; ende hare ere: episch synoniem. |
522. Van grade te grade: van trap tot trap, trapsgewijze. |
524. Dat: opdat. |
525. Vgl. vs. 452. |
526. Van buiten, uiterlijk zou dragen heel openlijk. An Fr: ‘exterius etiam cicumferret in corpore’; ms S: zonder ‘etiam’. |
528-30. Nog niet bepaald van deze wereld afgescheiden door leefwijze en kleding. |
532. C De corrector heeft in zwarte inkt een i geplaatst tussen de punt en de i van ·ij·. - E ·iij· (C). Aant. |
533-9. Omdat niemand Franciscus, de dienaar des Heren, kon onderrichten, en hij (Franciscus) niemand in deze aangelegenheid had tenzij God die alles vermag, bezocht hem welgevallig (dor zine ere) de goedertierenheid van onze Heer andermaal met grote zoetheid. |
543. Gen. 24:63. |
545. gaende: gegaan. |
547. In dere: ter ere. |
548. van ouden: van ouderdom; die haer lach ane: die ze had. |
549. Wel na: bijna; wilde: dreigde te. |
550. troostene daer toe: wekte hem daartoe op. |
555. upt: naar het. Dit geschilderde (Byzantijnse) kruis wordt nog be- |
| |
| |
waard in de kerk der Clarissen te Assisi, waarnaar het met de Clarissen zelf in 1260 is overgebracht. |
557. openbaer: duidelijk. |
558. Vanden cruce: An Fr: ‘vocem de ipsa cruce dilapsam’; ms R: zonder ‘dilapsam’. |
559. vleeschelike: lichamelijke. |
561. tale: stem. |
562. Ga, herstel mijn woning. |
563. sies: ziet; soe: ze. |
564. val: instorting. |
565. sin: geest. |
567. hem wondert: hij verbaast zich. |
570. hevet inne: bezit. |
571. Werd hij van verbazing zodanig. |
572. buten zinne: buiten zich zelf. Pollm. verklaart blz. 139 foutief: ‘krankzinnig’. |
573. Doch dat: maar toen. |
574. En hij weer tot bezinning was gekomen. |
575. onderhorichede: gehoorzaamheid. |
576. Gereedde hi hem: maakte hij zich op. |
577. van stenen: stenen (bnw.). |
578. wilde menen: bedoelde. |
579. Sonderlanghe: voornamelijk, allereerst. |
580. De gemeenschap der christenen, de katholieke Kerk. |
581. also zware: zo moeitevol, pijnlijk. Vgl. Hand. 20:28. |
582. dat: dat 't. Dat was namelijk zijn woning. |
583-4. Also als: zoals; verheest... an: vernomen van; sident: later. |
588. hem gezegent: het kruisteken gemaakt. |
590. tote Fulginen gevaren: naar Foligno (ten Z. van Assisi) gereden. Lat.: ‘Fulginium’. |
593-4. ende... comen: Lat.: ‘assumpto pretio’. |
594. gone (te lezen als: geune, Van Loey, II, § 61, Opm. 1: gene, die. |
596. daerne: daar hem. Lat.: ‘ecclesiam, de cujus reparatione mandatum acceperat, reverenter intravit’. |
599. cnape: jongeman. |
600. herden: heel. Vgl. Stoett, § 98. |
602. den gonen: aan deze. |
603-4. Om daarmee de kerk te herstellen en meteen tot ondersteuning der armen. |
606. gehingede: toestond. |
607. ·i· stonde: enige tijd. |
608. Dat veroorloofde hij (de priester) mondeling, daarvoor gaf hij toestemming. |
609. ontseidi uptien dach: weigerde hij toen. An Fr X: ‘non recepit’, ms F en vt: ‘recusavit’. |
610. Daar hij Franciscus' bloedverwanten vreesde. |
612. E Aant. - peneghe: penningen, geld. |
613. Warp hijt: wierp hij 't; vgl. Stoett, § 35; bet of: weg, aan een kant. |
614. Juist als verachtelijk slijk. |
615-25. Deze verzen zijn een vrije vertaling van: ‘Moram autem faciente servo Dei cum sacerdote praedicto, cum hoc intellexisset pater ipsius, perturbatus animo, cucurrit ad locum. At ipse, quia novus Christi erat athleta, cum audiret persequentium minas et eorum praesentiret adventum, dare locum irae volens, in quadam occulta fovea se abscondit.’ |
| |
| |
616. das: dat. |
617. merret: zich ophoudt. |
618. vererret: hevig verstoord. |
620. Vluchtte van vrees ter zijde, weg. Vgl. Rom. 12:19. |
621. Daar hij als kampvechter van onze Heer nog een nieuweling was. |
622. E te hem (Mnl W 2, 1079). - Toen hij vernam dat de bedreigingen zich naar hem keerden. |
623. hemelike pit: geheime kuil, groeve. |
624. Es hi ontscuult: heeft hij zich verborgen. |
625. K zomegen. De eerste e < o. - zomegen: menige. |
627. ruste: ophouden. |
628. allene: geheel en al. |
629. maecte quite: zou bevrijden. Vgl. Ps. 30:16; 108:31; 141:7-8. |
630. En Hij spoedig ten uitvoer mocht brengen. |
632. te voren: daarvoor, eerst. |
634. geestelike: in zijn geest. |
635. scelden: afkeuren. |
636. crancheit: zwakheid; lach an: bevangen had. |
637. En dat hij bang was en zwak. Niet in Lat. |
638. doet hi den ganc: gaat hij. |
639. vaer: vrees. |
640. TAssisen. An Fr: ‘versus civitatem Assisii’; ms S: zonder ‘civitatem’. |
641. Alsene: als hem. |
642. verkeert van seden: veranderd van levenswijze. |
643. ten beghinne: al dadelijk. |
644. Hielden zij hem voor waanzinnig. |
646. Bevuilden, smeten zij hem zeer smadelijk; met groter onwaerden, niet in Lat. |
647. roepen an: naschreeuwen, uitjouwen. |
648. Juist als ware het een krankzinnige. |
649. verkeert no te broken: kwaad noch van zijn stuk gebracht. |
651. leet dore: ging verder. |
652. steen doof: stokdoof. |
654. hi ghinder quam. ms S: ‘illuc accurrens’. |
655. dat.... zoude: opdat... wilde. |
656. dat: omdat; verderven: doden. Lat.: ‘ad perdendum’. |
657. Daar hij aan geen medelijden denkt. |
658. trect: sleurt. |
659. Hij viel eerst tegen hem uit. |
660. gheseldi: sloeg hij. |
661. tien stonden: toen. |
664. Volgen... sijn beghin: volvoeren zijn opzet, hetgeen hij was begonnen. |
665. omme: door. |
666. gereder: vaardiger. |
667. Mt. 5:10. |
670. gevecht: strijd. |
671-2. Want bedi: omdat; dat, expletief. |
674. wech gevaren: afgereisd. |
675. die, expletief; dochte wel: scheen het wel toe. |
676. fel: wreed, hard. |
677. Soe: zij; gedochte: gedachte. |
678. altoos niet ne: nooit. |
679. Bedi: daarom; soene ontbonden: zij hem bevrijd. |
682. An Fr: ‘omnipotenti Domino’; ms S: zonder ‘omnipotenti’. |
683. ter stat: naar de plaats. |
| |
| |
687. erre ende gram: woedend. |
688. hijt: hij 't, n.l. het in 679-80 verhaalde. |
690. Lat. slechts: ‘ad locum’. |
691. E Aant. |
691-3. De bijzin staat voorop. Opdat (dat), indien (of dat) hij hem niet van gedachte kon doen veranderen, hij hem, enz. |
694. hi bi hem: Franciscus bij zijn vader. Dit vs. niet in Lat. |
697. jegen den vader quam: vader tegen, tegemoet kwam. |
698. Gewillike: uit eigen beweging. |
699. Vrilike: vrijelijk, vrijmoedig. |
700. yser: ijzeren boeien. |
701. wat so: wat ook. |
702. Niet... ·i· bottoen: in 't geheel niets, geen zier (niet een bot, knop). |
704. Dor: om, ter wille van; ontfaet: verduurt; beziet: zorgt voor. Vgl. Hand. 5:41. |
705. besiet hem: ziet in, bemerkt. |
706. weder roupen: van zijn plan afbrengen; dans (dat en es) niet algader: is alles te zamen, in 't geheel niet. |
708. gewinne: terug kon krijgen. |
710. Ten dele kalmeerde hij van binnen. |
711-2. Omdat het geld in zijn borst gedeeltelijk, enigszins de dorst der hebzucht temperde. |
713. vleescelike: naar het lichaam. Lat.: ‘pater carnis’. |
715. ontcleet: beroofd. |
716. leet: zou brengen. |
717. Opdat hij (de bisschop) hem (Franciscus) op die manier. |
718. quite scelden dade: zou doen verzaken. |
719. keren mede: uitkeren ook. |
720. in enighe stede: ook maar. |
721. moede: gemoed. |
722. minre: minnaar. |
723. Bisschop Guido II (of ook Vido II), bisschop van Assisi, 1204(?)-1228. Stierf te Assisi 1230. |
724. eesscede: verlangde. |
725. No weder: noch. Lat.: ‘nec verba exspectat nec facit.’ |
726. No niet: noch iets. |
729. dede uut: uitgedaan had. |
730. Zag men het (uit haar vervaardigde) boetekleed op zijn blote lichaam. |
731. goet: fijne. |
732. Zoals het hem in de wereld, onder de mensen, betaamde. |
733-5. van een buitengewone vurigheid geestelijk dronken. Lat.: ‘ex admirando fervore spiritu ebrius’. |
736. neder cleet: het onderkleed, dat slechts vanaf de lendenen het lichaam bedekte; lendenkleed. Lat.: ‘rejectis etiam femoralibus’. De verklaring van Pollm. blz. 142 ‘hemd’ is foutief. |
739. waerde: eer, achting. |
742. Mt. 6:9. |
743. bevolen: toevertrouwd. |
744. al onverholen: eigenlijk: zonder iets te verbergen; hier slechts versterking: geheel en al. Onvertaald bleef het gecursiveerde: ‘apud quem omnem thesaurum reposui, et omnem spei fiduciam collocavi’. |
745. met wondre: met verbazing. |
747. uutnemende: buitengewone. |
748. te hant: terstond. |
750. ween: geween, droefheid; ontfaerme: medelijden; ontfaerme, vr. Vgl. Mnl W 5, 1349. |
| |
| |
752. sciere: haastig. |
753. hiet: beval. |
754. hi hem: Franciscus zich. |
756. K punt uit gewoonte. adde... gesijn: was... geweest. |
758. lieflike: dankbaar. Lat.: ‘gratanter’. |
759. mortre: kalk. |
760. an: op. |
761. tekende: betekende daarmee, duidde daarmee aan; dat: dat 't. |
764-5. H. Hieronymus, Epist. 125, no. 20: ‘volg naakt de naakte Christus.’ Vgl. vs. 3465-7 en 7533 vlgg. |
767. bewaert: beschermd, veilig. |
768. ter langer vaert: op delevensreis. |
769. der crucen: Lat.: ‘ligno salutis’; bevelen: toevertrouwen. |
770. getelen: gedaan krijgen, bereiken. |
771. scame: gevaar. Lat.: ‘naufragio’. |
772. Seker sciede: veilig zou ontkomen. |
774. ontbonden: bevrijd; met spoede: plotseling. |
775. ghierichede: begeerlijkheid. |
776. zeker: onbekommerd. |
777. tijdde tere: trok naar een. |
778. Daer hi: opdat hij daar. |
780. verhoolnechede: geheimenis. Lat.: ‘allocutionis arcanum’. |
781. foreest: bos. |
783. in Fransoyse: in het Frans. |
785. uter haghe: uit het struikgewas. Lat.: ‘ex abditis’. |
786. Dieve: rovers; gelopen zware: toegestormd. |
787. met fellen moede: bars. |
788. goede: heilige. Lat.: ‘vir Dei’, of alleen ‘vir’. Zie volgend vs. |
789. Die vertrouwde op Gods ingeving. Lat.: ‘vir Dei confidentia plenus’. Het schijnt dat Van Maerlant Dei bij confidentia heeft getrokken. |
790. na: naar, volgens. |
791. vor roupere: heraut. |
792. wenden ende keren: trekken en sleuren. |
793. pit: put, kuil. |
794. Die vuul was: die er vuil uitzag. Lat.: ‘plenum nivibus’. |
795. doorper: pummel. |
798. K groter. g < b. - Met.... bevaen: Vervuld van. |
800. lanc so meer: hoe langer hoe meer. |
802. daer bi: daar in de nabijheid. Lat.: ‘vicinum coenobium’. Wsch. het klooster van Sint Verecundus O.S.B., ten Z. van Gubbio, het huidige Valingegno. |
804. ombekent: niet gekend. Lat.: ‘incognitus’. |
806. arem: arme; onwaerde: minderwaardige. |
808. Eugubium: Gubbio, ten N.-O. van Perugia. Lat.: ‘devenit Eugubium’. |
809. ·i· sijn oude vriend: een van zijn oude vrienden. Volgens een document van 1399 zou het Fridericus (?) Spadalunga geweest zijn. Vgl. A F H 1 (1908) 145. |
810. kende: herkende. |
811. daer mede: meteen. |
812. rockelkijn: klein kleed; ter stede: dadelijk. |
807-12. Actief vertaald. ‘Inde vero progrediens devenit Eugubium, ubi a quodam amico pristino agnitus et susceptus, paupere tunicula
|
| |
| |
ut Christi pauperculus contectus est’. |
814. Tijd de: ging verder. |
816. dor den hogen vader. Lat. ‘propter Deum’. |
817. dwoechi: waste hij; haer zeer hi bant: hun wonden verbond hij. |
818. tetter: 't etter. |
819. vaghetse: veegde ze af. |
820. wille: genegenheid. Lat.: ‘ex miranda devotione’. |
822. in corten stonden: kort daarna. Luc. 10:30-7. |
823-4. De ware en rechte (echte) geneesheer van de Evangeliën zou zijn. |
827. evele: kwaad. |
832. Zal vertellen uit de grote hoeveelheid (uit heel de hoop); Lat.: ‘Referam unum de multis, quod accidit, viri Dei fama postmodum latius clarescente’. Het gecursiveerde bleef onvertaald. |
833. K was. De f van was < n door radering en bijwerking van de rubricator. - alst es geset: zoals geschreven staat. Vgl. Mnl W 7, 1016, 12). |
834. Spolet: Spoleto, ten Z. van Assisi. Lat.: ‘de comitatu Spoletano’. |
835. lierwanghe: wang. |
836. langhe: ver. |
837. Verrot: weggevreten; was: enk. bij mv. onderw. |
838-9. ne gene... altoos: geen enkele; vgl. vs. 678; staen in staden: hulp (hier genezing) brengen. |
840. E Aant. - Want: wegens? Zie blz. 524-5. |
841. Had hij daarvoor een bedevaart gedaan naar Rome, n.l. naar de graven der Apostelen. |
842-3. Bij de terugkeer van zijn pelgrimstocht overkwam het hem plotseling. |
845. omoet: eerbied. |
847. gedochts: gedoogde 't, liet het toe. |
848. Maar hij kuste hem. Dat, expletief. |
849. Daer: terwijl; maladen: melaatsen. In Mnl W 4, 1055, laatste regel moet vóór 849 worden ingevuld: Franc. |
850. Vol buitengewone goedertieren voorkomendheid. Lat.: ‘mirabili pietate’. |
851. doe gone: toen die. |
852. dor soete: zeer zoete. Lat.: ‘ore sacro’. |
854. bejaget: bekomen. |
855. Volledige genezing en gezondheid. |
857. In (Ic en). |
859. So: of. |
863. gefondeert: gegrondvest, bevestigd. |
867. te makene in werke: op te bouwen. Vgl. Mnl W 9, 2261-2. Lat.: ‘de reparanda’. |
868. Des goets: van de heilige. Vgl. vs. 560 vlgg. |
871. biddende vulhende: bedelende zou ten uitvoer brengen. |
872. zende: gelastte. |
873. ten kere: op zijde. |
876. Men (men ne): men hem. |
877. vervast: uitgevast, door het vasten onderkomen. Vgl. Stoett, §137. |
878. Leedi: plaatste, zette hij. |
880. bider hope ons heren: in het vertrouwen op (de hulp van) onze
|
| |
| |
Heer. Lat.: ‘juvante se Domino’. Het Lat. is wel vrij, maar toch duidelijk genoeg vertaald. |
881. vulmaect: voltooid. |
883. E hi te schrappen of te emenderen in hem (Fr). Aant. - pine: arbeid, moeite. |
884. gebreke: verslappe. |
885. bet of: verder weg. Lat.: ‘longius a civitate’. De kerk lag verder van de muren, die in de 13e eeuw de stad omgaven. Vgl. AFH 7 (1914) 16. |
887. beterne: herstellen. |
888. C Boven de spatie tussen Want en de is hi geschreven. - de lieve menichfoud: grote genegenheid. Lat.: ‘devotionem specialem’. Het onderwerp aanvullen uit vs. 885. |
889. prinche: de prins der Apostelen, Petrus. |
890. In zuiver oprecht geloof. Lat.: ‘sincerae fidei puritate’. |
891. An Fr: ‘Hac tandem ecclesia consummata’. Bij Wadding ontbreekt ecclesia evenals bij Van Maerlant. |
893. Ligt in de vlakte, 2 km van Assisi. |
894. herde na: zo goed als, ongeveer. Dit vs. niet in Lat. |
895. E Aant. - Alder wilen: alwaar vroeger. |
896. E Steenne (Mnl W 7, 2025). Aant. - gewerke: materiaal. |
897. In onser vrouwen ere: ter ere van Onze Lieve Vrouw. |
898. Had niemand er ooit achting voor. |
899. woeste: verlaten. Lat.: ‘deserta’. |
900. versach: bemerkte. |
901. begherte: genegenheid, verering, devotie. |
902. lude ende stille: alleszins. |
904. wandren ende keren: wenden en keren. Lat.: ‘morari’. |
905. meest: vooral. Lat.: ‘assidue’; bidden ende waken, niet in Lat. |
907. hevefti, contaminatievorm uit heveti en heefti. |
908. dat: dat 't, n.l. het herstel der kerk; bequaem: aangenaam. |
910. den < t den < te den? Lat.: ‘Maria de Angelis’. |
913. E voet (T, D). Aant. - vasti zinen voet: vestigde hij zich. |
917. vercoren: lief. |
918. vele te voren: bovenal, verreweg. |
922. in doorgrote, zeer grote behoeftigheid. Dit vs. niet in Lat. |
925. als of soe ware: als (het ware). |
931. men bediede: men het verhaalt. Zie Stoett, § 7. Vgl. vs. 3292, 4572, 7995. |
932. ongetellede: talloze. |
933. starcblint: stekeblind. |
934. in grote mesbaren, niet in Lat. |
935. Helden: hielden; als mettien (als is expletief): meteen, terzelfdertijd. |
937-8. K beneven en geheven. ne < nei en he < hei, door radering van de i. - Al omme... beneven: rondom, naast. |
939. riepsi: riepen zij. Vgl. Franck, § 22, 2. |
941. Ende als dit was: en terwijl dit plaats had. Lat.: ‘Ecce’. |
942. trone: hemel. |
943. An Fr: ‘ingens de caelo splendor advenit se per omnes diffundens’;
|
| |
| |
mss R, Ut 2: ‘super’ voor ‘se per’. |
946. mede: ook. |
947-8. K Dit < Dot. Rubricator zette een i boven de o, zonder de o door te strepen of door een punt te delgen. - Lees: daer der mindre broeders ordene tbegin in nam. |
950. Als... quam an: zoals ingegeven werd. Lat.: ‘per divinae revelationis instinctum’. |
951. Bider vorsienesse: door de Voorzienigheid. Lat.: ‘providentiae nutu’. |
952. bekeren: leiden, richten. |
953. al te male: al. |
954. gedaen weder maken: hersteld. |
956. K predeken. p < h. |
957. Om dat: opdat; niet.. .allene: niet slechts. |
958. uterliken... gemene: gewone uiterlijk waarneembare. Lat.: ‘a sensibilibus’. |
960. Noch van het kleine tot het grote geraken. |
961. dat: opdat. |
962. Buten: uiterlijk, zichtbaar. Lat.: ‘foris’. |
963. vortekenen: voorafbeelden. ‘Mysterialiter’ bleef onvertaald. |
968. voorme: vorm. |
970. sonderlinge: op buitengewone wijze. |
971. Drie sins: op drie manieren. Lat.: ‘triformiter’. |
972. gewerke: aard, aanleg. Lat.: ‘trina militia’. Vgl. hfst. IV, 5-6. |
973. E comende bi dien (Fr, D). |
974. Als: zoals. |
979. di: die. Van Helten, § 363, c.; twoort: Christus. |
980. waerre dinc: waarheid. Jo. 1:14. |
981. pine: kommer. |
983. tale vrouwe: Voorspreekster. Lat.: ‘advocata’. |
984. waerde: waardigheid. |
987. geest: begrip, aanvoeling. |
990. Omoedelike: op godvruchtige wijze. Lat.: ‘devotus’. Vgl. Mnl W 5, 1634 a) en 1635. |
992-1002. Mt. 10:9-10. |
996. Niet in Lat. |
997. in haer gewout... ebben: bezitten. |
1000. scarpe: reistas; te gere stede: in geen omstandigheid, nooit. |
1001. ·ij·, steeds gespeld twee, 6219, 6409, 6871. |
1004. vaet: opneemt, prent. |
1005. Als die: daar hij; met renen moede. Niet in Lat. |
1008. gene tonge: welke tong ook. |
1011. Te hant: onmiddellijk; met moeten: opgewekt, geestdriftig. |
1013. An Fr: ‘Deponit baculum, peram et pecuniam exsecratur’. De fl, vt, AASS en de mss IKOM: ‘Deponit baculum, peram rejicit et pecuniam exsecratur’. De vertaling wsch. naar de laatste lezing. |
1015. Met één kleed stelt hij zich tevreden. |
1017. line: koord. |
1019. vuldoe: ten uitvoer zou brengen. |
1021. hem... gerede: zich zou bereiden, aanpassen. Het hier verhaalde viel voor in 1209. |
1023. delege: de heilige. |
1024. Omdat onze Heer het ingaf. Lat.: ‘divino instinctu’. |
1025. so wat hi: wat hij ook. |
1027. raden: aan te sporen. |
| |
| |
1028. van mesdaden: over hun zonden. |
1029. woert: woorden; licht: lichtzinnig, onbeduidend. |
1030. hilde: hield, dreef de. |
1032. dor gaende: doordringend. |
1033. marech: merg. |
1034. wondren beginnen: zich beginnen te verbazen. |
1036. Die Franciscus horen toespreken. |
1039. Vgl. 2 Thess. 3:16; Jo. 14:27. |
1042. Sident als: sedert (dat). |
1043. Also als: zoals. Vgl. Test., blz. 120: De Heer openbaarde mij, dat we als groet moeten zeggen: ‘De Heer geve u vrede!’ |
1046-7. Dat, zoals de profeet voorspelde, hij enz. Walch minder juist: beveelt, vermaant. |
1047. vulleeste: kracht, hulp. |
1047-50. Is. 52:7. |
1051. vrai: voortreffelijk. Lat.: ‘salutaribus monitis’. Mnl W 9, 1237 vat het m.i. ten onrechte op als ‘oprecht’; evenals Walch als ‘waar’. |
1053. vray: waarachtig; soene: verzoening. |
1056. Enter (ende der); barste: nood, behoefte. En geen hoop op zaligheid hadden. |
1058. Bij velen wijd en zijd. |
1060. scarp: streng. |
1064. na: van. Niet in Mnl W. |
1065. En ook al het hunne te verlaten. Vgl. Luc. 5:11. |
1066. volgen na: navolgen. |
1068. goede: eerbiedwaardige. Lat.: ‘venerabilis’. Bernardus van Quintavalle, die stierf tussen 1241 en Aug. 1246. Zijn leven in An Fr III, 35-45, 73, 252. |
1069. daer, n.l. in de levensbeschrijving van S. Bonaventura. |
1069-71. Deze vss. zijn een vrije vertaling van: ‘qui vocationis divinae particeps factus, Patris beati primogenitus esse promeruit, tam prioritate temporis quam privilegio sanctitatis’. |
1072. Niet in Lat. |
1075. achti: besloot hij. |
1078. ane vaet: aanpakt, begint. |
1081. Troosti hem: was hij bemoedigd, verheugd. Lat.: ‘sancti Spiritus consolatione repletus’. |
1082. meest: in de eerste plaats, 't best. |
1083. te soukene: te onderzoeken, na te vragen. |
1084. gincsi: gingen zij. De Sint Nicolaaskerk lag op de Piazza Maggiore; vgl. vs. 939. |
1085. vro: vroeg. |
1087. horde: zou verhoren. Dit vs. niet in Lat. |
1088. E anebedere (M). - Franciscus als vereerder der H. Drieëenheid; vgl. A F H 21 (1928) 449-67, Fr L 25 (1942) 13-22, 151-61, 219-26, 265-77. |
1090. ·iij·: drie; ondede: opende. |
1092. orconden: getuigenissen. Lat.: ‘trino exposcens a Deo testimonio sanctum Bernardi propositum confirmari’. Het gecurs. bleef onvertaald. |
1093. Bij het eerste opslaan stond er geschreven. |
1094-96. Mt. 19:21. |
1096. dattuut: dat u 't. |
1097. E ondoen (T, D). Aant. |
1098. niet: niets; metti (met di). Luc. 9:3. |
1100-02. Mt. 16:24. |
| |
| |
1101. Loochene: verloochene; ontfa: ontvange, opneme. |
1103. daer beneven: daarop. |
1105. genouget: er behagen in schept. Lat.: ‘voluerint’. |
1106. met ons gevouget: bij ons vervoegt, aansluit. |
1107. oftu: indien gij. An Fr: ‘vade igitur si’, ms I: ‘vade si’. |
1109. ebwi verheest: hebben wij vernomen; vgl. vs. 939, 1084. |
1110. Lat.: ‘eodem spiritu’. |
1111. ·v· man, n.l. Petrus Cathanius, Egidius, Sabbatinus, Moricus en Joannes a Capella. Over de eerste Gezellen vgl. Cuthb.-Herib., blz. 340, no. 18. |
1113. ·vi·: zes, voluit in 7900, 7974. |
1115. Broeder Gillis: de Ordeof Minder-broeder Egidius. Ofschoon Egidius lekebroeder en geen priester (Pater) was, behoeft broeder toch niet als lekebroeder te worden opgevat. Bonaventura noemt hem: ‘sanctus pater Aegidius’, hetgeen slechts een respectueuze titulatuur is. Van Maerlant vertaalt dat door: ‘die helege here’. Br. Egidius werd heel kort na Bernardus aangenomen op het feest van S. Georgius (23 April) 1209. Voor zijn Leven, vgl. An Fr III, 74-115. |
1119. Zoals we vernemen. |
1120. zeide... te voren: voorspelde. An Fr X: ‘famulus Domini’; ms K: ‘Franciscus’. |
1121. Voorafgaande bijzin. Simpel: eenvoudig; ongeleert: ongeletterd. |
1122. gekeert: gebracht. |
1123. Dat hij beschouwen kon de onmetelijke verhevenheid. |
1125. Want dat: want; herde menigen dach: heel veel dagen. |
1126. Up waert: Hemelwaarts; pensen: het peinzen, denken, gedachten. |
1128. Hene voer: vervoerd werd, in extase geraakte. |
1130. doet te verstane: meedeelt. |
1131. Zodat men beter kon getuigen. |
1132. ingelijc: engelachtig. |
1133. verwarrede: bedorven. |
1134. Dan een leven aan de mensen gelijk. |
1135. Terwijl dit plaats had, intussen. |
1140. Van wie ik u dit moet vertellen. Deze zin is nog een weerklank van ‘visio non tacenda’. |
1141. An Fr X: ‘modum et viam’; AASS en ms Br 2: ‘modum et vitam’. |
1142. plach: verrichtte. |
1143. maniere: opvatting. |
1144. Dochtem (dochtetem). Leek het hem verachtelijk (Walch minder juist: waardeloos) te zijn. Lat.: ‘abhorreret’. |
1146. hem verdomen: zich in het verderf storten. |
1147. ombesceden jugieren: lichtvaardig oordelen. Walch minder juist: onverstandig. Lat.: ‘pro temeritate judicii’. |
1148. Visenterdine: bezocht hij hem. |
1151. omme gaen: omgeven. Vgl. Dan. 14:22. |
1152. Wies: wiens. |
1153. Alt lant: heel de landstreek; so onsochte: zo geweldig (te zijn). |
1154. Dat hij (de draak) in staat zou zijn alles te verwoesten. |
| |
| |
1155. Daerna.... incorterstonde: vlak erop. |
1157. claer: schitterend; claer ende herde scone, niet in Lat. |
1158. hoocheit: hoogte. |
1159. recten hem: strekten zich uit, reikten. |
1160. zide: rand. |
1164. Dit vs. niet in Lat.. |
1165. Hield hij het dan van Godswege te komen. |
1166. teldijt: vertelde hij het. Lat.: ‘viro Dei et Fratribus suis per ordinem enarravit’.. |
1167. geheel, zonder iets te verzwijgen, onverkort. Lat.: ‘per ordinem’. |
1168. daer na eer yet lanc: kort daarna. |
1169. gelaten: verlaten. |
1170. Gode: Christus; gevolget: nagevolgd. |
1172. E maecten (T, D). Aant. - Gelooflijc: aannemelijk. Vgl. hfst. VI, 9 en XII, 2. |
1175. duechdachtichede: goedheid. Lat.: ‘bonitatem’. |
1177. ongescepen: eeuwig. |
1178. meerren: grotere; begrepen: aangegrepen, vervuld. |
1184. woeste: eenzame. |
1185-6. Is. 38:15. |
1187. toe brochte: bijbracht, bezorgde. |
1189. Die, de H. Geest; zekerden (enk., overscharige-n): verzekerde. |
1192. menscelichede: menselijke natuur. Lat.: ‘supra se’. |
1194. echt: daarna. |
1195. sinne: geest. |
1196. ondaen: geopend, verruimd; Lat.: ‘dilatato mentis sinu’; sochte: gevoelig. |
1198. enten (ende den). |
1201. troost u: schep moed. Eph. 6:10. |
1202. Phil. 3:1; 4:4. |
1204. noot: droefheid, kommer. |
1205. Versaghet u: wees bevreesd; lude no stillekine: in 't geheel niet. |
1206. entie (ende die) mine: en de mijne. |
1209. Jou: jullie, u; dien: gedijen, uitgroeien. An Fr: ‘nos’, mss AASS, Ut 1 en Ut 2: ‘vos’; mss Br 3, Leid 1, Leid 2, Haag 1, Haag 2: ‘u’. |
1211. spreden: verbreiden; menichvoudelike: in groten getale. |
1214. echt: wederom; ·i· goet man, n.l. Philippus de Lange, die vóór Silvester intrad. |
1215. ghinder: toen. |
1216. gedegen: gegroeid; ·vij·: zeven; voluit zeven (5842), zevende (7391), zeventiende (7969). |
1217. Al dat so: ondertussen, toen. |
1219. properlike: nauwkeurig. |
1220. Castien: onderrichten. |
1221. onwaerde: minachting. |
1223. Enten eghinen wille: en de eigen wil. Lat.: ‘de abnegatione propriae voluntatis’. |
1224. castien: kastijden, tuchtigen. |
1225. ondecti: deelde hij mee. |
1226. in der ·iiij· werelt enden: naar de vier streken der wereld. |
1227. Niet in Lat. |
1228-9. droge simpelhede: onvruchtbare eenvoud. Lat.: ‘sterilis simplicitas’. Vgl. vs. 4087-91, waar het ‘onvruchtbare’ door Franciscus zelf verklaard wordt;
|
| |
| |
Ne... nemmeer dan: niet meer dan. Vgl. 1 Sam. 2:5. |
1230. coventkin: kloostertje. |
1231. mettien allene: tegelijkertijd, eveneens. |
1233. dwingene: brengen. |
1235. soete: minzame. Lat.: ‘pius’. |
1237. E boodsceipt (T, D). - Boodsceipt: An Fr X: ‘annuntiantes’, ms I: ‘annunciate’. |
1237-9. Vgl. Mc. 1:4; Luc. 3:3. |
1239. In verlanessen: tot vergiffenis. |
1240. sijt gedochtich vonden: zorg dat gij geduldig bevonden wordt, wees geduldig, lijdzaam. |
1241. Vgl. Mt. 26:41. |
1242. vromich: ijverig. |
1243. gemate: bescheiden. Walch: matig. Lat.: ‘modesti’. Vgl. Tit. 3:2. |
1244. swaer: ernstig; gesate: waardig. |
1245. Danct lieflike sgoets: wees hartelijk dankbaar voor het goed, de weldaden. |
1246. naect u: zal u ten deel vallen. |
1250. dor zine waerde: uit achting voor hem. |
1251. Fransoise: voor Franciscus. |
1252. echt: op hun beurt. |
1254. allene: afzonderlijk. |
1255. Dijn pensen: uw gedachten. |
1255-6. Ps. 54:23. |
1258. Welctijt so: op welke tijd ook, wanneer ook. |
1259. K woude. e < o. |
1260. Om: voor. |
1261. beseven: beseft. |
1264. Dat hij eerst doen zou, vooraleer hij zou gebieden. Beter dan: Dat hij liever doen zou, dan gebieden. Vgl. Mnl W 2, 557, 5). Vgl. Hand. 1:1. |
1265. dat hi. Vgl. vs. 258; tijt: tijgt, trekt. |
1266. Tenen houke waert: naar één streek. |
1268. driesins: in drie richtingen. |
1270. C Na convent is nog de rest van een letter (s?, geschreven door de copiïst of een corrector?) te zien, niet helemaal geradeerd. - convent: gezelschap, volgelingen. |
1272. Om ze bijeen te brengen. |
1274. zwaer: te moeilijk. Lat.: ‘qui dispersiones congregat Israelis’. Ps. 146:2. Van Maerlant geeft slechts de zin weer. |
1276. ombieden: ontbieden, roepen. |
1277. En hetgeen niemand vermoeden zou. Lat.: ‘ex insperato’. |
1278-9. Lat.: ‘juxta ejus desiderium, divina operante clementia’. |
1280. Dat: dat 't; covent: gezelschap, samenkomst. |
1282. wonder: verbazing. |
1285. Erachtich: eerbiedwaardig. |
1286. ·xij·: twalef; vs. 115 voluit Twalefste. Alzo waren zij met twaalven in het geheel. Lat.: ‘ad duodenarium numerum excreverunt’. De vier nieuwe broeders waren: Joannes van Sint Constantijn, Barbarus, Bernardus Vigilantis van Vida en Angelus Tancredi van Riëti. |
1288. hem. An Fr: ‘Cernens.... famulus Christi... accrescere numerum fratrum’; msR: ‘...sibi accrescere’. |
1289. Hem enten zinen: voor zich en de zijnen. |
| |
| |
1290. haer leven: hun levenswijze, levensregel. |
1292. Niet in Lat. |
1294. Dat nooit zou worden verwoest. Lat.: ‘pro fundamento indissolubili’. |
1297. Die hem nuttig schenen te zijn. |
1298. Deze zin hangt af van vs. 1295-6. De tekst van deze oerregel is verloren. Vgl. An Fr X, blz. 25, nota 11. |
1299-1304, zijn een omslachtige vertaling van: ‘Desiderans autem, per Summum Pontificem approbari quae scripserat’. |
1300. Dat: dat 't. |
1302. Hem die zaken voor te leggen. |
1303. E hem hem: hem (T, D.). - Ende: en dat; uutgegeven: bekrachtigd, goedgekeurd. |
1305. achti: besloot hij. |
1306. Des paefs zitten: 's Pausen zetel. Lat.: ‘Apostolicae Sedis praesentiam’; of tellen: van vertellen. |
1307. Te soukene: naar toe te gaan, te bezoeken. |
1308. troost: verlaat. |
1310. Uit den hoge zijn verlangen gezien. Vgl. Luc. 1:78. |
1311-2. En (heeft) ook zijn gezellen (gezien), ontsteld van wege zijn (Franciscus') eenvoud; hs: te b'teert. |
1313. Toen bemoedigde Hij hen op dit punt. |
1314. dustanen: dusdanig, zulk een. |
1315. hem dochte dese dinc: hem scheen het volgende toe. |
1316. bi: over. |
1317. Daerbi: waarlangs. |
1319-20. was... gestaen: stond. |
1322. Al daer: terwijl. |
1325. Datti: zó dat hij; gerochte: bereikte. |
1326-8. brochte bughende neder: neerboog; pine: moeite. |
1330. niet dul: niet onkundig; begrijpend. |
1330-4. verklarende vertaling van: ‘Hujus visionis praesagium vir Deo plenus intelligens referri ad condescensionem apostolicae dignitatis’. Het gecurs. niet vertaald. |
1332. Tote: in betrekking tot. |
1333. Die, n.l. de Paus; gehingen: toestaan. |
1334. hi hem: Franciscus aan de Paus; te voren bringen: voorleggen. |
1335. Van zinen geeste: van geest. |
1337. Trooste: bemoedigde, versterkte. |
1338. bestaen: ondernomen; hem: hen. |
1340. Voor de eerbiedwaardige prinsen (der kerk), n.l. de Kardinalen; hs: p'nche'. |
1341. ondiere: grof; in zijn ondiere cleet, niet in Lat. |
1343. Legde hij daar zijn bedoeling bloot. |
1344. Nerenstelike: dringend. |
1345. Bat: vroeg; te gevene: toe te staan. |
1346. voor sede: voornoemde. |
1347. vicaris: plaatsvervanger, stedehouder; bekent: bemerkt. |
1348. die derde Innocent: Paus Innocentius III, 1198-1216. |
1349. goet: heilig. |
1350. moet: gemoed. |
1351-2. En de ernst van zijn bedoeling, van zijn voornemen, van zijn opzet. Vgl. Mnl 1, W705 4). |
| |
| |
1353. bernende: brandende. |
1354. Ten dele, enigszins neigde hij zonder het te laten merken, d.i. voelde zich geneigd. Lat.: ‘inclinatus est animo’. Them waert. ms S: ‘inclinatus ad eum’. |
1355. zochtede: goedertierenheid. |
1356. Om zijn verzoek in te willigen. Lat.: ‘ut... supplicanti praeberet assensum’. |
1357. vorste hi te gevene: stelde hij uit goed te keuren. |
1358. scaerpe: strenge. |
1359. daerme: de arme; halen: bekomen, verkrijgen. |
1360. zulke: sommigen. |
1363. stoet: stond, was. |
1365. Sabine: bisdom Sabina, een oude provincie van het pauselijk grondgebied, waarvan toen de zetelplaats was Fori novi in de Sabijnse bergen. |
1366-7. Lat.: ‘dominus Joannes de Sancto Paulo’. Johannes van Columna, bijgenaamd van Sint Paulus, omdat hij in het klooster van Sint Paulus bij de poort van Ostia gewoond had, kardinaal van S. Prisca, 1193-1205, later ook bisschop van Sabina. Hij stierf 1215. |
1368. Ontfarmich: barmhartig; diet: volk. Dit vs. niet in Lat. |
1369. Minre: minnaar. |
1371. verheest: vernomen, gehoord. |
1373. E Aant. |
1377. te: 't te. |
1378. Jof: of. |
1379. gegeven: toegestaan, goedgekeurd. |
1380. Regel II, Voorwoord en hfst. I, blz. 44-5; Regel III, hfst. I, blz. 80. |
1382-4. Dat het geen slechte gevolgen voor ons heeft, indien we woorden, die in het Evangelie staan, weerspreken. |
1386-7. Dat iets, dat in het Evangelie staat, onredelijk is. |
1389. Of te moeilijk om te onderhouden. |
1390. Dit hangt af van So spreecti in vs. 1392. |
1396. geheert: geëerd. |
1400. E wat: dat (D). |
1401. jonstich: bereidwillig; coene: gerust. |
1402. te doene: in te willigen. |
1404. al... recht: geheel en al. Vgl. Mnl W 6, 1106, 2) en 1108, 4). |
1405. gewan: verkreeg. |
1406. gewillike: vol toewijding, vurig. |
1407. hem orbare: hem (de Paus) als dienstig. Lat.: ‘exterius’. |
1408. En wat in het hart van de Paus omging. |
1409. Want hij verhaalde toen in een parabel. |
1410. gevel: overkwam. |
1411-2. gewillike: vol genegenheid; te sire trouwe ontfinc: trouwde. |
1413. gedrouch: voortbracht. |
1414. genouch: sterk. |
1415. Ende: en dat; hiet (hiet 't): beval het. |
1416. algader: heel en al. |
1417. K hiet. h < z. - ende: wat. |
1418. bediet: verklaard. |
1419. sal... niet ontsien: moet niet vrezen. |
1420. hem... messcien: hun overkomen. |
1421. bederven: omkomen. |
1422. vander Gods erven: van
|
| |
| |
Gods erfdeel, n.l. de hemel. Lat.: ‘aeterni Regis filii et heredes’. De zin is alzo: die Gods kinderen zijn en dus erfgenamen. |
1424. Tes... ymagen: tot des... gelijkenis. |
1426. Entie: en ook zij die. |
1427. An Fr X: ‘in religione’, ms AASS: ‘in regione’. |
1428. Nog geboren moeten worden. |
1429. Of: indien. An Fr: ‘Si enim’; ms S: zonder ‘enim’. |
1430. te lone: als beloning te geven. |
1431. henden: eindigen. 2 Petr. 1:11; vgl. Mt. 19:28 vlg. |
1432. E lichteliker (D). Aant. - machi: zal hij. |
1433. E Aant. - Het levensonderhoud, dewijl Hij toch verzorgd (van het nodige voorzien) heeft. Lat.: ‘quanto magis illa subministrabit, quae communiter largitur bonis et malis’. |
1434. Vgl. Mt. 5:45. |
1441. wonderts: stond daarover in bewondering. De custos van dit vs. heeft: aldaer. |
1445. te voren cortelike: kort te voren. |
1449-50. De bijzin zonder verbindingswoord dat. Vgl. Stoett, § 323; Latrane: Lateranen. |
1450. Wille, praes. hist. Vgl. Stoett, § 244. Op het punt te vallen, op vallen staan. Hetzelfde beeld bij Vergilius, Aen. XII, 59: ‘in te omnis domus inclinata recumbit’. |
1451. harde na den valle zijn: vlak nadat ze begon te vallen. |
1453. ne bore groot: niet heel groot. Lat.: ‘modieus’; versmaet: onaanzienlijk. |
1454. rigghe: rug. |
1455. onder zettetse: ze ondersteunde, schraagde. |
1460. Onder zet: onderstut. |
1462. Vercoren: lief; met goeden wille: met genegenheid. Lat.: ‘praecipua devotione’. |
1463. omoechdichdem: boog zich, schikte zich, willigde in. |
1466. K i te voren. - Meer dan ooit. |
1467. gaf: willigde in. An Fr: ‘Proinde postulata concessit’; ms S: zonder ‘proinde’. |
1468. eesch: verlangen. |
1470. daer naer: later. |
1471. uut gegeven: bekrachtigd, goedgekeurd. |
1472. Niet in Lat. |
1476. inderscaren: als reisgezellen. |
1477. Liet hij de kruinschering toedienen. Door de kruinschering werden ze opgenomen onder de ‘clercken’ en daardoor onttrokken aan de rechtsmacht der vorsten en gebracht onder de rechtsmacht van de Kerk. |
1478. weren: tegenstand. |
1479. weder ende voort: overal. |
1480. Subject mv., gezegde enk. In 1209. Zo werden ze onder de clerici opgenomen. Decret. I, dist. 59, c. 3; Decretal. I, tit. 14, c. 11. Hier wordt de beslissing van Paus Innocentius III meegedeeld. Vgl. Migne, P L 216, 313-5. Luc. 11:28. |
1483. met groter eren, niet in Lat. |
1484. bejaget: bekomen. |
1485. En het gezag van de Paus. |
1486. getrouwichede: vertrouwen. |
1487. ten vale: naar de vallei; Spolet: Spoleto. Lat.: ‘versus vallem Spoletanam’. |
| |
| |
1488. Om dat: opdat. |
1490. zouden; overscharige-n. Vgl. Hand. 1:1. |
1492. gewouch das: daarvan gewaagde, daarover sprak. |
1493. houden: onderhouden. |
1495. Dit vs. hoort bij vs. 1493. |
1496-7. Luc. 1:75. |
1498. bestaen: ondernemen, doen. |
1499. Dat: zodat 't. |
1500. K goede. e < n. |
1502. Leet die wile: ging de tijd voorbij. |
1504. pinen: inspanning. |
1506. woestichede: eenzame plaats, eenzaamheid. |
1508. bestaet: dienstig, nuttig is. |
1509. adtse voor sien: had voor hen in zijn Voorzienigheid gezorgd. |
1510. die niemen mach onvlien, niet in Lat. |
1511. Want plotseling verscheen daar. |
1513. brochte te voren: aanbood. |
1514. ebsine verloren: waren zij hem kwijt. |
1515. haer ne geen: geen van hen. |
1517. bekenden: herkenden, begrepen. |
1519. Waer so si: waar zij ook. |
1520. inder scaren: in hun gezelschap. |
1521. wortsi: werden zij. |
1523. K achter Dan is er geradeerd. |
1527. setten onder hem: samen vaststelden, overeenkwamen. |
1528. weder roepen: weerstreven. |
1529. dor: om. |
1530. wederstoot: tegenspoed. |
1531. E Aant. - scieden of: zouden verlaten, ontrouw worden. |
1532. Waarvan zij geloften gedaan hadden. |
1533. E hoe: doe (T, D). |
1534. vael: vallei. Lat.: ‘in vallem Spoletanam’. |
1535. Namen... raet: beraadslaagden, overlegden. |
1536. Of hun te blijven staat, of ze moesten blijven. |
1538. Of alleen in de eenzaamheid. |
1539-40. clene... begene: heel weinig. |
1541. Getrooste up: vertrouwen had in; sire broeders. An Fr: ‘suorum confidens industria’; ms S: ‘suorum fratrum...’. |
1542. Besocht (besocht 't): verzocht het; metter bede: in het gebed. |
1543. Aldus begreep hij door Gods openbaring. |
1544. Dat hij daartoe als bode gezonden werd. |
1547. Die, slaat terug op se: hen; honen: te schande maken, in het ongeluk storten. |
1549. Ten nutte van alle andere mensen. Vgl. hfst. XII, 1-2. |
1551-2. Vgl. 2 Cor. 5:15. |
1551. Bi sinen exempelen: op het voorbeeld van Hem. |
1552. Over: voor. |
1553. here van prise: lofwaardige mannen. Lat.: ‘vir Dei cum caeteris sociis’. |
1554. gestichte: bouwwerk, hut. Lat.: ‘in tugurio’; n.l. Rivo Torto, genoemd naar het kronkelend riviertje dat van de Subasio, de berg waartegen Assisi is gelegen, afstroomt. |
1555. Dat verlaten was en bouwvallig. |
| |
| |
1557. An Fr: ‘secundum sanctae paupertatis formam’; ms S: zonder ‘sanctae’. |
1559. Vgl. Ps. 79:6. |
1562. of staen: ophouden. |
1563-4. Onvertaald bleef het gecursiveerde: ‘mentaliter potius quam vocaliter studio intendentes orationis devotae’, terwijl weit dat wale er aan toegevoegd werd. |
1570. voor haer zien: voor hun blik, ogen. |
1573-4. als die gewiset: daar zij onderricht. Vgl. hfst. XIII, 10 en XVI, § 1,1. |
1579-80. Luc. 11:2; vgl. Mt. 6:9. |
1581-6. In het Romeins brevier op het feest van Kruisvinding (3 Mei) is de antifoon van de derae nocturn: ‘Wij aanbidden u, Christus, en loven u, omdat Gij door uw kruis de wereld verlost hebt’. |
1584. E Aant. |
1587-90. Vgl. vs. 4028-36. |
1589. uut: om, naar aanleiding van. Lat.: ‘ex’. |
1592. vray ende waer: waarachtig. |
1594. met groter gewout: uit alle macht, vast. Lat.: ‘firmiter’. |
1595. Dit vs. is de vertaling van: ‘secundum quod... docet Ecclesia’. |
1596. dies belien: dat belijden. |
1598. wijsde: leerde. |
1602. verstaen: geleerd. |
1604. met herde groter waerde: met zeer grote eerbied. Niet in Lat. |
1605. lagen: verbleven. |
1610-11 E Tussen deze vss. twee regels overgeslagen (D). Aant. |
1613-4. Lichamelijk daar niet thuis zijnde bij zijn volgelingen (de Broeders). |
1615. minnacht: middernacht; naer: nabij. |
1616. Lettel: luttel, weinig. |
1617. Som... de broeders: sommige van de Broeders. |
1618. up hare stede: op hun (slaap) plaats. Lat.: ‘quibusdam ex Fratribus quiescentibus.’ |
1619. vierijn: vurige, van vuur; lecht: licht, stralend. Lat.: ‘mirandi splendoris’. |
1620. binder dure: door de deur, de deur binnen. |
1621. keerdem: wendde zich. |
1622. Achter: door; voort ende weder: weg en weer. |
1623. ·J· van viere: een vurige bol. Lat.: ‘globus lucidus’. |
1624. daer up, n.l. op de wagen. |
1627. Die daar wakker waren, waren zeer verbaasd. |
1628. Wie so: alwie; ontscoot: schoot uit zijn slaap, werd wakker. |
1629. kinnen: begrijpen. Dit vs. hoort bij het voorafgaande vs. |
1630-2. besieven: bemerkten; dat: dat 't. Lat.: ‘et non minus senserunt cordis claritatem quam corporis’. |
1637. over een: gezamenlijk. |
1639. danen: daarvandaan, weg. |
1639-41. Vgl. 1 Cor. 5:3. |
1642. al zulker gebare: op zodanige wijze. |
1643. gelike: gelijkenis, afbeelding, gedaante. |
1644. E Ghetransfigureerd (T, D). - Ghetransfigureerd: omgevormd, veranderd; properlike: in eigen persoon, zelf. |
1645. Als die: daar hij. |
1648. En buiten natuurlijk verband. Lat.: ‘supernaturali virtute’. |
| |
| |
1650. 2 Kon. 2:11. |
1651. E vlogen: volgen (T, D). |
1652. Vgl. Jo. 1:47. |
1656. waghenare: wagenmenner. 2 Kon. 2:12. |
1657-90. Ingevoegd door Van Maerlant. Vgl. Inl. 361-2. |
1657. bedieden: verklaren, uitleggen. |
1661. Entie (Endedie); helt: onderhield. |
1674. domesdach: oordeelsdag. |
1679. wisere: voorbeeld. |
1683. openbare: duidelijk. |
1691. Gelovelijc: geloofwaardig, aannemelijk. |
1692. ondaen: geopend. Jo. 9:32. |
1694. Omdat Franciscus er voor hen om vroeg. |
1695. Te ziene: dat zij zouden zien; mogentede: macht, wonderwerken. Lat.: ‘magnalia’. Eccli. 18:5. |
1696. wilen: weleer, eens. |
1696-1700. 2 Kon. 6:17. |
1700. verclaerde: verhaalde. |
1702. E keret (D). - Te sinen: naar de zijnen, zijn broeders. |
1705. te troostene: op te beuren; haren doene: hen in hun toestand. |
1706. te troostene: op te beuren; |
1706. Vanden selsienen: omtrent het zeldzame. |
1707. En omtrent de velerlei voorspellingen. |
1708. dien: gedijen, groeien. |
1710. zinne: begrip, verstand. |
1711. Wortsi geware: werden zij gewaar, zagen ze. Lat.: ‘cognoverunt’. |
1712-3. Vgl. hfst. XI, 14. Vgl. Is. 11:2. |
1718. sijn clene covent, Lat.: ‘du‾ odenarium illum Fratrum’. |
1720-1. Niet in Lat. Vgl. vs. 891 vlgg.; vs. 1216 en 1286; ook vs. 1111. |
1722. Omdat: opdat. |
1723. jonde: vergunde. |
1724. E Dor dine: Dordine (T, D). |
1725. Dat: opdat; soe: zij (de Orde) waerdichede: verdiensten. |
1727. dit nes gene ghile: dit is geen gekheid, dit is inderdaad zo. |
1729. borge: dorpen. Mt. 9:35. |
1730-32. 1 Cor. 2:13. |
1734. Luc. 9:60. |
1735. Alwie hem nauwlettend gadesloeg. |
1738. predekende, Godenomende. Niet in Lat. |
1739-40. onghespaert: zonder ophouden. Vgl. het Officie van de H. Martinus van Tours ad Laudes, antiph. 4. |
1741-2. Daar hij zich moeite wilde geven om alles (alle mensen) omhoog te voeren. |
1742. E Aant. |
1743. Voort: van toen af; met groter eren: heerlijk. |
1745-7. Vgl. Eccl. 24:23. |
1745. uut geven: voort te brengen. |
1746. verheven: zich verheffen. |
1748. Ende: die. |
1751. Volgens de levenswijze, die zij aannamen. |
1753. in corten stonden: kort daarna, al spoedig. |
1753-4. Lat.: ‘novis se poenitentiae legibus vinciebant’. |
1755. Hendiadys. Wegens hun manier van leven. |
1756. Hiet: heette, noemde. |
1757-8. Tegenwoordig genoemd: de
|
| |
| |
Derde Orde. Vgl. Memoriale propositi Fratrum et Sororum de poettitentia... inceptum an. 1221, ed. Benv. Bughetti, O.F.M. in AFH 14 (1921) 109-21; zie ook aldaar 259-60. |
1760-2. Vgl. Mt. 3:2, 8, 11; Luc. 5:32 vlgg. |
1760. Evenals er een gemeenschappelijke, dezelfde weg. |
1762. wallen: reizen, trekken. Lat.: ‘in caelum tendentibus’. |
1763. ontfanget: neemt op. Lat.: ‘hic status clericos et laicos... admittens’. |
1767-8. Van welk bizondere waarde het geschat wordt in de hemel. Vgl. A.v.d. Wyngaert, O.F.M., De Sanctis et Beatis Tertii Ordinis, in AFH 14 (1921) 3-35. |
1772. E salichede: renichede (M). Aant. |
1774. K val. |
1777. gaf uut: verspreidde. |
1779. alle jaer: alle jaren. |
1780. dach: feestdag. Clara stierf 11 Aug. 1253. Alexander IV gaf de bulle van heiligverklaring 26 Sept. 1255. Vgl. Lazzeri, O.F.M., Il processo di Canonizzazione di S. Chiara, in AFH 13 (1920) 403-507. |
1783. de arme vrouwen. Tegenwoordig Clarissen genoemd. |
1784. besloten: de wereld verlaten hebbend, in het klooster. Zie Aant. |
1786. E Aant. - in Dietscher woort: in de Vlaamse taal. Vgl. blz. 524 bij vs. 133. Vs. 1785-6 niet in Lat. |
1787. ooc gemene: ook. |
1789. de eer der wereld verlieten. |
1791. adden gesmaect: er smaak in hadden. |
1793. Die, ziet terug op Vele vs. 1787. |
1794. Dien: gedijen, groeien. |
1795. hem strecten: zich verspreidden. |
1796. Vgl. Ps. 18:5. |
1798. Die zij voor behoefte aan goederen, voor nodige goederen, voor vertering. |
1800. maketse: maakte hen. |
1802. altoos: volstrekt, heel. |
1803. En gereed om te reizen. |
1804. harnasch: benodigdheden, bagage. |
1806. ontsagen: bevreesd waren voor. |
1807. seker harentare: overal veilig. Lat.: ‘securi ubique’. |
1808. Door geen vrees gekweld. |
1809. van: wegens. |
1810. Als die: daar zij; last van herten: verontrusting van het gemoed. |
1810-11. Vgl. Mt. 6:34. |
1812. Beedden na: beidden, afwachtten. |
1813. En ook de nachtrust. |
1814. moeylichede: bekommering. |
1815. doorperhede: smadelijke behandeling. |
1817. het: zij, de broeders; ombekende: gering. Lat.: ‘ignotis’. |
1818. ne bore: niet erg. |
1819. Ne waer: maar. |
1821. pacient: geduldig, lijdzaam. |
1822. daer omtrent: in die streken. |
1824. Dansi daden: dan zij deden, dan dat zij kwamen. |
1825. met voordele: met de gunst der mensen. Lat.: ‘mundano favore’. |
| |
| |
1826. om hare dueget: om hun heilig leven. Lat.: ‘cognita sanctitate ipsorum’. |
1829. Vgl. Eccl. 29:30. |
1830. de vroede: de Wijze Man, n.l. Jesus Sirach, die volgens het opschrift van de Griekse Bijbeltekst het boek Ecclesiasticus schreef; geboot: aanbeval. |
1832. liden: trekken, gaan. |
1834. hedijn: heiden; zachse te hant: merkte hen spoedig op. |
1835. of dochte (van of dinken): deerde; hare (haerre), gen. bij het onpers. ww. |
1838. K Teitene. it < n. - Teitene: voor hun eten, levensonderhoud. Lat.: ‘pro necessario victu’. |
1839. van hem staken: weigerden. |
1840. Wonderdem: was hij zeer verbaasd. |
1842. dat: omdat. |
1846. Nam hij hen zo op in zijn genegenheid. |
1848. al hare noot: al het hun noodzakelijke. Lat.: ‘necessaria omnia’. |
1849. Als lange als: zolang als. |
1850. gewelt: macht. |
1851. wi: hoe. |
1852. gemicken: bevroeden, schatten; dine goede: uw kostbaarheid. Lat.: ‘inaestimabilis pretiositas’. |
1854. wilde: woeste. |
1855. E zinen: Sarrazinen (D, Mnl W 9, 2608). - ongeleert: ongeletterde, eenvoudige. |
1857-8. Vrije vertaling van: ‘horrendum proinde ac nefarium nefas’. |
1858. Dat het een schandelijke misdaad is. |
1860-1. Vgl. Mt. 7:6. |
1861. Vertrapt. |
1864. waerdicheden: verering, eerbetoon. Lat.: ‘tanta veneratione’. |
1866. een begeven man: een kloosterling. |
1867. die cruuste ordine: de orde der Kruisheren. De Kruisbroeders, Kruisdragers of Religieuzen van het H. Kruis zouden gesticht zijn door Paus Cletus (78-91). Morico behoorde ongetwijfeld tot de Italiaanse tak, die in 1169 van Paus Alexander III regel en constituties ontving. Het was een militaire Orde; vandaar de vergelijking van St. Franciscus in vs. 1891. De Belgische en Franse tak der Kruisheren, of de Orde der Reguliere Kanunniken van het H. Kruis, is gesticht in 1211 te Clair-Lieu door Theodorus de Celle en door Paus Honorius III in 1216 goedgekeurd. |
1868. Moricus, d.i. Móricus. Van hem is niets bekend tenzij wat hier verhaald wordt. |
1869. hospitael, n.l. S. Salvator de Par(i)ete of de Pallereto. In hospitaal, zonder lidw.; vgl. Stoett, § 97, c. |
1872. clerken: mannen van wetenschap, geneeskundigen. |
1873. Oordeelden dat hij sterven zou. |
1874. omboot: verzocht dringend. |
1877. Dan < Dat 'n (Dat en). |
1880. berrende: brandde. |
1882. letuwarie: likkepot, medizijn; Lat.: ‘electuarium’. |
1883. sendden: overscharige -n. |
1884. omboot hem: deelde hem
|
| |
| |
mee; ten hendelen: ten slotte; overscharige -n. Vgl. Le Roux, § 164, Opm. 3. |
1885. rike: kostbare. |
1887. Daerne bi: waardoor hem. |
1888. bi, pleonasme; bekeren: herstellen. |
1889. Van: wat betreft. An Fr: ‘plenae sanitati restituet’; ms S: zonder ‘plenae’. |
1890. hi, de Heer (van vs. 1887). |
1891. kempe: kamper, krijgsman; mare: vermaarde. |
1892. E voegene (M). Aant. |
1894. vant: maakte. Lat.: ‘sancti Spiritus adinventione confectum’. |
1901. ne... waer: maar; een: één. An Fr: ‘unica’; ms S: ‘una’. |
1902. alsberch: harnas; na dat: bovendien. |
1905. Crudekin: groente. |
1911. weldaet: goed werk, deugd; doget: deugd. Mnl W 2, 268 verklaart ‘voortreffelijke daad’. Lat.: ‘virtutum meritis’. |
1912-3. Lat.: ‘odor opinionis bonae circumquaque diffusus’. |
1916. Vgl. blz. 367-8 en 538. |
1918. Gebeurde het met een dichter, overkwam het een dichter. |
1919. vinden: dichten. |
1920. Lat.: ‘saecularium cantionum curiosus inventor’. |
1921. Frederik Barbarossa of Hendrik IV. Aant. |
1923. hiet sine bi namen: noemden zij hem met name. |
1924. Wilhelmus Divini. |
1925. Datti, hangt af van gesciede in vs. 1918. |
1926. maecte onwaert: verachtte. |
1927. Sint Zeverijn: San Severino, Marche of Septempeda. Lat.: ‘apud castrum Sancti Severini’. |
1928. vul cam: werd vervuld. |
1930. Het Clarissenklooster van S. Salvator de Colpersito bij San Severino, dat in 1223 gesticht was. Vgl. An Fr X 58, nota 11. |
1931. God: Gods. Ezech. 1:3. |
1932. E Aant. |
1934. claren: stralende, schitterende. Lat.: ‘ensibus valde fulgentibus’. |
1938. gemoeten: elkander ontmoetten. |
1939. En het ander strekte zich uit van de ene hand naar de andere. |
1940. E Aant. |
1943. De dichter, die de verzen schiep. Vgl. voor rime, blz. 537. |
1944. hs: b'teert; te baerteert: ontsteld; alte hant: plotseling. |
1945. te: op. |
1946. Tachterste: tenslotte, eindelijk. |
1948. Gelijc recht of: juist alsof. |
1950. Waarmee hem zijn (van Franciscus') mond vrees aanjoeg, ontstelde. Lat.: ‘gladio ex ejus ore procedente’. |
1953. En hij heeft zich als religieus man bij Franciscus aangesloten. |
1957. moeilichede: onrust. |
1960. Voort meer: voortaan, van toen af. |
1961. dyede: groeide. |
1963. Eer minister: eer hij als (provinciale) overste. Hij bekleedde dit ambt van 1217-23 (24?). Vgl. A. Callebaut O.F.M. in AFH 19 (1926) 530 vlgg. Vgl. vs. 3108. Geen pron. pers. in 1963 en 1965. Vgl. Stoett, § 5. Omgekeerde woordorde in 1964-1965. Vgl. Stoett, § 355. |
| |
| |
1966. thau. Zie blz. 539; des gelooft. Niet in Lat. |
1967. verwen menigertiere: velerlei kleuren; hs: v'wen. |
1968. E Sone: Scone (T, D). - dor diere: zeer prachtig. |
1969. verchierde: sierde. |
1970. Vgl. hfst. XIII, 10. |
1974. lettren: brieven. |
1975. hijt: hij 't, n.l. dit tekin (vs. 1971). |
1977. nerenst: toeleg, streven. |
1978-9. Ezech. 9:4. |
1980. vander pertie: van de zijnen, zijn volgelingen. Vgl. bij vs. 1965. |
1982. vruchten: vrezen. |
1983-2008. Door Van Maerlant ingevoegd. Zie blz. 361-2. |
1983-4. Voor het rijm zie Aant. |
1986. behete: bevel. |
1988. Die linnen aan had, die in linnen gekleed was. |
1994. also houde: terstond. |
1999. hevet ane: bezit. |
2001. adt: had 't, n.l. de thau. |
2003. Ten jonxten: bij het laatste Oordeel. |
2004. Dats: dat zijn zij; verduwen: verre van zich houden. |
2005. nienne (Fr: uit nietne?). Gegemineerde consonant. Vgl. vs. 980, 2373, 2421, 3703, 7037 enz. Mnl W 4, 2392-3 vermeldt deze vorm niet. |
2012. Op een vergadering van alle provincies der Orde. Vgl. vs. 2019-28. |
2014. Voor de generale en provinciale (zie vs. 2030) kapittels die daar moesten gehouden worden, vgl. Regel II, hfst. XVIII en Regel III, hfst. VIII, blz. 66 en 86. |
2015-8. Lat.: ‘ut in funiculo distributionis divinae in terra paupertatis eorum unicuique tribueret obedientiae portionem’. |
2016. Gen. 41:52. |
2020. Van lijftuchten: van leeftocht, voedsel; breke: gebrek. |
2022. ·M· (dusent). |
2027. volchde: ten deel viel. |
2028. vroylichede: vreugde. |
2031. echt: daarna. |
2032. verrecht: goed gemaakt. |
2033. Met voorzorg die hij er aan besteedde. Lat.: ‘per sollicitam curam regiminis’. |
2038. onder wilen: ondertussen. |
2039. Datmen (datmenne). Lat.: ‘quamvis aliquando mira Dei faciente virtute visibiliter appareret’. Het gecursiveerde bleef onvertaald. |
2040. lach: plaats had. |
2041. edele: uitstekende. Lat.: ‘egregius’. |
2042. Antonis: Antonius van Padua, 1195-1231; die nu sint es mare: die nu als heilige vermaard is. |
2043. uut gegeven: verklaard. Hij werd heilig verklaard 30 Mei 1232. Verklarende vertaling van: ‘qui et nunc Christi praeclarus confessor’. |
2044. Stont ende castiede: Stond te prediken. |
2045. Arelatum: Aries in Frankrijk. Lat.: ‘in Arelatensi capitulo’. |
2047. freren: (Minder)broeders, frères (Mineurs). Dit kapittel had plaats 1224. |
2050. titele: opschrift, n.l. ‘Jesus Nazarenus Rex Judaeorum’, Jo. 19:19. Aldus staat het in het Lat. aangehaald. |
| |
| |
2054. vander capitele: van de kapittelzaal. |
2055. Lat.: ‘divina commonitione’. |
2056. vleesceliken: lichamelijke. |
2058. nochtoe: toen nog. Dit vs. niet in Lat. |
2059. ondaen: uitgestrekt. |
2063. Hem: zich. |
2065. de geest: de H. Geest. Vgl. Jo. 1:7. |
2066. twifel van wane: onzekerheid van mening. |
2067. jegenwoordige: aanwezigheid. |
2069. ondervonden: bevonden. |
2070. Niet lang daarna. |
2071. litekene: klaarblijkelijke tekens, duidelijke bewijzen. Lat.: ‘evidentia signa’. |
2072. E wondere: woorde (T, D). Aant. |
2075. De H. Ambrosius van Milaan. Lat.: ‘Ambrosium’. |
2077. te Tours. Niet in Lat. hs: m'tin, evenzo vs. 10210. Lat.: ‘Martinus’. |
2078. sorcours: bijstand. Dit vs. niet in Lat. Onvertaald bleef: ‘ut pium pontificem pio veneraretur officio’. Vgl. Liber de mirac. S. Martini, I, 5 (Migne, P L 71, 918 vlg.). |
2079. prosenteerde: tegenwoordig deed zijn. Lat.: ‘praesentavit’. |
2080. E Aant. - Aldaer: alwaar. |
2082. Als om tot eer (van Antonius) te doen blijken. |
2085-6. En dat hij (Antonius) daarvan (van het kruis) het teken droeg innerlijk in zijn hart en uiterlijk in de vorm van zijn kleed. Zie Aant. |
2087. leet: voorbijgegaan was. |
2089. Addi achtinghe: was hij voornemens; leven: levensregel. |
2090. Vgl. vs. 1403 vlgg. |
2092. int Roomsche convent: onder degenen die te Rome Paus Honorius (III, 1216-27) omringden. |
2095. ewelike staerken: voor eeuwig bekrachtigen. |
2097. te gonen doene: voor die daad, daarvoor. |
2098. Trooste: hielp. Lat.: ‘commonitus’. |
2100. las: verzamelde, opraapte. |
2103. Adden beringet: hadden hem omringd. |
2104. Die, n.l. de kruimels (vs. 2101). |
2105. hem.... ontsach: vreesde. |
2108. gond: dat. |
2110. van ere crume: van kruim. Vgl. Stoett, § 96, b. |
2112. begaren: begeren, willen. |
2114. K Maerc. - zulc hare: degenen van hen. |
2115. gone dinc: dat (de hostie). |
2116. Met godsvrucht. |
2117. ontseiden: weigerden; omboot: aanbood. |
2118. Worden lazers: werden melaats. |
2119. Tilike: tijdig, 's morgens vroeg. Lat.: ‘mane’. |
2121. moet: gemoed, hart. |
2122. verstoet: verstond, begreep. |
2123. E dages (T, D). - Des naest dages: daags daarna; hem deden... in: zich toelegde op; deden, overscharige -n. |
2125. comen... uut: voor de dag komen. |
2130. meent: betekent. |
2131. lazers evel: melaatse ziekte, melaatsheid. |
| |
| |
2136. Getrect: getrokken, gehaald, verzameld. |
2137. E Bin dien: Binden (T, D). - Bondiger opstellen. |
2139. E Niet: Hiet (T, D). |
2141. Volgens de traditie de berg Fonte Colombo bij Riëti. De twee gezellen waren Broeder Leo en Broeder Bonizus. |
2142. Lat.: ‘Spiritu sancto ducente’. |
2144. el: anders; barn: bronwater, water. |
2145. E hem in beden (M). Aant. - -se, n.l. de regel. Lat.: ‘eam’. |
2146. riet: raadde, ingaf. |
2148. die gescrevene dinc: het geschrift, n.l. de Regel. |
2149-50. Lat.: ‘Quam cum.... servandam suo vicario commisisset, et ille paucis elapsis diebus, assereret per incuriam perditam, etc.’ ms Br 3, Leid 2, Leid 3, Haag 1: ‘enen sinen broeder’. De vicaris is door een afschrijver van de minder strenge observantie opzettelijk weggewerkt. |
2149. houdene: bewaren; enen, n.l. zijn vicarius Br. Elias. |
2150. roekeloosheden: onachtzaamheid, zorgeloosheid. |
2152. woestinen: eenzaamheid. |
2153. -se (die regle, vs. 2134). |
2158. N.l. in vs. 2093. |
2159. achtende: achtste. |
2160. bejaghede: verkreeg. |
2162. 29 Nov. 1223. |
2163. riet hi: beval hij hem (de regel) aan. |
2164. vaste houden: ijverig onderhouden. |
2165. niewet: niets. |
2166. zin: goeddunken. |
2170. meer no min: noch meer noch minder, niets. Vgl. Test., blz. 121. |
2172. dat: dat 't. |
2176. Gelijc als: als. |
2180. maerkene: tekenen, aanduiden. |
2181-2. In hfst. XIII, 3-8. De indrukking van de wondtekenen had plaats 1224 omstreeks het feest van Kruisverheffing, 14 Sept. |
2182. K doeget. o < u. - E In: Na (M). Aant. - doeget: deugd en (voortreffelijke) handelwijze. |
2184. Vgl. Ovidius, Fasti I, 441: ‘Aves, solatia ruris’. |
2189. bernende: brandend, vurig. |
2190. goede: heilige. |
2191. vaendragere: vaandrig, leider. Lat.: ‘dux’; here: leger. |
2195. nauwe: nauwkeurig, scherp, zuiver. |
2197-2200. Gal. 5:24. |
2201. disciplinen: tucht. Lat.: ‘tanta disciplinae rigiditate’. |
2203. cume teregher: nauwelijks te eniger. Voor de vorm teregher, vgl. Franck, § 215, laatste alinea. |
2204. Nuttigde voor de allereerste behoeften van zijn lichaam. Lat.: ‘ut vix necessaria sumeret sustentationi naturae’. |
2205. te vulbringene: te doen. Lat. heeft de ratio indirecta. |
2206. te gehingene: toe te staan. |
2207. dat hem bedaerf: dat het nodig heeft. |
2208-9. Men moeten (Menne moeten (hem)): of men moet het (lichaam) te eniger tijd buigen voor en onderworpen doen zijn aan de zinnen. |
| |
| |
2210. die zich ophouden met de zinnelijke natuur. |
2212. selden. Lat.: ‘vix et raro’. |
2213. gesoden: gekookte; dor enige dinc: om wat ook. |
2215. mingdire: mengde hij er. |
2217. dustarigher: Vgl. vs. 2203 teregher. |
2225. vant: bedacht. |
2226. meerre: groter. |
2227. dyedi: groeide hij. |
2228. pleichne: het zich toeleggen. |
2229. al was: al was het. |
2231. yet: op enigerlei wijze. |
2234. Purgierde: zuiverde. |
2235. ghinc weder ende vort: rondging, rondtrok. |
2236. Vgl. Regel II, hfst. IX en Regel III, hfst. III, blz. 56 en 82. |
2239. Als om tontfane: om aan te nemen. Luc. 10:7. |
2244. Voor zich zelf streng, hard in zijn levenswijze. |
2245. evenkerstijn: medechristen, evenmens. |
2246. Wat hem toekwam als mens. Lat.: ‘humanum’. |
2250. Niet alleen wanneer hij vastte, maar ook wanneer hij at. |
2251. moetheden: vermoeidheid. |
2253. E Aant. - Bedde: 't bed. |
2254. En hij was gewoon dikwijls te slapen. |
2256. els: anders. |
2260. 2 Cor. 11:27. |
2262. hem bedraget: het maakte, zich hield. |
2263. Vanden: in de. |
2264. Ende: terwijl. |
2265. Met heten wille: geestdriftig. Lat.: ‘in spiritus fervore’. |
2266. de helege geest, Lat.: ‘in spiritu fervoris’. Van Maerlant verstond dat (ook?) van de H. Geest, evenals in 5594; gaf vort: ingaf. |
2268. geporret: ontstoken. |
2269. van: door. |
2274. En hield van het kleed, als het ruw en hard was. |
2276-7. Mt. 11:8; Luc. 1:25. |
2280. Riedde (van riën: rijgen): reeg; pesen: koordjes. Lat.: ‘chordulis’; binen: binnen (één consonant i.p.v. twee, vgl. vs. 3345). |
2281-6. Mt. 11:8. |
2287. Hij had als zeker bevonden, hij was ervan overtuigd. Lat.: ‘Experientia enim certa didicerat’. |
2290. worden: werden. |
2291. Entie: en. |
2292. Daarin gingen zij het volk spoedig bekoren. |
2293. Dies: vandaar, alzo. |
2300. Zodat hij hem daarmee verontrustte. |
2301-2. mattintijt: tijd van de Metten, d.i. van de nachtelijke koordienst, en niet van de vroegmis, zoals Mnl W 4, 1527 verklaart; dede... verdriet: viel lastig. |
2307. die gone: gene. |
2309. Verloos: verloor. |
2311. Onthier ent: totdat; verheest: bemerkt. |
2313. Die, n.l. Franciscus. |
2315. eer dat gevel: eer dat voorviel, te voren. |
2316. nient el: volstrekt niets anders. Mnl W 4, 2396 b) geeft nient als zelfst. vnw. niet. |
2317. hart van moede: hard voor het gevoel. |
2318. stont: was. Lat.: ‘super custodiam suam stabat’. Vgl. Is. 21:8. |
| |
| |
2324. E Aant. - In yse in watere: In het ijs op het water. Lat.: ‘in foveam glacie plenam’. |
2325. Om datti: opdat hij; huus viant: uisvijand. Lat.: ‘domesticum hostem’. |
2326. K wilde. l < d. |
2327. E wilde: witte (T, D). |
2330. Met ere zou bewaren. |
2332. Dat: dat 't; gedoochdeliker: verdragelijker. |
2333. ·J· geesteliken man: voor een geestelijk man. |
2335. Dan: dan dat; binnen: inwendig. |
2338. E Aant. - ondersceden: zonden. |
2339. In de eenzaamheid van Sarteano, ten Z.-W. van het Trasimeense Meer. An Fr X: ‘Sartiano’, mss APGIK etc.: ‘Sarthiano’. An Fr X, 177, nota 4: ‘De hss hebben Satriano (zie vs. 3848) met Sarteano verward’. |
2341. eens. Lat.: ‘nocte quadam’. |
2349. Of God vergeeft, indien hij zich bekeert. |
2358. dies bewant: die het beproefde. |
2359. laweit (laeu(h)eit): lauwheid. |
2362. Bij de inblazing van de duivel. |
2363-4. Vgl. Job 41:12. |
2365-6. Cam... an: overkwam; Sijns vleeschs sware coringe: hevige bekoring van zijn lichaam. |
2372. ga: te werk gaat. Lat.: ‘sic te decet manere’. |
2373. geselle (gegemineerde l; vgl. 7182, 9497): gesel. |
2375. Die, heeft betrekking op roc. |
2377. Dattene: dat 't (thelege tekin, die roc) hem (dat religioen); te waren: inderdaad. |
2379. Hier toe: bovendien, daarbij; wonder heten moede: wonderlijk vurig gemoed. |
2381. up gedaen: open gedaan. |
2382. K gegaen. ge < ga? of gg? - int hof: in de tuin. |
2384. mesmaect: kastijdt. Niet in Lat. |
2385-6. Geheel hetzelfde woord in geheel dezelfde vorm, maar in andere betekenis of grammaticale vorm, komt aan het eind van twee rijmende regels meermalen voor. Vgl. vs 4303-4, 4747-8, 4905-6, 6431-4, 7121-2, 7539-40, 7695-6, 8897-8, 9468-9, 9730-1, 9858-9, 9964-5, 10338-9. Vgl. blz. 394-5. |
2387. lede: plaatste. |
2389. de meeste: de grootste. |
2394. Orbare: nuttig, dienstig. |
2397. E Aant. - vervaerne: schrik aan te jagen, bezwaarlijk te worden. Lat.: ‘molestat’. |
2402. metten zege: Lat.: ‘cum victoria’. |
2403-4. Lat.: ‘dum poenaliter alsit foris’; Surius evenwel leest: ‘arsit’. |
2407-8. clene no groot... ·i· haer: volstrekt geen zier; daer of, n.l. van ‘den brant der oncuuscede’ (2405); ·J· sijn broeder: een van zijn broeders. |
2410. Al doe: toen. |
2413. Toen Franciscus dat bemerkte, te weten kwam. |
2414-6. Ende... Ende, polysyndeton; proces: verloop. |
2417-8. Dat hij aan geen levend mens, zolang hij zelf (Franciscus) leefde. |
2421. E ten doodden (M). |
2422. zonden: neigingen tot zonden, gebreken. Lat.: ‘vitia’. |
| |
| |
2423. En te (Ende te) bedwingen de zwakheid (van het vlees). |
2424. E Daer: Maer. (T, D). |
2425-7. Vgl. Jer. 9:21. |
2425. uterste: uitwendige. |
2427. datmen de (spreek uit: dee) wachten: dat men die zou bewaken. |
2428. K renereste. |
2429. Hemelichede van: gemeenzame omgang met. |
2430. Spreken met haar en haar bezien. |
2431. verduwen: ten val brengen. |
2432. nerenstelike. An Fr: ‘sollicitius’, AASS: ‘sollicitus’. |
2434. treken: handelwijzen. |
2435-6. En ook heeft men dikwijls de krachtige geest zien verzwakken. |
2436. de. Voor de vorm zonder n vgl. Le Roux, § 191 B, Opm. 1. |
2437-44. De ingewikkelde Lat. zin: ‘Harum contagionem evadere conversantem cum eis, nisi probatissimum virum, tam facile dixit, quam juxta Scripturam in igne ambulare et non comburere plantas’, heeft Van Maerlant in gewrongen verzen weergegeven die betekenen: ‘Met uitzondering van een zeer deugdelijk bevonden man, is hij, die zonder smetten te ontvangen, met haar (vrouwen) kan omgaan, niet meer denkbaar, daf het een mens mogelijk is barrevoets door het vuur te lopen en ongedeerd te blijven’. Vgl. Spr. 6:27-29. |
2445-6. Hij had zijn ogen zo van zulke ijdelheid leren afwenden. Vgl. Ps. 118:37. |
2447. (hi) sach. An Fr: ‘viderent’; mss I O Ut 1, Ut 2: ‘videret’. |
2449. daer hi ghinc allene: toen hij alleen met hem was. |
2450. int anscijn: van aanzien, van gelaat. Volgens Celano slechts twee. Dat zullen wel geweest zijn Sint Clara en Broeder Jacoba (vgl. vs. 4409). |
2451. zeker: veilig. Lat.: ‘securum’. |
2452. Dat men in zich zou opnemen. |
2454. E vierkijn dat: dat vierkijn (T, D). - vierkijn: vuurtje, smeulend vuur. |
2455. levende maken: opwekken. |
2460. gedwas: dwaasheid, ijdelheid; treken: verkeerde dingen. |
2461. Sonder: behalve. |
2462. Vgl. Regel II, hfst. XII, blz. 60. |
2463. ere: beleefdheid. |
2464. ende tijt ende stede. Niet in Lat. |
2465. Welk nut of welke aangelegenheid. |
2467. talen: spreken. |
2468. met trouwen: oprecht. |
2469. hulp voor haar zonden (in de biecht). |
2470. betren staet: verbetering. |
2471. Waar men zich al te veilig waant. Lat.: ‘Ex nimia securitate’. |
2473-4. E tsijns (Fr, D en Mnl W 7, 1111; 8, 51 en 119). - En trof de duivel maar een haar van het zijne, d.i. van zijn eigen aard, in de mens aan. |
2476. ballie: slagboom. In deze spelling niet in Mnl W 1, 513. |
2477-9. Vgl. Regel II, hfst. VII; Regel III, hfst. V; Test., blz. 53, 84, 122. |
2480. proevet: bewijst. |
2481. wederstromige: weerstrevende, opstandige. |
| |
| |
2484. het: heette, noemde. Vgl. Van Loey, II § 5. |
2485. Vgl. vs. 2371. |
2486. bordine: last. |
2487. risen: rijshout, dunne takken. |
2490. Ongestadich: zwervend, rondlopend; ledich: met niets bezig. |
2495. onwaert: verachtelijk; leet: verfoeilijk. |
2496. Met: bij, door. |
2497. te somiger ure: eens. |
2498. Ik wil dat mijn kloostergemeenschap (mijn broeders) werkt. |
2499. bider ledichede: door, onder het nietsdoen. |
2501. E Aant. - No weder: noch. 2502. orlof: hetgeen geoorloofd, passend, is. Lat.: ‘per illicita corde vagentur’. Mnl W 5, 1991 5) vertaalt m.i. ten onrechte: ‘gelofte’; breken: zondigen tegen. |
2503. E hietten (T, D). |
2503-10. Vgl. Mt. 12:36. |
2504. Vgl. Regel II, hfst. XI, Geschr., Korte Opwekkingen, hfst. XXII, blz. 59, 116. |
2508. Als die daer: daar zij. Lat.: ‘tamquam’. |
2509. sonder zage: zonder praatje, inderdaad. |
2510. Redene: rekenschap. |
2512. E ydele (M). Aant. |
2513. scalt: berispte. |
2515. Gevoegen: voegzaam, passend, bescheiden. Overscharige -n. |
2516. hoede: wacht, bewaking, bescherming. |
2518-20. Vgl. Spr. 18:21. |
2519. vele: voor een goed deel; es... belanc an: hangt af van. |
2520. Zowel in het spreken als in het proeven. |
2522. leerde: aanspoorde. |
2523. mesquam: mishaagde. |
2524. wredelike: streng, nauwgezet. |
2525. goedertierhede: vroomheid, abstinentie. |
2526. besceet: beleid. |
2528. Dat een der Broeders. |
2529. Lat.: ‘prae nimietate abstinentiae admodum fame cruciatus’. Het gecurs. bleef onvertaald. |
2531. So: toen; de vader, An Fr: ‘pius pastor’; ms S: ‘pius pater’; ms Br 1 en Haag 1: ‘vader’. |
2532. Dat het met zijn gezel bezwaarlijk gesteld was. |
2543. Bescut hevet: onder zijn bescherming heeft genomen; voorsien: geholpen. |
2544. ontgaen: ontkomen. |
2545. vresen: ongemak, ellendige toestand. |
2546. bispel: stichtende les. |
2547. Tilike: 's morgens vroeg. |
2550. Wat er 's nachts was voorgevallen. |
2551. vorsienichede: voorzichtigheid. |
2552. gemaent: vermaand. |
2553. karitate: liefdedienst. |
2554. die ate: het eten. |
2555. hem: hun. |
2557. soe, n.l. besceet. |
2558. waghenare: wagenmenner, leidster. Aldus S. Bernardus, Sermo XLIX in Cant., no. 5 (Migne, PL 183, 1018). |
2559. datmen hier priset: dat de wereld aanprijst. |
2560. gewiset: geleerd. |
2562. zeghel: beeld. Niet in Lat. |
2563-4. Vgl. Lev. 9:3; Openb. 21:27. |
| |
| |
2568. Of het gaat gepaard met enige smet. Lat.: ‘quin aliquas contrahat sordes’. |
2570. omme stoede: zou streven naar. |
2571. hem bedurste: voor hem nodig was; te dwane: te wassen. |
2572. Vgl. Ps. 41:4; 79:6. |
2573. addi: had hij, n.l. Franciscus. |
2575. Wonderne: wonderlijk. |
2576. Daarom hield hij volstrekt niet op. |
2577. Hine: Of hij. Ps. 41:4. |
2579. Hij voor zich achtte gering. |
2581. E Aant. - een pareger wene: voortdurend storten van tranen. |
2583. E Aant. - meester: heelmeester, geneesheer; of te stane: afstand te doen van, zich te onthouden van. |
2584. zonderlanger: ongewoon vele. Deze vertaling verdient m.i. de voorkeur boven die van Beuken: zeer bizondere. |
2585. Of: indien. |
2587. ersatre: geneesheer. |
2593. ene: éne. |
2594. nes gene gile: ongetwijfeld. |
2595. dor die waerde: om de waarde, terwille. |
2596. de feeste: het genot. Lat.: ‘quia non spiritus propter carnem, sed caro propter spiritum beneficium lucis accepit’. |
2597. Veel liever zou hij verkiezen. |
2599. te lettene: te weerhouden. |
2601. Toge: 't oog; datmen: opdat men. |
2603. fisiciene: geneesheren. Het volgende had plaats in 1225 te Fonte Colombo. Vgl. vs. 2141. |
2604. meer dan ·x·: heel veel. Vgl. Aant. bij vs. 1916. |
2606. Helpen van: hulp verlenen in; verdriete: kwaal. |
2607. brande: brandwonde. |
2608. ghinx in haer hande: luisterde naar hun raad. |
2610. zalicheit: heilzaam. Het znw. heeft karakter van bnw. Vgl. Stoett, § 23. |
2611. syrurgien: heelmeester. |
2612. K yser. Met verwijzing achter de regel bijgeschreven. |
2613. Gegloeit: gloeiend gemaakt. |
2616. hem tontsiene: bevreesd te worden. |
2620-3. Meer dan alle dingen, die uitstekend in schoonheid zijn, heeft de Allerhoogste u krachtig, schoon en nuttig gemaakt. Vgl. Geschr., Zonnezang, blz. 142. |
2624. brant: gloed. Dit vs. vrije vertaling van: ‘in hac hora’. |
2625. hovesch: beleefd. Lat.: ‘esto curialis’. |
2628. Dat gij mij het vlees zacht brandt. |
2630. togen: tonen, aan de dag leggen. |
2631. K gebede. De tweede e < d. |
2634. Onverschrokken wachtte hij daarna af. |
2637. vure: vore. Mnl W 9, 1479 Aanm. |
2638. dure (dore): toe. |
2643. In (Ic en). |
2644. Noch ook nu pijn in mijn lichaam. |
2647. mac meerre: maak groter. |
2648. wondren: zich te verbazen. |
2651. verhief: gaf hoog op van, loofde. |
2652. Die miraclen, enk. met overscharige -n. Vgl. vs. 8216. |
2653-4. Vgl. Luc. 5:26. |
| |
| |
2657. genoegen: eendrachtigheid. Vgl. Mnl W 2, 1432, 1443 Aanm., 1827. |
2658. Samen overeenstemden. |
2660-61. onsen here: God; in: in betrekking tot, met; deit: deed 't. Lat.: ‘divina ordinatione fiebat’. |
2662-3. Vgl. Wijsh. 16:24. |
2663. geboot: schiep. |
2664-6. En dat het schepsel zich aan Franciscus' bevel, hetgeen iets heel groots is, zou onderwerpen door een buitengewoon wonder. |
2667. also wel: immers. |
2668. Sinte Urbaens woestine: Speco di San Urbano, bij Stroncone, ten O. van Narni. |
2671. E gevoelde (T, D). |
2672. Uitputting van zijn krachten. |
2675. hs: ge'; vgl. bin̄ en binen, 3172, 2280. |
2677. brochte gedregen: aanbracht. |
2679. wort: werd 't. |
2681. bejaghet: verkreeg. Lat.: ‘et quod deserti loci paupertas non potuit, viri sancti puritas impetravit’. |
2682. Das niet ne was: (datgene,) waarvan er niets was. |
2684. genaect: geworden, toegekomen. |
2691. gestaercten: bevestigden. |
2692. Tandoen: het aandoen, aantrekken; man: mens. |
2693. thoofdoen (gerekte vorm van ofdoen en prothetische h): het uittrekken; oudheit: het oude (van de mens), de oude mens. Vgl. Col. 3:9-10. |
2694. Op tweevoudige manier. Lat.: ‘duplici attestatione’. |
2698. Cam tsinen wille: was hem ter wille. |
2701. vervaert was: ontsteld was,, leed. |
2702. En dat hij daarnaar begon te verlangen. |
2703. Vgl. vs. 5627-8. |
2704. daer uut: daarmee. |
2705. te weckene: te verkwikken. |
2706. omme... te meckene: over na te denken. |
2707. erlic: eervol, passend. |
2711. datti: toen hij; vgl. Stoett, § 327; wiec: waakte. |
2713. K De punt vóór de regel is de eerste punt van ·J·. |
2717. keer ende ganc: heen en weer gaan. |
2719. echt: inderdaad, duidelijk. |
2722. K mede. De eerste e < d. |
2725. hemelike: vertrouwde. |
2731. Vgl. Luc. 1:68; 7:16. |
2732. Dat hij niet alles kon verbergen. Lat.: ‘occultare’. |
2733. de vrie: hoogwaardige, heilige. |
2734. hs: lomb'die. |
2735. En de Mark van Treviso, ten N. van Venetië. |
2736. An Fr: ‘cum fratre socio’; ms S: zonder ‘fratre’. Overscharige-n. |
2737. Pade: Po. Lat.: ‘juxta Padum’; dats ene riviere: niet in Lat. |
2739. bestaen: overvallen. |
2740. E sinen broeder (D). Aant. |
2741. En, omdat de tocht, de weg, gevaarlijk was. |
2743. marasch: moeras. |
2746. zoorghe: gevaar. |
2748. moede: vertrouwen. |
2749. Luc. 3:8. |
| |
| |
2750. E Aant. - Indien het zijn goedertierenheid behaagt. |
2751. vervechte: verdrijve. |
2757-8. Zodat zij, al was het overal elders duisternis, bij dat licht zagen. |
2760. dit ende dat: het een en ander, alles. |
2761. Mettien gelede: onder de leiding. |
2762. geweget rechte: op de rechte weg geplaatst. |
2765. strate: weg, tocht. |
2766. met goeder mate: in goede toestand, goede. |
2767. Sonder mesquame: zonder ongeval, behouden. |
2769. Bedenk dan allen. An Fr X: ‘Perpende’, ms S: ‘perpende igitur’. |
2772. Vgl. vs. 2696, en no. 9, 10, 11 en 12 van dit hfst. |
2782. Niet in Lat. |
2783. onderhorichede: gehoorzaamheid. |
2785. van alre goede: van alle voortreffelijkheid. |
2786. hoede: bewaking, bescherming. Vgl. S. Bernardus, Sermo I in Nativ. Domini, no. 1: ‘Leg u toe op de nederigheid, die het fundament en de wachter der deugden is’ (Migne, P L 183, 115). |
2789. addi nemmeer mare: achtte, waardeerde hij niet meer. |
2790. Voor de onderwerpsvorm vgl. Le Roux, § 200, Opm. 2; § 179, Opm. 4. G. Kazemier, Wijziging van Taalfuncties, Nieuwe Taalgids 39 (1946) 55. |
2791. nader: naar, volgens de. |
2793. Lat.: ‘splendor omnimodae sanctitatis’. |
2795. voet: grondslag. |
2797. Vgl. 1 Cor. 3:10. |
2798. bekent: geleerd. |
2799. omme dat gone: daarom. |
2800. Van hogen: uit den hoge. |
2801. Beette: nederdaalde. |
2808. E Aant. - rechtre: echte. Comparatief met functie van positief. Vgl. Stoett, § 155; jonge: volgeling, leerling. Mnl W 3, 1060 geeft slechts één voorbeeld van het woord in deze betekenis, n.l. Sp. Hist. II3, 32, 148. |
2809. onwaert: gering, nietswaardig. |
2810. zijns selves gedochte: voor eigen mening. |
2811. stac: diep zat. |
2813-4. Luc. 16:15. |
2815. Van costumen: gewoonlijk. |
2817-8. Zoveel als de mens waard is voor God. Vgl. Geschr., Korte opwekkingen, hfst. XX, blz. 115. |
2820. Verheffen in: zich verheffen op. |
2822. in droever wise: in droeven doen. |
2824. lachter: honende woorden. |
2826. baten: verbetering. |
2827. dies was hi vroet: daarvan was hij zeker. |
2829. En hierom dan ook. |
2832-3. an seggen: toespreken. Vrije vertaling van: ‘ut in contrarium verba ipsum vilificantia suis auribus inculcando proferret’. |
2834. te stoort: geneutraliseerd. |
2835. over lanc: geruime tijd. |
2836. jegen sinen danc: tegen wil en dank. |
2837. dorper: lomperd. |
2838. coopman, marskramer, sjacheraar; ommare: verachtelijke. |
| |
| |
2840. Lat.: ‘exhilaratus tam mente quam facie’. |
2849. scaemnesse: schande. |
2850. in predicaden: in prediking, te preken. |
2857. clene: een weinig; gaen: lopen, schieten; liet gaen, An Fr: ‘relaxasset’, AASS, fl en vt: ‘relaxaret’. |
2861. De waarachtige versmader van zijn lichaam. |
2862. sinen mesprijs: versmading van zich zelf. |
2863. Ens (En es): 't Is niet; gevouchlijc: passend. |
2865. overabstinent: voor iemand die vast. |
2867. gevroede: inzie, begrijp. |
2873. camen: gekomen waren. |
2874. ter hooftkerke, de kathedraal van San Rufino; te samen: in een stoet. Lat.: ‘solemniter’. |
2876. reep: koord. |
2878. datmen (dat menne): dat men hem. |
2880. quade: booswichten; daer menich sach: terwijl menigeen toekeek, openlijk. Daar ondergingen ‘die quade’ verschillende straffen, door de rechter bepaald. De steen lag op de piazza maggiore vóór het stadhuis. An Fr X, 583, nota 1. |
2881. mids: midden. |
2882. den vierden rede: de derdedaagse koorts. Lat.: ‘Heet quartanarius esset’. |
2884. tcoude: het koude weer. |
2885. gewilligen moede: geestdrift. Lat.: ‘cum multo vigore animi’. |
2887. K ne leide. n < l. - leide an: zou aandoen, bewijzen. |
2889. K vleescheliken. n < l. - vleescheliken goliaert: zinnelijke brasser. |
2892. wonder: wonderlijke. |
2894. want dat: omdat |
2895. vervoerde: streng doorbracht. |
2896. Dat was dat: dat, n.l. zijn harde levenswijze was het, die. An Fr X: ‘devoto corde compuncti’. |
2899. Dan na te volgen. |
2900. Niet in Lat. |
2902-3. Veel meer scheen te gaan betekenen grote zaken. |
2907. Toch was het een les, zoals ik het begrijp. |
2908. E vulmaecter (M). Aant. |
2910-11. E Aant. - Dat zij, die Jesus Christus navolgen, de vergankelijke eer der wereld. |
2913. condege: waanwijze. Lat.: ‘tumentis’. |
2914. Onderdrukke met grote verachting. |
2915. versteke: bestrijde. |
2916. gevenst: vals, gehuicheld; valsceleke: bedriegelijk. |
2918. Handelwijzen van dit soort. |
2919. buten: uiterlijk. Lat.: ‘exterius’. |
2920. Lat.: ‘vas perditum’. Ps. 30:13. |
2926-7. blike ter eren buten: naar buiten zich vertonen, zichtbaar worden tot glorie, ter verheerlijking. |
2928. val van sire onvromen: een geval, gelegenheid voor zijn ongeluk. Lat.: ‘occasio ruinae’. |
2931. K Anworde. Eerste been van n is de eerste stok van een w. |
2934. Prijs mij niet alsof ik veilig ben.
|
| |
| |
Lat.: ‘nolite laudare securum’. Vgl. Eccli. 11:30. |
2938. hem zelven voort: tot zich zelf vervolgens. Voor hem vgl. Mnl W 7, 1812 II 1). |
2939. dief: rover, booswicht. |
2942. bequamere: welgevalliger. |
2944-6. Met alles wat de zondaar kan moet niemand zich vleien, m.a.w. met iets dat de zondaar kan doen, moet niemand zich vleien, daar heeft hij geen reden toe. Lat.: ‘De omni eo quod peccator potest, nemo sibi iniquo applausu blandiri’. |
2952. sinen here: God. |
2953. Hierover zal men zich mogen verheugen. |
2954. Indien wij God zijn (de Hem toekomende) eer geven. |
2954-8. Lat.: ‘si suam Domino gloriam reddimus, si fideliter servientes, ipsi quidquid donat, adscribimus’. |
2959. E diere (M). Aant. - diere: voortreffelijke. |
2960. wan: won, winst maakte. |
2962. winnen: verdienen. |
2963. Wilde hij liever. |
2964. Onder te sine: onderdaan te zijn. |
2968. Het ambt van algemeen overste. |
2969-70. En vroeg om een gardiaan om hem onderdanig te zijn. Daar Van Maerlant vertaalde voor de Minderbroeders, die om de vertaling gevraagd hadden voor eigen lekenkring, had het geen zin het woord gardiaan te verklaren. Br. Elias gaf hem tot gardiaan Angelus Tancredi van Riëti, een van de drie Gezellen, die hun aantekeningen over Franciscus inzonden aan Crescentius van Jesi. Vgl. Inl. blz. 340, 342. Vgl. Test., blz. 123. |
2973. wi so: wie ook; sette zinen ganc: wandelde. |
2974. reine bedwanc: fijn, voortreffelijk bestuur. |
2976. vrome: voordeel. |
2977-8. Daarom richtte hij zich steeds naar hem, met wie hij placht te reizen, zodat hij hem gehoorzaamheid bewees en beloofde. |
2981. tellen: te zeggen. |
2986. in gardiaens stede: (in de plaats), in het ambt van gardiaan. |
2987. Een novice van één uur, (een nieuweling, die nog maar één uur in het klooster verblijft). |
2993. Over mensce: als mens. |
2994. verstaet: begrijpt, bedenkt. |
2996. So... onwaerder: hoe onwaardiger, ongeschikter. Lat.: ‘Quanto contemptibilior’. |
2997. Also vele: des te. |
3002. K De punt vóór de regel is de eerste punt van ·J·. - te sulker name: met dit inzicht, voor dit doel. Lat.: ‘corporis mortui similitudinem pro exemplo proposuit’. |
3005. alsmen (als menne). |
3007. Laat het liggen, het reclameert niet, maakt geen bezwaar. Voor de spelling van lecgen, vgl. licgen (8827), secgen (3034), ontsecgen (4012). Van Loey, II § 112, 2; Oork., Gloss., -gg. |
3013. Niet in Lat. |
3014. eist: is het. |
3015. berecht: beoordeelt; bespreect: beoordeelt. |
3016. E verspreect: versteect (D, Mnl W 9, 39). - versteect: wegjaagt. |
3017. E Aant. - Hine rouch: het
|
| |
| |
scheelt hem niet. ch: k-klank. Apocope van t, vgl. vs. 9709, 10177. Van Helten, § 131. |
3018. E Aant. - Verwandelmenne: Verplaatst men hem. Apocope van t. Vgl. 3017. |
3025. Hen (Het en). Het schijnt mij in 't geheel niet toe. |
3027. Hen si (Het en si): tenzij. |
3028. dat: zoals. |
3029. achte: stel me voor. |
3033. versteken: als een onwaardige beschouwd. |
3034. Vgl. vs. 3007. |
3035. become niet hem: pas hen niet. |
3037. sempel: onontwikkelde; ydioot: niet wijze. |
3038. lachtre: schande. |
3040. Gedogict: laat ik 't toe; in goeder wijs: behoorlijk. |
3041. onverkeerden: onveranderde. |
3043. En met dezelfde heilige bedoeling. |
3045. ende dit verdriet: indien dit mij verdriet; ofwel: en dit spijt mij. Vgl. Ts 11 (1893) 163. Niet in Lat. |
3048. prelacien: overheidsambt. Lat.: ‘In praelatione casus est’. |
3049. love: lofprijzing, roem. |
3052. Dat is al winst voor de ziel. |
3054. Waarom zullen we dan gevaren (sorge ende vrese) liefhebben boven verdiensten. |
3055. genomen: gekregen, bekomen. |
3058. vrome (vorme): model. |
3059. Vgl. Regel II, hfst. VI en VII, Regel III, hfst. I, blz. 52 en 80. |
3060. ende mens niet liete: en dat men dat niet laten zou, en dat men dat ook doen zou. |
3061. E ende: den (M). Aant. - minster: minister. Vgl. vs. 7679. Vgl. Regel II, hfst. IV, V, enz.; Regel III, hfst. II, X, enz., blz. 49, 52, 80, 88. |
3063. na sijn belof: zoals hij beloofd had. Vgl. Mt. 25:45: ‘uni de minoribus his’. |
3066. E andwoort: an dwoort (M). - Van het (Evangelie)woord, waaraan zij zich moesten houden, zouden leren. |
3068. Daar zij ter schole van de ootmoedige Christus gingen. Kerst, 2e nv.; vgl. Le Roux, § 158, Opm. 2. |
3070. Leerre: Leraar. |
3074-8. Mt. 20:26-7. |
3074. meest: het grootst, de grootste; sullen: willen. Vgl. Regel II, hfst. V, blz. 50-52. |
3075. dienlijc: dienstbaar. |
3076. voren... cliven: opklimmen. |
3077. over recht: naar recht en billijkheid, terecht. |
3079. Ostien: Ostia. |
3080-1. Die gaarne zijn best deed om de Orde vooruit te brengen, daar hij ze liefhad. |
3084. zident: later. |
3085. Gregorius IX, 1227-41; heette te voren Hugolinus (of Hugo), uit de adellijke familie van Signia, kardinaal-diaken van Sint Eustachius 1198, bisschop van Ostia en Velletri vanaf 1206. Zeer bevriend met St. Franciscus, die hij heilig verklaarde (vs. 8112 vlgg.). |
3086. an sprac: vroeg. |
3087. iet: wellicht; genouchlijc ware: genoegen zou doen. |
| |
| |
3089. worden: werden, zouden worden. |
3090. Al sulke: zodanige. |
3093. bestaen de pine: moeite doen. |
3096. maken: voortbrengen. |
3097. Hoetse: bewaar ze; aldat: zolang als. |
3099. nemmermere: volstrekt niet. |
3101. Ende want: en omdat. |
3104. Minre: minnaar (God); der omoedegher: van de ootmoedigen. |
3110. Dit visioen werd, volgens Bonaventura, getoond aan Br. Pacificus. Vgl. An Fr X, 584, nota 8. |
3113. ydele: lege, verlaten. Lat.: ‘deserta’; vernamen: werden gewaar. |
3117 vlgg. De broeder, die ook daar in was, raakte buiten zich zelf, in verrukking. Die staat voor dien. Zie Le Roux, § 191, B. Opm. 1. Uit het meewerk, voorw. die, wordt het onderw. van de zin in 3119-20 aangevuld. Vgl. vs. 931. |
3120. Menige zetel, heerlijk versierd. |
3122. E Aant. - hogen: voornaam. |
3124. vul gevisiert: overvloedig met kunst vervaardigd. |
3130. Deze zetel was van een die viel. Lat.: ‘unius de ruentibus (scl. angelis)’. Vgl. Is. 14:9-15; Openb. 12:7-9. |
3131. houtmen: bewaart men. |
3133. becam: keerde terug tot zich zelf. |
3141. Welke gevoelens, gedachten hij over zich zelf had. |
3144. E weret (T, D). - weret: sprak 't tegen. |
3145. hi, n.l. Franciscus. |
3146. met sire consiencie gesonde: in eerlijke overtuiging. |
3147. dat: dat 't. |
3150. E Aant. - verscub(t)sten: onwaardigste. |
3151. doet ende dede: deed. Vgl. vs. 56. |
3155. in allen kere: in alle opzichten. |
3156. onse here, onverbogen; vgl. Stoett, § 210 en vs. 8422. |
3157. wart versekert: kreeg zekerheid, werd overtuigd. |
3162-4. Dat op de verheven plaats, waar de hovaardige afviel, na dit leven (na dit leven: niet in Lat.) de ootmoedige verheven wordt. Vgl. Mt. 23:12. |
3166. woeste: verlaten. |
3167. Int lant van Massen: Massa Trabaria of Massa San Pietro, de bergachtige streek ten N. van Perugia en ten O. van Arezzo; de tale: het verhaal. |
3168. Monte Cassale: Monte Casale, een plaats nabij Borgo San Sepolcro. Vgl. vs. 5352. |
3170. verheest: bemerkt. |
3171. helichdom: relikwieën. |
3172. hs: bin̄; vgl. 2675. |
3175. broeder: broeders. Vgl. Le Roux, § 169. |
3176. sise: zij ze, n.l. de relikwieën (vs. 3171). Constructio ad sensum; tsire stat: op hun (d.i. een passende) plaats. |
3177. Toen viel er met hem iets voor. |
3179. lieten: Meten na. |
3181. hem: hun. |
3182. zoude: zouden, apocope van de -n. Vgl. 379 en 1480. |
3184. mecten: vermoedden. |
3189. E Aant. - recht: zo waar;
|
| |
| |
vor lange: na enige tijd; vor: over. Vgl. Mnl W. 9, 933 B. |
3194. rouclooshede: onachtzaamheid. |
3195-6. genaden bejaget: vergiffenis gekregen. |
3197. Met straf die zij er voor ontvingen. |
3202. Dat gij hadt moeten doen. |
3204. in die: in u. |
3205. cure: zorg. |
3206. K onse. o < l. - Om: voor; om onse lede, niet in Lat. |
3210-2. Want God wilde niet nalaten zich te belasten met hetgeen de leerlingen nalieten. |
3214. Ymolam: Imola, ten Z.-O. van Bologna. Lat.: ‘deveniens Imolam’. |
3215. De bisschop was toen Mainardinus Aldegerii, van 1207 tot 1249, in welk jaar hij stierf. |
3217. C Een e boven de spatie van de o en s van moste. |
3219. int gevouch: welvoegelijk, passend. |
3221. castie: lere, predike. |
3222. vrie: heilige. |
3225. ·J· deel zwaerlike: enigszins ontstemd. |
3226. E Want: wat (D, Mnl W 3, 1004). - |
3227. ontbint: verklaart. |
3231. Lat.: ‘Humilitate victus (episcopus)’. Door zijn ootmoed overwon hij (hi is verzwegen) de bisschop (die man). Vgl. vs. 3383-4. Voor man vgl. 4756, 4597; voor die vgl. vs. 3117. |
3232. helsdine: omhelsde hij (de bisschop) hem. |
3234. omtrent: overal. |
3235. al dure: aldoor, steeds. |
3238. Heves (Hevet(e)s). |
3240. Arenten: Arezzo, tussen Florence en Perugia. Lat.: ‘Aretium’. |
3242. Op een jammerlijke manier. |
3243. Als: om, ten einde; te wige: ten strijde. |
3245. vorbouch: voorstad, buitenwijk. |
3246. anscine: silhouet. |
3247-8. An Fr: ‘exsultantes daemones ac perturbatos cives ad caedem mutuam succendentes’. De mss AASS, S, M, Br 1, Ut 1, Ut 2, lezen echter: succedentes. |
3249. zetten ter vlucht: op de vlucht drijven. |
3250. vander lucht: die in de lucht waren. Lat.: ‘aëreas potestates’. |
3251. E filne: silvestre. Aant. |
3254. Gods halven: van Gods wege. |
3256. Krachtens de gehoorzaamheid. Lat.: ‘in virtute obedientiae’. |
3265. K fan vóór franc' doorgestreept. - behete: bevel. |
3266. heinen: henen. |
3270. An Fr: ‘civilitatis jura’; ms I: ‘civitatis jura’. |
3271. Omdat toen weg (huns weegs) gejaagd werd. |
3272. Lat.: ‘daemonum furibunda superbia’. |
3273. belegen: belegerd. |
3276. Lat.: ‘pacem reddidit urbemque salvavit’. |
3278. Verkregen de macht te gebieden. |
3282. vulleeste: hulp. |
3283. onder dede: onderwierp. |
3284. pijnlichede: kwaadaardigheid. |
3288. Sonder: tenzij. |
3289-93. 2 Cor. 12:7. |
| |
| |
3289. E gehinget (T, D). - onder wilen gehinget: somwijlen toelaat. |
3290. K d van dwinget < g. - dwinget: kwelt. |
3294. wartgeware: ondervond het. |
3296. Lioene: Leo, Leo Brancaleo, kardinaal-diaken, met de titel van S. Lucia in Septemsolio (1200-2), daarna priester met de titel van het H. Kruis in Jeruzalem (1202). Hij stierf omstreeks 1230. |
3297. ene stonde: enige tijd. Lat.: ‘aliquantulum’. |
3298. of: indien. |
3299. gehingets: stemde er in toe. |
3300. Uit liefde en eerbied voor hem. |
3305. E Ja: Na (T, D). |
3306. recht: juist. |
3308. bet naer: naderbij. |
3309. al dat weder ende voort: dat al lang en breed. |
3310. Vgl. hfst. X, no. 3. |
3312. E Niene: Diene (D). - Die niet (kunnen) kwellen of schaden. |
3313. Op geen manier hoe dan ook. |
3315. te blouwen: gegeseld. |
3316-8. E dinket (D, Mnl W 9, 2791). - Omdat ik inderdaad geloof, dat mijn verblijf in paleizen met hoge heren geen goede levenswijze (manier) leert. |
3319. Mach lichte: misschien. |
3325. K Ende. e < a. |
3323-5. Zullen menen, dat ik mij wil keren tot de wereld en eerbewijzen als de wereld geeft (sulker), en dat ik hier in genot leef. |
3326. Daarom dunkt mij dat hij beter is. |
3329. hoge steden: voorname plaatsen, paleizen. |
3331. E Aant. - hem onthoude: zich ophoude, verblijve. |
3332. Dat: opdat. |
3333. met sinen togene: met zijn voorbeeld. |
3337. daden hare onscult: verontschuldigden zich. |
3338. orlof: afscheid. |
3339-40. vervaerde hem zere van: was zeer bang voor. |
3342. hoverhorichede: ongehoorzaamheid. |
3345. talen: te allen. Vgl. vs. 2280. |
3348. zake wrochte: iets bedreven had. |
3350. Om hem duchtig te straffen. |
3356. K om. o < d. |
3357-9. Beval hij, opdat gemakkelijkheid met vergiffenis niemand stoutmoedigheid tot kwaaddoen zou geven, de kap van de broeder. |
3360. om dat doen: met die bedoeling. |
3362. wrake: straf, vergelding. |
3367. Datmen (dat menne). |
3368. om de zake: daarom. |
3370. berieu: berouwde. |
3371. maniere: toedracht, voorval. |
3379. Terecht volgt men na. |
3383-6. Vgl. dit hfst. no. 7, alsmede 8, 9 en 11; enten man: en de bisschop. |
3387. soe: zij (de nederigheid). |
3391. E minne (D, Mnl W 3, 182; 9, 259). Aant. |
3392. En de voorziening in het gebrek aan goederen. Voor Entien vgl. Miscellanea Gessleriana, Antw. 1948, blz. 868. |
3396. in zonderlange dinc: door een bizonder voorrecht. Lat.: ‘praerogativa quadam speciali’. |
3397-8. Vgl. 2 Cor. 8:2. |
3400. Vgl. Regel III, hfst. VI, blz. 85. |
| |
| |
3401. Maar vroeger had hij al bemerkt. |
3403. gelijc als of soe: zoals, daar zij. |
3404. Verstoten, verbannen en door de wereld geminacht. |
3405. Haeldise: verbond hij haar. Lat.: ‘studuit desponsare’. |
3407-8. E In witte regel tussen deze verzen is een vers overgeslagen (T, D). Aant. |
3410-1. Nooit was er iemand begeriger naar goederen dan hij (hie) naar de armoede, armoede: onz. Vgl. Van Helten, § 265, Opm. 1. Voor de woordschikking, vgl. Stoett, § 355. |
3413. in meerre wachte: meer op zijn hoede. |
3415. magarite (margarite). Mt. 13: 45-6. |
3416. balchi: was hij verbolgen, verstoord, gekwetst. |
3417. quam in sijn up sien: hem onder het oog kwam. |
3418-19. Waar iets in was, dat niet tot de armoede kon gerekend worden. Lat.: ‘quod paupertati non per omnia consonaret’. |
3420. als: heel en al. |
3422. E Aant. - bezoorde: onderging, verduurde. |
3425. Hiermee was hij rijk genoeg. |
3427. breke van: gebrek aan. |
3428-29. Waren voortdurend, dikwijls door tranen tot uitdrukking gekomen, in zijn gedachten. Lat.: ‘frequenter cum lacrimis revocabat ad mentem’. |
3431. vrouwe mare: voortreffelijke meesteres. Lat.: ‘reginam’. |
3432. ere (here). Vgl. 1 Tim. 6:15. |
3434. E sonderlange (T, D). |
3435. Niet in Lat. |
3439-40. als die hemelike sine herte ontbinden zal: terwijl hij het geheim van zijn hart openbaren wilde. |
3445. Wertel: wortel; vulmaecter goeden: volmaakte deugden. Lat.: ‘perfectionis radicem’. |
3446. misselicsins getrect: op velerlei wijzen geplukt. |
3448-55. Mt. 13:44. |
3454. ebben ommare: verachten. |
3455. waerdicheit: voortreffelijkheid. |
3456. de: die. |
3458. begeven: verzaken aan. |
3459. vroescap: wijsheid. |
3460-1. Maar om de wijsheid van boeken moet hij zich soms niet veel bekommeren, die niet te hoog aanslaan. Lat.: ‘verum etiam litterarum peritiae renuntiare quodam modo debet’. |
3462. Om dat: opdat. |
3464. Vgl. Ps. 70:15-6. |
3466. sonder baraet: zonder bedrog, in waarheid, stellig. |
3467. Lat.: ‘brachiis crucifixi’. Vgl. vs. 765. |
3470. De beurzen van de eigen wil. Lat.: ‘proprii sensus loculos’. |
3475. K dit. t < e. |
3476-80. Mt. 8:20; Luc. 9:58. |
3476. ter vlucht: om te ontkomen, te schuilen. |
3480. leinen: leunen, liggen. |
3482. bediede: beduidde, legde uit. |
3484. armen, overscharige -n; gestichte: gebouwen, woningen. Lat.: ‘pauperculas casas’. |
3485. wichte: wezens, schepsels. Lat.: ‘sicut peregrini et advenae’.
|
| |
| |
1 Petr. 2:11. Vgl. Regel III, hfst. VI en Test., no. 5, blz. 85, 122. |
3486. In (Inne). Vgl. Le Roux, § 73, 5. |
3487. eghin: eigen. |
3491. te lande: naar hun vaderland. |
3493. E tongemate (T, D). - tongemate: te groot. |
3494. vellen: afbreken, slopen. |
3498. iets eigens of kostbaar. Mnl W 6, 731 wordt foutief verwezen naar vs. 3597. |
3501. Over: voor, van. |
3502-5. Waar zij (de armoede) ligt ter ondersteuning van haar (de Orde), (daar) staat heel de religieuze bouw zeer vast op die grondslag; indien zij (de armoede) verwoest wordt, is het zo gesteld, dat 't (de bouw) geheel moet instorten. Vgl. Aant. |
3506. vertrect: meegedeeld, geleerd. |
3507. Vgl. Regel II en III, hfst. I en II en Test., blz. 44-7; 80-2; 121. |
3508. De intrede in de religieuze staat, de Orde. |
3509-10. van dien doene dat: op die manier, die. |
3510. Deze tekst ook vs. 1093 en Regel II, hfst. I. |
3511-3. Mt. 19:21. |
3514. ontfaen: in de Orde opnemen. |
3515-6. Indien hij zijn eigendom niet had weggedaan en niets verder voor zich zelf behouden. |
3518-9. En indien het geld (Die peneghe) geen schandaal, ergernis aan de Orde zou geven; si is aankond. vnw. |
3520. dit: het volgende. |
3521. In de Mark van Ancona. |
3522. Waar iemand het verzoek deed. |
3523. Om ook (in de Orde) te worden opgenomen. |
3524. der armoede. Lat.: ‘pauperum’. |
3526-7. bekeren an de arme Gods: toeleggen om een arme Gods te worden. |
3529. de gone: gene. |
3531. K tsijn. t met aanzet van f. - Ende, blijft onvertaald. Vgl. Stoett, § 292; hem: hun. |
3532. niet ·i· twint (twinc: knip met de ogen): volstrekt niets, geen knip. |
3533. ondervint: verneemt. |
3535. Scalt hine: nam hij hem onder handen. |
3538. neven: familie. |
3539. E Aant. |
3541. Bedrogen: teleurgesteld; onverloost: ongeholpen, in kommer en zorg. |
3543-7. Lat.: ‘Incepisti a carne, ruinosum fundamentum spirituali fabricae collocasti’; vgl. Gal. 3:3; aerdich: aards, werelds; ganc: manier van doen, aard; gliden: instorten; al te lichte: heel gemakkelijk. |
3548. 1 Cor. 2:14. |
3551. up heven: voorgenomen, begonnen. |
3556-7. van goede breke: gebrek aan een en ander. |
3559. verlasten: in ongelegenheid brengen. |
3561. Vorsien: voorzien in. |
3562-3. E Tussen deze verzen vers overgeslagen (T, D). Aant. - vicaris, n.l. Petrus Cathani. |
3564. E Ende bat dat vanden goede (M). |
| |
| |
3565. brochten: meebrachten. |
3567. Datsi: opdat zij. |
3568. te verteerne: te besteden. |
3569. An Fr: ‘vir’; AASS: ‘vir sanctus’. |
3570. raet: inzicht, bedoeling. |
3579. der armer belof: de belofte der armen, de belofte van armoede. Lat.: ‘contra paupertatis votum’. |
3580. Of jegens datgene, waar het Evangelie van spreekt. Lat.: ‘et (contra) observantiam Evangelii’. |
3581. E zekerlike (T, D). |
3586. beheet: belofte. |
3591. Poelien: Apulië; Baer: Bari (delle Puglie). |
3593. bisaetse: beurs, reiszak. Lat.: ‘invenit in via bursam magnam, quasi plena esset denariis, tumescentem, quam usitato vocabulo fundam appellant’. Het gecurs. kon vanzelfsprekend in de vertaling vervallen. |
3597. up heffen: oprapen. |
3598. bezeffen: bemerken. Omschrijvende vertaling van Lat.: ‘bursa’. |
3599. achter velde: links en rechts, hier en daar. |
3600. Verhuegen, praed. mv. bij subj. enk. |
3601. weder seit: was er tegen, weigerde. |
3602. pleit: list, kunstgreep. |
3605. hine riede: hij (de broeder) niet aanraadde; weldaet: goed werk. |
3607. Als: namelijk, te weten. |
3612. Daar hij behagen had in valse deugd. |
3613. moeide: viel lastig. |
3614. Als zou hem (Franciscus) daar niets aan gelegen zijn. |
3619. te payene: te voldoen, tevreden stellen. |
3623. ende dit an sach. Dit halfvers niet in Lat. |
3624. Dit vs. hoort bij vs. 3621. Lat.: ‘Reversus ergo ad fundam cum fratre et juvene quodam, qui erat in via’. Dit vs. is een vertaling van ad fundam, en geen toevoegsel om een rijmregel te krijgen, zoals D beweert. |
3629. behendichede: sluwheid, truc. Lat.: ‘monstrum’. |
3632. der herten twifel: wankelmoedigheid. |
3633. sal: wil; bieden: uitsteken. |
3636. met alle ontsloop: geheel verdween. |
3638. gokelie: begoocheling, bedrog. |
3640. scalcheit: sluwheid, list. |
3641. getelt: toegesproken. |
3643. knechte, dat. mv. zonder -n; vgl. 1373, 4448, 5064, enz.; nes (ne es). |
3644. K dogen te siet. te met twee delgingspunten en doorgestreept. |
3649. Siene: Siena. |
3650. Om een dringende reden. |
3655. Was breet: dat wijd, groot was; vgl. Stoett, § 67; Campile: wsch. Campiglia d'Orcia. Vgl. An Fr X, 185 nota 10. |
3656. Sinte Quirix: San Quirico d'Orcia, ten Z. van Siena. Lat.: ‘inter Campilium et sanctum Quiricum’. De s van Quirix (= Quirics) is toe te schrijven aan de ellips: Sinte Quirix kerke, vgl. vs. 5521; ook vs. 8523. Stoett, § 211; dats gene gile. Zie blz. 395. |
3657. -ne: An Fr: ‘novum salutatio- |
| |
| |
nis munusculum offerentes’; ms R en fl, vt, AASS: ‘... ei offerentes’. |
3658. Prosenteerden: begroetten. |
3660. ver, aanspreektitel voor een vrouw van aanzien; fijn: edel. |
3661. hi, aankondigend pronomen. |
3663. ongetelleder vroilicheden: onuitsprekelijke blijdschap. |
3665. Als de gone, die: daar hij; niet: niets. |
3666. In hem adde: ondervond. |
3667. niet houder: niets liever. |
3668. Dan die buitengewone groet. |
3669. Plotseling verdwenen zij. |
3671. haerre drierre gelike: de gelijkenis van haar drieën. |
3676. Iet betekenessen: enige betekenis. |
3678. Dan (Dat en): En niet zonder reden. |
3679-86. E ontfaen: ontfaren (Mnl W 5, 1345). - Inderdaad kan door die drie, die bij de aanblik vrouwen schenen arm en van eendere gedaante, (en) die daar tegemoet traden, zo ongewoon met haar groet, zo spoedig uit het oog verdwenen, wel aangeduid zijn de volmaaktheid, enz. |
3688. Namelijk in de drie gevallen waarop wij het toepassen. |
3691. E Aant. |
3694. hem trac ane: op zich nam, zich toelegde. Lat.: ‘praeelegerit’. |
3697. onderwilen: beurtelings. |
3697-3698. Vgl. Geschr., de Lofzang op de Deugden, blz. 135. An Fr: ‘modo... modo... modo’; ms S.: ‘nunc... nunc... nunc’. |
3699-3700. In haar (de armoede) wenste hij alles (Lat. echter: ‘caeteros’) te overtreffen, boven allen uit te steken. |
3701-4. An Fr: ‘qui ex ipsa [paupertate] didicerat inferiorem se omnibus reputare’; ms B: ‘quia ex’ etc. |
3703. reckene: rekenen, achten. Voor de spelling vgl. vs. 2005, 2373. |
3705. ooc: dan ook. |
3708. sceldene: verwijten. |
3709. tien (te dien). |
3710-4. Lat.: ‘tamquam si aemula paupertate concertans, vinci se timeret in illo’. |
3710. nijd de: zijn zinnen zette. Mnl W 4, 2382. Aanm. |
3712-4. En alsof hij vrees en schroom had, dat hem ook maar iemand daarin zou overtreffen of de baas zijn. |
3715. here goet: heilige Man. |
3719-20. Met droeve woorden sprak hij toe (en sprak) tot zijn gezel toen. Lat.: ‘lamentabili voce dixit ad socium’. Vgl. Stoett, § 215. |
3721. scaemnesse: beschaming. |
3723. vor: boven. |
3725. claer, positivum met betekenis van comparatief. Vgl. Stoett, § 155. |
3727. Uit liefde tot en om de voortreffelijkheid. |
3729. Nutte: nuttigde, gebruikte. |
3731. al omtrent: in de omtrek. |
3732. gesent: gezonden, aangeboden. |
3736. danne: dan; geseten: gaan zitten. |
3739. dustere (dustare): dusdanig. Vgl. Woordenlijst: dusteen naast dustaen (dusdaen). Vgl. Mnl W 2, 473 i.v. Dusdaen. |
3744. gewan: kreeg. |
| |
| |
3747. mesprijs: oneer. |
3748. hine: hij (de bisschop) hem (Franciscus). |
3753. Lat.: ‘dum majorem Dominum honoravi’. |
3755. te voren: vooral. |
3757. En die iemand vrijwillig om God aanvaardt, verduurt. |
3760. K d' mede (= daer mede). |
3761-2. Vgl. 2 Cor. 8:9. |
3763-6. Vgl. Mt. 5:3. |
3765. aervachtich: ervende, erfgenaam. |
3768. tleen: de belening. |
3769. ons. An Fr: ‘vobis’; AASS, mss Br 1, Br 2, Ut 1, Ut 2: ‘nobis’. |
3775. K geleent. Laatste e < andere letter (n?). - geleent: verleend, gegeven. |
3776. meent: loopt, doolt(?). Vgl. Mnl W 4, 1426 2). |
3778. hem: hen. |
3783-5. Mt. 25:40. |
3784. minstre: geringste. Vgl. Mnl W 4, 1610 A), 1). |
3788. Onder... name: op naam van, op titel van. |
3789. rechten: rechtvaardige. |
3796. stade nam: gelegenheid had. |
3797. bat (om aalmoezen): vroeg, bedelde. |
3800. Dat: wat. |
3801-2. Ps. 77:25. |
3804. datter: dat 't der. |
3805. Vgl. vs. 182. |
3807. dor sine goede: om zijn (Gods) goedheid, ter liefde Gods. |
3808. Vgl. Test., blz. 122. |
3813. Te Greccio. |
3816. Dat hij daar niet kon bedelen. |
3817. hem int herte lach: hij dacht aan. |
3818-21. Luc. 24:13 vlgg. |
3820. quam ane: verscheen. |
3826. te zinen. Vgl. vs. 1702. |
3829. Vgl. vs. 3485.1 Petr. 2:11. |
3830. vraye Ebreeusce: oprechte Hebreën. |
3831. geesten. Met overscharige -n. |
3836. E Met ghiericheden: Niet ghierichede (D). Aant. |
3837-8. E Aant. - dochte enz.: scheen te doen voor hem als iemand die zich om hem bekommerde, scheen zich om hem te bekommeren, voor hem te zorgen. Vgl. Job 29:16. |
3841. Nochieren: Nocera, ten O. van Perugia; bestont: overviel. |
3844. vorbare: aanzienlijke. |
3845. prothusteron. |
3847. Kwamen ze onderweg aan een dorpje. |
3848. Satriane: Satriano, tussen Nocera en Assisi. Lat.: ‘Satrianum’. |
3849. Dat: waar. |
3850. entie tijt: en de (etens)tijd. |
3853. ydel: met lege handen; dan: vandaar. |
3855. niene: niets. |
3856. nu... ter stont: nu op dit ogenblik, nu. |
3857. u getroost: vertrouwt op. |
3858. verloost: helpt, bijstaat. |
3862. Die gij hebt afgelopen. |
3863. over tgoet: als geld, prijs, betaling. |
3866. over: voor. |
3868. Heeft hier alles als aalmoes gegeven. |
3871. gegronden: doorgronden, begrijpen; die... conden, niet in Lat. |
3873. begaven die scande: lieten
|
| |
| |
hun schaamte varen, schaamden zich niet langer. |
3875. En hebben meer met vragen ter liefde Gods gekregen. |
3878. E Aant. - Ghewerde, vgl. blz. 530; gebure: de bewoners van het dorp. |
3883. gestoppen: wegnemen, verlichten. Lat.: ‘relevare’. |
3884. Dat Franciscus zelf in die armoede (vs. 3882) voorzag. |
3886. E Aant. |
3887. E Reate (T, D). Aant. - ECeate: Rieti; vgl. blz. 357; eenlijc: eenzaam. |
3888. fisicien: geneesheer. |
3889. zijns vandde: hem bezocht. |
3891. om hem daarmee het hem toekomende loon te voldoen. |
3892. K die erde here. erde doorgestreept. |
3898. in dien: op die tijd. |
3901. Waarvan de wanden, muren, gescheurd waren. |
3902. Lat.: ‘a summo usque deorsum’. Mt. 27:51. |
3903-4. Daar was geen verwachting behalve die van het instorten, d.i. er was niets te verwachten dan dat het huis zou instorten. |
3905. dochten, constructio ad sensum of overscharige -n. |
3907. verhueget: in blij vertrouwen is. |
3912. Dat hij had aangeraakt. |
3916. Ghint: dat; clove: scheur. |
3917. navens zijt: 's avonds laat. |
3919. al geheel: geheel dicht. |
3921. gerecken: rukken, trekken. |
3922. gesien: zien; wonde: scheur. |
3926. Dat: zodat; scame: schande. |
3927. Als: evenals; val: het instorten. |
3928. gebetert: verholpen, afgewend. |
3932. gebruken: verrichten, smaken. |
3937. Na: achter. |
3938. falise: rotspad, berghelling. |
3941. En de dorst kwelde hem ook zo. |
3942. na: naar. |
3945. ebbe: heb 't. |
3946. gereet: aanstonds. |
3950. Voor hij zich verhoord zag. |
3952. hen: henen. |
3953. soutu: zult ge; borne: bronwater. |
3954. zinden: doen geworden. |
3956. marberstene: marmer-, rotssteen; hs: m'berstene. |
3957. waerdicheit: goedertierenheid. Lat.: ‘dignatio’. |
3963. sciep fonteine: putte water. Vgl. vs. 10336 en 10158. |
3964. vlintstene: keisteen. Deut. 32:13. |
3967. wie soot sochte: wie er ook naar zocht. |
3969. Hoe dane wijs: hoedanig, op welke wijze. |
3971. wassen dede: vermenigvuldigde. Lat.: ‘multiplicaverit cibos in mari’. |
3972-3. E staen (T, Fr, D). Aant. - Zal om hem te zijner plaatse hier achter meegedeeld worden, waar het thuishoort. Hfst. IX, no. 5. |
3974. Laat u dit hier voldoende zijn. |
3975. bider alemoesene, proleptisch bij vs. 3978. |
3977. Al wasser lettel: al was ze klein; tscip volc gemene: al het scheepsvolk. |
3978. K verlost al. Na verlost heeft een woord (-deel) gestaan, dat
|
| |
| |
eindigde op et; daarvan zijn de eerste 2 of 3 letters geradeerd en al < et. - al rene: volstrekt. |
3981. Opdat wij de zaak aldus verklaren. |
3983. die men vint: onderhavige. |
3984. Dat: dat n.l; Ps. 77:16; vgl. Ex. 17:1-17. |
3985. hi, herhaling van het onderw. van vs. 3982. |
3986. Ende.: zo ook. Vgl. 2 Kon. 4:1 vlgg. |
3989. wantroost: kleinmoedigheid. |
3991. Of: indien. |
3992. goede: goederen. |
3993. soe: ze (de armoede); met sulker mogentede: zo krachtig. |
3993-6. K ghi. g < h. - Lat.: ‘ut subvenientium sibi defectus tam mira virtute suppleret’. |
3994. Niet in Lat. |
3999. behendicheit: schranderheid. |
4000. buter gewelt: niet toe in staat. Vgl. dit hfst., no. 10 en 11. |
4002. bedurte: benodigdheid. |
4004. Zo geordend heeft. |
4007. Jof: indien. |
4009. Tote: op. |
4009. darstigen wichte: dorstige mens. Vgl. dit hfst. no. 12. |
4012. Ontsecgen: weigeren. |
4015. zoetichede: hartelijkheid (tegenover God en mensen). Lat.: ‘De pietatis affectu’ (goedheid t.o.v. God en mensen). |
4017-19. 1 Tim. 4:8. |
4017. Volkomen, echte goedheid (t.o.v. God en mensen). Lat.: ‘Pietas vera’. |
4019. Goed is voor alle voordeel, voordelig is voor alles. Lat.: ‘ad omnia valet’. |
4022. dien man. Lat.: ‘virum Dei’; adden, overscharige -n. |
4024. Dat hij haar gehoorzaamde. |
4025. zoe: zij n.l. goedertierhede. |
4029. Gevormede: omvormde. Lat.: ‘transformabat’. |
4030. zoethede: beminnelijkheid. Lat.: ‘per condescensionem’. |
4033. duegt gemene: algemene goedheid. |
4038. zoetelike beroert: hartelijk bewogen. |
4045. muereulike: teder. |
4045-48. Vgl. Geschr., Brief aan alle Gelovigen, blz. 9. Vgl. hfst. IX, 4. Vgl. Gal. 4:19. |
4049. zake: oorzaak. Lat.: ‘causa’. |
4050. Twi: waarom. |
4051. Die: aan hen die. |
4055. doot: gedood. Lat.: ‘crucifixo’. |
4057. E narenstachtichede (D, Mnl W 4, 2348). - narenstachtichede: naarstigheid. |
4058. berechten: besturen. |
4059-63. Os. 6:6. |
4059. ambocht: beoefening. Lat.: ‘officium’. |
4060. vastelike vortbrocht: voor vast en zeker gezegd. Lat.: ‘firmabat’. |
4061. in de Gods hande: voor God. |
4062. Aangenamer dan welk offer ook. |
4063. En vooral als men het deed om. |
4070. K ongevallighen. De tweede schacht van v is de eerste van a. - ongevallighen: ongelukkige, rampzalige. |
4071. vervlouct: verstoken. Lat.: ‘privatum’. |
4075. breict: afbreekt, te niet doet. |
4079. En een niet welbespraakte. |
| |
| |
4081. bestieren: onderrichten. |
4082. Waer si bi: waardoor zij. |
4083-4. E Lat. regel tussengevoegd, door copiïst of reeds in zijn legger. Aant. - Deze regel is vertaald in de twee volgende verzen. |
4084. verdroget: onvruchtbaar. |
4085. brochte: voortbracht. 1 Sam. 2:5. |
4086. Verklaarde hij naar zijn opvatting aldus. |
4087. droge: onvruchtbare. |
4089. Geen ambocht hevet: niet tot taak heeft; winne. Vgl. voor de vorm Le Roux, § 223, Opm. 9 (c) en vs. 4882, 6028. |
4092. hemelike bedingen: afzonderlijke, private gebeden. |
4096. getellet: geacht. |
4098. hem maect... mare: zich zelf roemt. |
4102. Lat.: ‘se nil proprii habere in eis’. |
4105. dat, n.l. der zielen zalichede (vs. 4103). |
4106. E dach (of dath?): dat (T, D). |
4108-9. Vgl. Ex. 29:18. |
4110. spise: specerij. Jo. 12:3. |
4111. Als hij de faam van zijn broeders hoorde. |
4112. Achter: over. |
4121. Was iemen: was er iemand; religioen: (Minderbroeders-) Orde. |
4123-4. bant van sentencien: banvonnis. |
4125. here van love: lofwaardige Heer. |
4130. testickenbreken: vernielen. |
4134. echt: opnieuw. |
4136. zerichede: droefheid. |
4135. E wat: wart (M). |
4137. Wanneer iemand van de zwakken een ongeluk overkwam. Vgl. Mnl W 4, 1750-1, Stoett, § 160. |
4138. hs: bed'f. Zodat het (hem) docht, dat hij zou bezwijken; hem niet uitgedrukt. Vgl. Stoett, § 8. |
4139-40. Indien hem niet juist de troost van onze Heer gesterkt had. |
4142. tompaise: ontdaan, neerslachtig. |
4145. E Dat: Bat (D). |
4147. ten kere: terug. |
4149. onwaenlijc: onbeduidend. Lat.: ‘pauper’. |
4152. herde: herder; Dan. An Fr: ‘An ego te super religionem meam sic pastorem institui’; ms B: ‘An ergo’, etc. |
4154. meester: voornaamste. Lat.: ‘principalem (patronum)’. |
4156. appositie bij di van het voorgaande vs. |
4157-8. prolepsis. Dat men die dingen, die ik in u doe, niet toeschrijve. |
4159. E Aant. |
4160. E mine (D, Mnl W 8, 488). |
4162. ic bem: ik ben 't. |
4163. gaen ter neder: komen te vallen, uit de Orde gaan. Lat.: ‘aliis excidentibus’. |
4165-6. Lat.: ‘ita ut, si nati non fuerint, faciam illos nasci’. |
4168. Verdriet en tegenspoed. |
4170. Of ik zal mijn hulp verlenen. |
4171-2. Waardoor zij volstrekt behouden en staande zal blijven. |
4173. Achter sprake: achterklap, het praten achter iemands rug. |
4174. E goedertierheit (T, D). |
4177. plage: besmettelijke ziekte. Lat.: ‘pestem’. |
4178. Vgl. Regel II, hfst. XI en
|
| |
| |
Geschr., Korte Opwekkingen, hfst. XXV, blz. 59 en 117. |
4186. Waardoor aan zijn goede naam afbreuk werd gedaan. |
4188. wijst: onderwijst. |
4189. Stant: sta. |
4190. Staerken.: krachtig, naarstig. |
4191. ombesmet: onschuldig. |
4192. gewroeget: beschuldigd; tonser wet: ten overstaan van Gods geboden. |
4194. Dat: dat 't. |
4195. alst so came: wanneer 't gebeurde. |
4197-98. Datmen (menne) verplicht was hem zijn habijt te ontnemen. |
4201. keerde: teruggaf. |
4206-8. Rom. 13:8; vgl. Mt. 22:39 vlgg. |
4209-10. in onsen zin te zoukene: te wensen. |
4210-1. Vgl. Mt. 6:33 en Luc. 12:31. |
4212. scame: schande, n.l. met woorden. Dit vs. niet in Lat. Voor de vormen van niemenen andre, vgl. Le Roux, § 204, Opm. 3 en § 199. |
4213. tongemake: slecht er aan toe. |
4215. E Aant. - brochti. Van broken: neerbuigen. |
4219-20. Dat bracht hij met minzaam hart in verband met de smarten van Jesus Christus. Lat.: ‘pii cordis dulcedine regerebat in Christum’. Vgl. vss. 4243-8. |
4221-2. Vgl. vss. 163-178. |
4223. Daarbij nog de minzaamheid van God. |
4224. Die ze (de ingeboren goedheid) verdubbelde. |
4226. smelten: week te worden. 4232. andwordem zware: gaf hem een hard antwoord. |
4239. up genade: ootmoedig. |
4240. E dade: bade (D). - Om vergiffenis en om zijn gebed zou vragen. |
4245. E Aant. - baren: 't kind; voor appositie blijft soms artikel weg; vgl. Stoett, § 210. |
4248. hi, Christus. |
4251. figure: beeld. |
4252. Gaf men hem: indien men hem gaf. |
4253. De nooddruft van zijn leven, zijn levensbehoefte. |
4254. wive. Meervoud, overeenkomstig het in 't Mnl heersende streven naar afwisseling. |
4256. in der gelike: zelfs. |
4257. keren thare: teruggeven het hunne. |
4258. eghin: eigen. Mnl W 2, 591 2) haalt dit vs. aan met foutieve verwijzing: 3488. |
4262. En het wegens ziekte met hem (Franciscus) zo gesteld was. |
4269. hi zijn es: hij van hem is. |
4270. dor des: daarom. |
4271. Tote dien: totdat. |
4276. zijns zelveres (zijns zelvers): zich zelf. Mnl W 7, 958-9 heeft geen voorbeelden van deze gen. met svarabhakti. |
4278. rekent: reken 't. |
4280. te tiene: aan te tijgen, te verwijten; gevict niet hier: indien ik het nu niet geef. Vgl. Stoett, § 37. |
4283. K af < of. |
4285. Wat soot was: wat het ook was. |
4287. hem... beneven: bij hem. |
| |
| |
4288. vort moeste geven: weg mocht geven. |
4290. E Aant. |
4291. E parement (Mnl W 6, 126). - parement: parament, versierselen, gewaden. |
4292. Addijs macht: zo hij kon; omtrent: rond. |
4294. Tambocht: de beoefening. |
4296. raste: verlichting, verademing. |
4298. bordine: last, vracht. |
4299-4300. Door het aandachtig beschouwen van de Oorsprong van alles. Vgl. hfst. IX, 1. |
4301. mede: daardoor. |
4302. uutvloeiender: overvloedige. |
4308. ·i·: één, hetzelfde. |
4310. te voren: vooral. |
4311. natuurlichede: eigenschappen. |
4313. nature: wezen, aard. |
4314. En waarmee Hem de Schriftuur vergelijkt. Het Lam: Is. 16:1; 53:7 en Hand. 8:32; Jer. 11:19; Jo. 1:29, 36; Openb. 5:6, 8, 12-13; 6:1; 7:9 vlgg. en hfdst. 12-15, 17, 19, 21-22. Het Schaap: Is. 53:7; Jo. 10:1 vlgg.; Hand. 8:32. |
4317. datmense soude slaen: wanneer men ze zou slachten. |
4319-21. Is. 53:7. |
4319. Jhesus: van, aanjesus; zoete lam: zonder lidw.; vgl. vs. 8321. |
4324. daer hi soude liden. Niet in Lat. |
4325. K vereconden. De tweede e < o. - Vereconden: Wsch. het klooster van S. Verecundus O.S.B., tussen Gubbio en Perugia, tegenw. Vallingegno. Lat.: ‘apud monasterium Sancti Verecundi’. |
4328. zuege: zeug. |
4339. Godweet: (God wete wat ik zeg) waarachtig. |
4344. Aanstonds werd de zeug ziek. |
4346. live: lichaam. |
4348. in ·i· fosseitalbloot: eenvoudig in een kuil. |
4361. gelach: voerde. |
4362. Sene: Siena. |
4364. trop: troep, kudde. |
4370. up hem sien: hem aankijken. |
4375. festeerden: fêteerden, feestelijk ontvingen. |
4380-3. manieren zochte: zachtaardige manier van doen. Lat.: ‘quam propter innocentiae ac simplicitatis amorem, quas ovis natura praetendit, gratanter suscepit’. |
4385. Te leerne: zich toe te leggen op. |
4386. vergramen in den hove: in huis te beledigen. |
4392. hetse, n.l. het schaap de broeders. |
4393. ghereet: aanstonds. |
4395. K bleette. l bij beette ingevoegd. |
4396-7. Lat.: ‘Matris Agni’. |
4400. E Hierna twee regels overgeslagen (D). Aant. |
4404. in de stat. Lat.: ‘in Urbe’, n.l. Rome. |
4405. Uit eerbied voor het zoete Lam, Christus. |
4406. K h van here < e. |
4408. Toen hij vandaar vertrekken zou. |
4409-10. Over Jacoba de Septemsoliis, zie Aant. |
4412. geestelike geleert: onderwezen was in geestelijke zaken. Lat.: ‘quasi in spiritualibus eruditus a sancto’. |
| |
| |
4413-4. Als zijn vrouwe naar de kerk ging, bij haar gaan en staan, enz. Lat.: ‘dominae ad ecclesiam eunti, stanti et revertenti’. |
4416. Als de morgen aanbrak. Lat.: ‘matutinali hora’. |
4418. An Fr: ‘agnus consurgens’; AASS: zonder ‘consurgens’. |
4423-4. Het lam, dat van Franciscus onderricht had ontvangen, werd nu leermeester, zo, enz. Lat.: ‘Agnus, Francisci discipulus, devotionis jam magister effectus’. |
4426-7. Werd door de vrouwe, die er zorg voor draagt, heel bizonder bemind. |
4428. Niet in Lat. |
4429. Grecium: Greccio, tussen Orte en Riëti. Lat.: ‘apud Graecium’. |
4431. dor sine waerde, niet in Lat. |
4432. vri: los; up daerde: op de grond. |
4433. Opdat hij, wanneer hij wilde, kon weglopen. |
4436. bevinc: omvatte, sloot in zijn armen. |
4437. E Aant. - meureulike: tedere. |
4446. Sire, Franciscus'. |
4450. vri: veilig. Lat.: ‘delatus est ad loca solitudinis tutoria’. |
4451. in ene zake: bij een andere gelegenheid. |
4452. Perreuse: Perugia; lake: meer. Lat.: ‘in insula lacus Perusini’. |
4453. wilde: dieren, waarop jacht gemaakt wordt, wild. |
4456. Het vluchtte voor allen die bij hem (Franciscus) waren. |
4458. goedertiere: mak. Lat.: ‘manibus ejus et sinui se domestica securitate commisit’. |
4460. Grecium. Lat.: ‘de Graecio’. Vgl. vs. 4429. |
4461. Over het meer van Riëti. Lat.: ‘per lacum Reatinum’. |
4462. dor de lieve zine: uit liefde, genegenheid voor hem. Lat.: ‘ex devotione’. |
4466. danen te vaerne: weg te vliegen. |
4467. niewer: in 't geheel niet. |
4471-2. Lat.: ‘quasi aliunde... ad se reversus’. |
4474. Lat.: ‘ut Dominum laudatura recederet’. |
4477. Geliet: gedroeg. |
4478. E Aant. |
4479. daer beneven: daar in de buurt. |
4491. hs: and', evenals in 5845. Vgl. 5957: Up ene andre tijt. |
4493. In het moeras bij Venetië. |
4494. rasch: luidruchtig. |
4501. mids: midden. |
4503 getide: getijden, breviergebed. |
4505. Die rustig op hun plaats bleven. |
4507. Konden ze elkander niet verstaan. |
4508. Waar ieder met (het zingen van) zijn vers gebleven was. |
4512-3. Totdat wij God de lof van onze gebeden voldaan hebben. |
4515. Ontier (onthier) ende: totdat. |
4521. Bij Onze Lieve Vrouw van Portiuncula. |
4526-30. Twee gecoördineerde zinnen zonder voegwoord. Vgl. Stoett, § 291. |
| |
| |
4529. gewect: opgewekt, aangespoord. |
4532. stiep: sprong. |
4533. Van Maerlant duidde de krekel aan met soe (vs. 4545, 4546, 4551, 4552, 4553) en haer (4546, 4550, 4551) naast hi (4536, 4537, 4540, 4541) en hem (4538), omdat het woord krekel mann,, en het Lat. woord cicada vrouw, is, waarom de krekel in het Lat. soror genoemd wordt, dat Van Maerlant vertaalde door zuster (4533, 4545). |
4537. En hij hield er niet mee op. |
4540. ·viij·: acht. |
4542. hi, Franciscus. Vgl. Lat.: ‘ejus jussa perficiens’ ; omharendanc: voor hun genoegen. |
4543. Tot zijn gezellen bij hem sprak hij. |
4547. hs: gem'get; gemerget: vermaakt. |
4548. vermaent: opgewekt, aangespoord. |
4553. E dat soe: dat hi (T, D). - dat hi hiet: hetgeen hij (Franciscus) beval. |
4554. achter laten: nalaten. |
4555. Echter: later. Niet in Lat.; Senes: Siena. Lat.: ‘Senis’. |
4556. faisaen: fazant; up genen dach: op dezelfde dag. |
4557. soe. Faisaen is evenals Lat.: ‘phasianus’ mann. Toch gebruikt Van Maerlant soe. Vgl. Stoett, § 32-3. |
4562. E Hierna twee regels overgeslagen (M). Aant. |
4564. Om dat: opdat 't. |
4566. oit: steeds. |
4569. Dor sine lieve: uit liefde tot hem. Lat.: ‘ex devotione’. |
4570. ontseit: weigerde 't; te verteerne: tot zich te nemen. |
4571. Want hettene: omdat het (de fazant) hem (Franciscus). |
4572. brochte: bracht, n.l. de fazant. |
4575. In uiterlijk en voorkomen. |
4578. Alverne: Alverna, ten O. van Florence. Lat.: ‘ad eremum Alvernae’. |
4579. E vierticnacht (M). Aant. - vierticnacht: een tijd van veertig dagen. Voor de spelling c=ch vgl. Oork. lictelic 11, 7, acter 21, 7; Vanden Levene ons Heren vs. 2374 gesaect, 1330 naecte (variant); Van Loey, II § 110 b. Voor nacht i.p.v. dach vgl. Vanden Levene ons Heren vs. 2374 vrinacht = vridach. |
4580. 29 Sept. Vgl. vss. 4825, 6880. |
4583. met bliden gebare: met uiterlijke tekenen van blijdschap. |
4584. hem: hun. |
4586. merren: verblijven. |
4590. Dat wij ons hier enige tijd rustig ophouden. |
4592. gebaren: geraas maken. |
4593. hevet gebroet: broeide. Lat.: ‘nidificans’. |
4594. Als hij het plan maakt daar te blijven. |
4595. Heeft hem hartelijk lief. |
4596. hier suldi wonder horen, niet in Lat. |
4599. Wekte hij hem om het goddelijk officie te gaan verrichten. Lat.: ‘cantu suo praeveniebat et sono’. |
4604. So dat: en toen; ·i· deel: nogal ernstig. Lat.: ‘plus solito’. |
4605. sinen zanc vertrecte: vertraagde, stelde uit zijn zang. |
4606. tileke: vroeg. |
| |
| |
4608. Immers toen, als de dag aanbrak (graken: grauwen, krieken). |
4609-10. Lat.: ‘suae voois campanam levi tactu pulsabat’. |
4616. Metten vedren: op de vleugels. |
4617. soude sijn verheven: zou worden omhooggevoerd. |
4619. scouwen ane: aanschouwen. |
4620. Serafijnen, de engelen-gedaante(n). Seraphijn, uit Hebr. seraphîm, mv. van seraph (Vgl. vss. 6944, 6955, 7415). Dit had plaats bij de indrukking der wondtekenen, waarover gesproken wordt in hfst. XIII. hs: seraph'. |
4622. In de kluizenarij van Greccio. Lat.: ‘in eremitorio Graecii’. |
4626. Verbeten: beten dood, verscheurden. |
4628. Elcs jaers: jaar op jaar. |
4629. desen castien: voor hen prediken. |
4636. Lat.: ‘et respiciens vos Dominus multiplicabit in temporalibus bonis’. |
4637. Indien gij 't mij wilt toezeggen. |
4638. En ieder medelijden heeft met zich zelf, zich zelf genadig is. |
4639. claer te biechten gaet: oprecht de biecht spreekt. |
4640. En waarachtige boetvaardigheid (aanneemt) doet. Vgl. Luc. 3:8. |
4642. Lat.: ‘si ad vomitum conversi fueritis’, Spreuk. 26:11. |
4643-4. Het onheil zal binnenkort terugkeren en verdubbelen. |
4645. Jos. 22:18. |
4646. Van stonde af na die belofte. |
4647. plagen, n.l. de wolven. Lat.: ‘periere pericula’; onweder, n.l. de hagelslag. Lat.: ‘cessaverunt clades’. |
4648. Hielden geheel op. |
4650. pijnlichede: last. |
4653. E hie ende daer (D). - Als hij hen naderde, dan hield hij daar op; ende: eindigde. |
4654. Of hij wendde zich elders heen. |
4656. ne sciedens niet of: lieten ze niet varen, braken ze (de belofte) niet. |
4657. Noch trachtten ze voortaan. |
4658. Hem te doene: zich te werpen. |
4659. Tegen de goedheid in. Lat.: ‘contra pietatis legem’. |
4660-1. die hare zeden, enz.: die hun handelingen op de deugd gericht hadden. |
4668. verboot: deed ophouden, temde. Lat.: ‘domaret’. Vgl. boven no. 6. |
4669. te hem keerden: tam gemaakt werden. Lat.: domesticaret silvestria. Vgl. boven no. 8-10. |
4670. Vgl. boven no. 7. |
4671. man: mens. |
4674. om zinen danc: voor zijn plezier. Vgl. boven no. 11. |
4676. Die alle dingen, schepselen, zich te vriend maakt. |
4680.1 Tim. 4:8. |
4682. de maertelye: het martelaarschap. |
4683. Wie levet, die: wie is er, die, wie; hem vermate: zich zou vermeten. |
4685. scrivenen, overscharige -n; thoofde comen: tot een einde komen. |
4686-7. Waarvan de vriend van de Bruidegom zo brandde. |
4688. Vgl. Ps. 17:13-4. |
| |
| |
4691-2. Weltijt (Welctijt): wanneer; yet... der minnen Gods. Vgl. vss. 190, 3805, 3863. |
4694. Bewogen, aangedaan en geheel ontvlamd. |
4695. Dies gelijx als: alsof. |
4696. Genoopt: aangeslagen. |
4698. met stouten zinne: met beslistheid. |
4699. E selc (T, D). - selc: dit, het volgende. |
4701-3. Wanneer men zulke rijkdom, als de liefde Gods is, teruggaf voor de aalmoezen die men vraagt. |
4704-6. E Van: Dan (T). - En dat 't hem toescheen, dat, wie dit (de liefde) minder achtte dan geld, de meest dwaze mensen waren die er zijn konden. |
4708. De onschatbare prijs, waarde (appositie bij de minne van Gode). |
4707-10. Vgl. Mt. 13:44-6. |
4711. E in: men (D). - En dat men zeer moet beminnen de liefde van Hem. |
4713. Opdat hij zich zou opwekken. |
4714. Uut: door. Lat.: ‘ex omnibus’. |
4715. Was hij blijde gestemd. |
4716. In: over. Lat.: ‘exsultabat in cunctis operibus manuum Domini’. |
4717. En bij het aanschouwen van het aangename, het mooie. Lat.: ‘per jucunditatis spectacula’. |
4718-20. E Aant. - Verhief zijn geest zich daarbij naar het Verstand en de Oorzaak, die de levenwekkende Wijsheid uitmaken. Of misschien beter: Verhief zijn geest zich daarbij naar het Verstand en de Oorzaak, die (er) de levende verklaring (bewijsgrond) (van) uitmaken. Lat.: ‘in vivificam consurgebat rationem et causam’. |
4723-4. E Aant. - En langs hetgeen hij met de dingen verbonden zag. |
4727. ledre: ladder. Gen. 28:12. |
4729. in goeder moete: in aangename ontmoeting. |
4730. Hoogl. 5:16. |
4731. Met hartelijke genegenheid, vroomheid. |
4734. De Bron van goedheid (onderwerp). |
4735-6. Die hij in de schepselen, die God schiep, smaakte als in beken. |
4737-44. E Aant. - En, als had hij een melodie van het (hemels) hof horen komen, in de samenstemming van hun (de schepselen) vermogens en van hun daden (acten) welke (samenstemming) hun toegekomen is van God, dan spoorde hij ze (de schepselen) liefelijk aan God te loven op de wijze als de profeet David deed. Hier wordt niet onduidelijk gezinspeeld op Franciscus' zonnelied. Vgl. hfst. VIII, no. 6. Zie Aant. vs. 4739. Vgl. Ps. 148:1-14. |
4745. K a van Karst < e. |
4746-7. Die altijd in hem woont, schuilt en wil vertoeven (luust = luuscht). |
4748-9. Evenals (de verhouding is van) het bundeltje mirre en de bruid die het (vgl. Stoett, § 68 en § 7) tussen de borsten draagt. Hoogl. 1:13. |
4750. jaghet: tracht. |
4751. in alre maniere: geheel. |
4753-4. En omdat hij heel bizondere genegenheid voor Hem koesterde. |
| |
| |
4755. Van Driekoningen (de dertiende dag na Kerstmis) ononderbroken. Vgl. Regel II en III, hfst. III, blz. 47 en 82. |
4756. Hield de Heilige (een vasten van) veertig dagen. D was blijkbaar niet op de hoogte van de veertigdaagse vasten na Driekoningen, meende daarom dat Van Maerlant verkeerd vertaalde. Emonds, Stelling VIII stelde Van Maerlant in het gelijk. |
4757. Omdat de vasten Onzes Heren toen was. Mt. 4:1 vlgg. |
4758. hijt: hij (Franciscus) 't. |
4761. K so hi mochte. Er werd eerst geschreven so mochte. De m werd veranderd in hi, och werd geradeerd, en t vermaakt tot het eerste been van de m. - nauwester: strengste. Lat.: ‘quanta poterat arctitudine’. |
4766. Zonder enige onderbreking. Lat.: ‘sine intermissione’. |
4767. ontstekenre: brandende. |
4768. Zette hij zijn zinnen op Christus. |
4769. En zijn Geliefde, die hem niet teleurstelde. Deze bijzin niet in Lat. - Hoogl. 1:12, 13 enz. |
4776. Als: zoals; ontbonden: bekend. |
4778. hemelike: vertrouwelijk. |
4780. Dat men als zijn (Christus') lichaam erkent, weet. |
4782. innentlichede: innigheid, vurigheid. Lat.: ‘fervore omnium medullarum’. |
4784. Heel grote verbazende bewondering. Lat.: ‘stupore admirans permaximo’. |
4785-6. Lat.: ‘illam carissimam dignationem et dignantissimam caritatem’. |
4791. Periphrastische vertaling van ‘immaculati Agni’. |
4793. Als: alsof. |
4794-6. En werd zichtbaar meegevoerd door grote liefde, n.l. in een geestverrukking. Lat.: ‘in mentis ut plurimum rapiebatur excessum’. |
4797. An Fr: ‘Matrem Domini Jesu’; AASS: ‘Matrem Domini nostri Jesu’. |
4798. dien: die (Maria). Vgl. Le Roux, § 197, 1. |
4799. Dat: dat 't; tonge gene: geen tong. |
4801. warden: worden. |
4802. duechdachtichede: deugden, verdiensten. |
4803. 1 Petr. 2:10. |
4805. Stelde hij zijn vertrouwen in alle aangelegenheden. |
4806. Haar had hij gemaakt tot Voorspreekster. |
4809. 29 Juni. |
4811-2. Waarvan men zegt, dat hij op half Augustus valt, d.i. die ‘half oegst’ genoemd wordt, d.i. Maria Hemelvaart op 15 Augustus. |
4813-5. Vgl. Ps. 103:4. |
4813. Den ingel: deengelen. Den, met overscharige of euphonetische -n; ingel, mv. Vgl. Le Roux, § 159, Opm. 1. |
4814. viere der godlichede: goddelijk vuur. Lat.: ‘igne mirifico’. |
4816-7. Lat.: ‘ad excedendum in Deum et electorum animas inflammandas’. |
4818. boven allen sprekene: onuitsprekelijk. |
4819-20. En was ook met zulke ge- |
| |
| |
negenheid, liefde, aan hen verbonden. |
4821. upvaert: Hemelvaart (15 Aug.). |
4822. Alsoe: als zij. Niet in Lat. |
4823. hem ruste: zich verpoosde, zich bezig hield. |
4824. In gestrengheid, vasten, en in voortdurend gebed. Lat.: ‘jejunans orationi jugiter insistebat’. De vasten tot aan het feest van de Aartsengel Michael (29 Sept.), die vs. 6878 vlgg. veertigdaagse vasten genoemd wordt. |
4825. voghet: hoofd, voornaamste, vorst. |
4826. Want het geschrift, boek (van Bon.) deelt mee. |
4828. In de tegenwoordigheid van God brengt. |
4830-2. Wegens zijn liefde, die hij alle zielen toedroeg, om hun zaligheid, waarvoor hij buitengewoon veel moeite deed. |
4835. Alsof het vurige stenen waren. Ez. 28:14, 16. |
4836-7. Lat.: ‘in deificum recalescebat incendium’. |
4842. Die: dat. Vgl. Stoett, § 65. Mnl W 2, 150. |
4843. Uit bizondere verering voor hen. |
4844. Hield de heilige een veertigdaagse vasten. Vgl. vs. 4579. Vgl. Aant. - ·xl·, gespeld viertich, 6879. |
4846. Bonaventura heeft evenals Marcus ‘duo minuta’. Vgl. Aant. Mc. 12:42; Luc. 21:2. |
4847. Die hi: opdat hij die; geven of laten: synonieme uitdrukking (geven of afstand doen van). |
4849. S. Bernardus: ‘Ik heb twee penningen, Heer, mijn lichaam en mijn ziel; kon ik U die volmaakt aanbieden als een offer van lof’. (Op Maria Lichtmis, Preek III 3: Over het Kind, Maria en Jozef). Zie Migne, P.L. 183, blz. 369. |
4851-62. Mc. 12:41-4; Luc. 21:1-4. |
4851-88. Zijn ingevoegd door Van Maerlant. Vgl. blz. 361-2. |
4857. wedue: wedu(w)e. |
4858. coprine: koperen; vierlinge. Vgl. Aant. bij vs. 4846. |
4859. bloc: offerblok, geldkist. Rijmbijbel, vs. 11653:
Biden poorten so stonden daer
Blocke ghemaect, wet vor waer,
Daer die liede vanden dorpen,
Als siere quamen, ghelt in worpen.
|
4864. En zij nam niets mee, hield niets over. |
4867. bode: (Gods) gezant. |
4870. ter ouder wet: tot de Oude Wet, het Oude Testament. |
4871. Tempel ('t tempel); oostende: oosteind, oostkant. Rijmbijbel, vs. 11330: ‘Die inganc was van den oostende’. Ex. 30:1 vlgg., 40:5 vlgg. |
4872. was gestaen: stond. |
4874. holocausten: brandoffers. |
4879. specie: reukwerk; in dere: ter ere. |
4880. E Duterste (T, D). - Duterste offrande: de offerande buiten (vgl. vss. 4872-3); keren: toepassen op. |
4882. thoude: te onderhouden. thoude(thoudene) analogie van winne (< winnene), of apocope van de -n? |
4883. Dinderste: de binnenste (vgl. vss. 4877-9). |
| |
| |
4889. dese ·ij· offerdi: deze twee (n.l. lichaam en ziel) offerde hij (Franciscus); ·i·paerlike: gestadig. Lat.: ‘continue’. |
4890. Uit liefde tot God van de hemel. |
4891. als, expletief. |
4892. adde gebonden: bedwong. |
4894. begherlichede: verlangen, begeerte. |
4895-8. Ex. 30:1, 27-8. |
4895. kerchof: tempelhof, voorhof van de tempel. |
4896. E ia: in (T, D). - Sacrerende: opdragend. |
4901. Voerde hem zo tot het goddelijke op. |
4903. Zich geheel en al uitstrekte tot. |
4904. Degenen die in natuur en genade zijn deelgenoten waren. |
4906. K te ware'. Abbreviatuurteken zwak geradeerd? of weggesleten? |
4908. Voor elk schepseltje. |
4909. darfs (darf es): (men) moet er (zich niet) over (verwonderen). |
4910. hem: hen. |
4912. E met sijn bloet (M). - Openb. 5:9. |
4913. Meer dan broederlijk liefhad. Dezelfde constructie met ende in Rijmbijbel, vs. 25980. |
4915. els: anders. |
4917. Hen zi ('t en zi): tenzij; voede: koesterde, goed deed. |
4918. hi, Christus. |
4919. hen ('t en); niet: niets. |
4920. Vor: boven. Lat.: ‘Saluti animarum nihil praeferendum esse dicebat’. |
4921. Daardoor bewees hij dat het meest, vooral. |
4925. Hiervoor (slaat op vs. 4920) worstelde en vocht hij; hs: w' steldi. |
4929. ongemate: buitensporig. |
4930-1. hier bi begreep: hierin berispte. |
4932. K gegeven. Eerste g < b? |
4936. Zonder moeite en zonder tegenstribbelen. |
4938. adde noot: nodig had. |
4939. Om gene mesdaden: vanwege de zonden. |
4942. Vgl. Ps. 16:4. |
4945-52. 1 Cor. 13:1-3. |
4948. K evenkerstin. Copiïst schreef stij en liet de lange schacht j gelden als het eerste been van de n. |
4951. vroomt: baat, is nuttig; clene: weinig. |
4952. niet beghene: in 't geheel niets. |
4955. E Men zeghet: Den zeghe (T, D). |
4956. vervaren: vrees aanjagen. Niet in Lat. |
4957-8. En bij wie men niet kon, enz. Vgl. vs. 4138. |
4960-2. 1 Jo. 4:18. |
4960. Als die: daar hij. |
4963-4. Zich door het martelaarschap als een levend offer in Gods handen te offeren. Rom. 12:1. |
4965. gelden: vergelden, dank brengen. |
4967. Ende hi: en opdat hij. |
4969. tes sests jaers: in het zesde jaar, n.l. in 1212 of 1213 naargelang zijn bekering in 1206 of 1207 geplaatst wordt. Vgl. An Fr III, blz. 9. |
4970. K Dit vers werd overgeslagen en met verwijzingsteken onder de kolom geschreven. |
4971. de here mare: de beroemde Man. |
| |
| |
4973. achte: was van plan; Surien: Syrië. Lat.: ‘ad partes Syriae’. |
4974. predeken ende castien, synoniemen. |
4975. Den Sarrasinen. Lat.: ‘Saracenis et aliis infidelibus’. Vgl. Regel III, hfst. XII, blz. 90. |
4977. So dat: en zo. |
4978. als hijt vernam. Niet in Lat. |
4979. sine pertie: zijn gezelschap, al die met hem voeren. |
4980. Slavenie: Slavonië, het huidige Dalmatië. Lat.: ‘in Sclavoniae partibus.’ |
4982. so houde: zo gemakkelijk, zo spoedig. |
4984. Dat: zodat. |
4985. emmer: in elk geval; begeven: opgeven, laten varen. |
4986. Zijn plan, daar dat mislukt was. |
4987. maronniere: schippers. |
4988. K tancoene. a < o. - Ancoene: Ancona. |
4991. E nerensteleke (D). Aant. - nerensteleke: standvastig. |
4992. spisen: betaalmiddelen. Zie Aant. |
4993. hem verhuegt: in blij vertrouwen is. |
4994. duegt: goedheid. Lat.: ‘de Domini bonitate confisus’. |
4995. compaen: compagnon, gezel. |
4997. bewaent: meent. |
4998. vermaent: aangespoord. Niet in Lat. |
4999. Als gesent: die gezonden was; sijns arems: van zijn Arme (Franciscus). |
5001. scipman: schipper; ontsach: vreesde. |
5002. gonen: (onderwerp in acc., of paragogische -n): deze; uptien dach: toen. |
5004. Dit. An Fr: ‘Haec omnia’; AASS: ‘Haec’; hout: bewaart. |
5006. deelt... weder: deelt mede. |
5008-9. weder stoot van winde: tegenwind. Lat.: ‘propter vim ventorum’; dwanc: overmeesterde. |
5010. havenen: een haven binnenlopen, aanleggen. |
5012. Sonder: behalve. Vgl. vs. 3969 vlgg. |
5013. ne... bure wat: niet heel veel. |
5015. Dat: zodat 't. |
5016. Dat: dat 't (schip). |
5017. Hun allen uitstekend ten goede kwam. |
5018. Ancone: Ancona. |
5021. vreze: gevaar. |
5022. Als die: nu zij. |
5024. Die er wel macht over had. Vgl. Ps. 106:24. |
5027. onder. Lat.: ‘in suis amicis’. |
5028. es anscine: gebleken is. |
5029. sciet: scheidde, wegging. |
5031-2. Lat.: ‘jactato in eam [terram] salutis semine’. |
5033. of brochte: van oogstte. |
5034. bedarven: belang. |
5035. Daer om dat: omdat. |
5039. al noch: alsnog. |
5040. Maroch: Marokko. Lat.: ‘versus Marrochium’. |
5041. K miracle. E mirale Mommeline: Miramamoline (M). Aant. |
5045. Up aventure of hi: of hij misschien. |
5046. seghe: overwinning, n.l. het martelaarschap. Lat.: ‘ad concupitam palmam’. Vgl. An Fr III, 9. |
| |
| |
5050. in zinen ganc: op zijn tocht. |
5057. Die hem voor andere dingen bewaarde. |
5058. eens evels gewelt: een geweldige ziekte. |
5060-1. Zodat hem daar werd verhinderd te volbrengen. |
5064-6. E Aant. - Dat zijn leven misschien nog nuttig zou zijn voor zijn kinderen, die hij voor een heilig leven voortbracht, baarde. Voor Dat (vs. 5065), vgl. Stoett, § 55. Lat.: ‘quod necessaria erat adhuc proli, quam genuerat, ipsius vita in carne’. |
5067-8. Phil. 1:21. |
5071. E brant (M). Aant. |
5074. Dat hij nog tracht zich te begeven. |
5076. hedinesse: heidendom. |
5077. ofs hem bedaerf: als het nodig was. |
5080. Dat hij het leven van boetvaardigheid aannam. In 1219. Vgl. An Fr III, blz. 22. |
5081. K surien. s < z of z < s. Aant. - Surien: Syrië. Lat.: ‘ad partes Syriae’. Vgl. hfst. XI, 3. |
5082. anguissen: gevaren. |
5084. soudaens: Sultan's, n.l. Melek-el-Kamel (1218-38). Lat.: ‘Soldani Babyloniae [i.e. Aegypti]’. |
5088. Zie Aant. |
5089. liden, n.l. tussen de beide legers. Lat.: ‘via mutui transitus’. |
5090. Hen was up sterven: tenware op gevaar van te sterven, met levensgevaar. |
5091. uut gegeven: uitgevaardigd; had(de) uut, geëlideerd geschreven. |
5092. up onse leven: tegen ons leven, n.l. tegen het leven der Christenen. |
5094. bisant: een gouden munt, door de keizers te Constantinopel, eertijds Byzantium, geslagen. De gewone bisant was van goud, er waren echter ook zilveren. Vandaar dat Bonaventura zegt: ‘Byzantium aureum’, en Van Maerlant dit alleen door ‘bisant’ vertaalt. An Fr: ‘Byzantium’; het ms AASS: ‘Bisantium’. |
5096. Die er niet aan dacht uit vrees van zijn plan af te zien. |
5097. hacht (acht): denkt, hoopt. Lat.: ‘sperans’. |
5098. des hi wacht: waarnaar hij uitziet, verlangt. |
5099. Heeft besloten. |
5100. Die weg op te gaan. |
5101. oom: om. Vgl. vs. 5637 en Oork. blz. 367, 8, 8: oem. |
5104. 1 Sam. 30:6. |
5106. zouter: psalterium, psalter. Lat.: ‘illud propheticum’. |
5107-9. Ps. 22:4. |
5107. scade: schaduw. |
5117. Broeder, vertrouw op onze Heer. Eccli. 11:22. |
5120-2. Mt. 10:16. |
5122. Mids: midden; gegape: het opensperren van de muil. |
5123. bet vort: verder. Lat.: ‘processissent’. |
5124. hem: hem. |
5127. anevaerden: aangrepen. |
5128. onwaerden: onwaardige behandelingen. |
5129. Verspraken: uitscholden; versprakendse, d is epenthese. Vgl. Oork. blz. 375, 12, 25: wondsdaghes, 20, 5: rogds (gen. van rog(ge). |
| |
| |
5130. bondene (bondenne): boeiden hen. |
5131-5. Ten slotte (Doch dat) werden ze mishandeld en afgeranseld (ende te > ent te > ente blouwen), en, zoals God het wilde (dat in vs. 5134 is expletief) werden ze toen onmiddellijk voor de Sultan gevoerd. |
5135. K metter. m < w. |
5137. En de heer (Sultan) vroeg hun toen. |
5138. jaghen: van zin zijn. |
5139. Wane: vanwaar (ze kwamen) |
5143. Dat hi: opdat hij (Franciscus). |
5144. Den rechten wech: de juiste weg, n.l. de weg ter zaligheid. Lat.: ‘viam salutis’. |
5148. virtuut daer inne: kracht daarin (slaat terug op zinne, vs. 5147). |
5151. Lat.: ‘Deum trinum’. |
5152. behoudre: Zaligmaker. Volgens het schema van zo'n preek. Vgl. Regel II, hfst. 16, blz. 62. |
5157-62. Luc. 21:15. |
5157. mont: taal. Lat.: ‘os’. |
5163. die, expletief; besach: bemerkte. |
5165. hem, Franciscus. |
5166. vele te gherne: heel gaarne. 5168. ·i· stic: een tijd. |
5170. Wultu = wiltu. Vgl. Franck, § 49. |
5175. eist dat: is het dat, indien; twivels: aarzelt. |
5177. De wet van Mohammed nu te laten varen, te verzaken. |
5182. sekersts. Contaminatie van sekerst en metathesis sekerts (Vgl. vs. 5928 arechts, 8698 hoochts. |
5183. E Helich geest: Helichst (T, D). Aant. - over al: in alle opzichten, ms B: ‘quae fides certior cunctorum et sanctior non immerito tenenda sit’. |
5188. aventuurt: zich waagt. |
5191. Bedi: want. |
5195. Een oude en een van grote naam, vermaardheid. |
5201. comen an: overgaan tot, zich onderwerpen aan. |
5204. verdaen: gedood, verteerd. |
5205. tyen: aantijgen, toeschrijven, verwijten. |
5206. E Aant. |
5210. svader: des Vaders (van God de Vader). Vgl. Franck, § 191. 1 Cor. 1:24. |
5211. Vgl. Jo. 17:3. |
5212. Vgl. Jo. 4:42. |
5214. anegaen: aanvaarden, aannemen. |
5216. werringe: opstand. Lat.: ‘seditionem populi’. Mnl W 9, 2306 vertaalt het sub 2) door ‘twist, beroerte, verdeeldheid, partijschap’, i.p.v. ‘onlusten, tumult, oproer’, sub 4); hs: w'ringe. |
5217-8. dede bieden: bood aan. |
5219. hi, Franciscus. |
5220. muedre: modder, slijk. Vgl. vs. 614. |
5221. ghiericheit die stoet om: begeerte, verlangen stond op, ging uit naar. |
5224. Dat hij volmaaktheid bezat. |
5225. Onwaerde: verachting. |
5228. al eist dat: ofschoon. |
5229. dar: durfde. |
5230. Bi aventuren: misschien. |
5234. prosente: geschenken; ontfingen, paragogische -n. |
5235. Ende: opdat. |
5236. have: goederen. |
| |
| |
5237. die: daar hij. Lat.: ‘quia’. |
5238. last: gewicht. Lat.: ‘pondus pecuniae’. Last was in de M.E., zoals nu nog, een bepaald gewicht; de dubbele betekenis van Lat.: ‘pondus’ is alzo enigszins bewaard. |
5240. wortel: begin. |
5244. Te weten het martelaarschap. |
5246. Op ingeving van God. |
5253. Dor: voor, ter wille van; ende: en dat. |
5254. Opdat 't hem niet ontgaan zou. |
5255. Te ebne: te bezitten. |
5262. souden, overscharige -n. |
5263. Om dat: opdat 't. |
5266. Al was: al was 't. |
5267. E Aant. - in... quam: er toe kwam om hem te doden. Vgl. Mnl W 3, 823, 6a). |
5268. Openb. 5:12. |
5269. gelike: gelijkenis. |
5270. dor warachtelike: zeer terecht, naar waarheid. |
5273. tlijf: het leven; niet; onlogische maar gevoelsherhaling van de ontkenning van vs. 5272. Vgl. Stoett, § 235. |
5274. E diet: zwaert (T, D). Aant. - Jegen: door. Vgl. Mnl W 3, 1026, 6) c). |
5275. Lat.: ‘persecutoris’. |
5272-8. Vgl. op het feest van St. Martinus (11 Nov.) in de antifoon van het Magnificat van de tweede Vespers. |
5279-80. Lat.: ‘De studio et virtute orationis’. Over zijn buitengewone ijver in het gebed. Vgl. vs. 111-2. |
5283. Vreimde: vreemdeling. Lat.: ‘peregrinum’. 2 Cor. 5:6, 8. |
5284-5. Uiterlijk was hij voor de aardse begeerten, door de liefde (van Christus) in zijn hart, ongevoelig. |
5289. Van sinen lieve: door zijn Beminde (Christus); Hoogl. 2:3 enz.; begeven: ophouden. |
5290.1 Thess. 5:17. |
5292. Steeds bij God (in Gods tegenwoordigheid) brengen. |
5296-5304. Want hij zet er zich toe om, in zijn omwandelingen met de engelen, de woningen van de hemel, waar hij toen reeds burger geworden was, te doorlopen om, met buitengewoon brandend verlangen zijn Beminde (Hoogl. 3:1-2) te zoeken, van wie hem nog alleen een wand (wech, d.i. weech) en een scheidsmuur n.l. alleen zijn vlees (lichaam) gescheiden houdt. |
5299. E Metten (T). |
5301. E Aant. - uutnemenden, met paragogische -n. |
5303. E Aant. |
5306. helpelichede: hulp. |
5308. Wantrouwde hij zijn eigen kracht. |
5311-2. Vgl. Ps. 54:23. |
5313. Nerenstelike: met nadruk. |
5314. Dat dien: dat voor de. |
5315. de gebede: het gebed. |
5317-19. En ook meende hij dat hij (de religieus) zonder het gebed in de dienst van God volstrekt geen voortgang kon maken. |
5320. Daarom deed hij dáárvoor zijn best. |
5322. K d van dach < n. - te weckene: op te wekken, aan te sporen. Vgl. Regel II, hfst. III en XXIII; Regel III, hfst. Ill en V, Over het
|
| |
| |
godvruchtig wonen in de kluizenarij, blz. 47-8; 74-9; 82-5; 91-2. |
5327. Dat hij aan het gebed gewijd had. |
5330. Iet: soms. |
5331. Dat hij er niet onachtzaam voor was. |
5333. Nutte: smaakte. |
5338. En terwijl zijn broeders voor hem uit gingen. |
5341-2. hine... niet: hij niet. Vgl. 2 Cor. 6:1. |
5346. Dat hij opgetogen raakte. |
5352. Lat.: ‘per Burgum S. Sepulchri’. Borgo San Sepolcro, een stadje ten N. van Città di Castello in de provincie Arezzo. Vgl. vs. 3168. |
5356. en gehurt dor goet: en geduwd met goede bedoeling, uit eerbied. Lat.: ‘prae devotione ruentes’; en = ende. Vgl. Mnl W 2, 636 en Oork. 29, 14. |
5357. hurt ende hout: her- en derwaarts. |
5364. lazerie: melaatsenhuis. |
5366. van verren: van verweg, van elders. Lat.: ‘aliunde’. |
5368. ter stat: ter plaatse (San Sepolcro). |
5369. gevest: gehecht, verbonden, geworteld. |
5371. stat: plaats. |
5372. dit no dat: in 't geheel niet. |
5377. in hem, de: in hen, die. |
5381. Vgl. hfst. VI, no. 6-7. |
5382. E Aant. - Om er 's nachts in gebed door te brengen. |
5384. Weder die viande: tegen de duivelen. |
5385. gevoelike: tastbaar. |
5386. hem pijnden: zich moeite gaven, trachtten. |
5387. distorbeerden: in de war zouden brengen. |
5388. Om hem van het gebed af te trekken. |
5390. K lech tussen metten en wapinen door rubricator doorgestreept. |
5392. Hoe krachtiger en hoe vuriger hij zich op het gebed toelegde. Enigszins afwijkend van het Lat.: ‘tanto fortior in virtute et ferventior reddebatur in prece’. Vgl. hfst. VI, no. 10. |
5395-7. Ps. 16:8 vlg. |
5404. soe, de hand Gods. |
5406. gestadicheit: standvastigheid. Lat.: heeft iets anders: ‘Quam mentis constantiam’. |
5414. hemelichede: geheim vertrek. Lat.: ‘et quasi occultius secretarium nactus’. |
5416. baeliu: rechter. |
5419. ebben: hebben hem. |
5420. weder ende voort: van alle kanten. |
5421. Welwillend hebben gadegeslagen. |
5423. mesbaren: jammeren. |
5427. clage: lijden. Lat.: ‘dominicam passionem’. Vgl. vs. 450 vlgg. |
5429. Daar was hij gezien, hi niet uitgedrukt. Vgl. Stoett, § 5 g). |
5433. En omgeven met een nevel. |
5434. Die een heldere glans uitstraalde. |
5435. Opdat dat stralende verschijnsel. |
5437. (En) dat hier verwonderlijk was. |
5439. E Aant. |
5442. geprouft: bewezen. |
5443-4. Ps. 50:8. |
| |
| |
5443. hemelichede: geheimen. Lat.: ‘incerta sibi et occulta’. |
5446. Sonder also vele: tenzij voor zover. |
5447. 2 Cor. 5:14. |
5451. E Aant. - Verlisen: verloren laten gaan. Vgl. Oork., blz. 444, i-teken voor ie, en Van Loey, II § 69a. |
5453. Verbelgen: vertoornen. |
5454. Vgl. Geschr., Korte Opwekkingen, hfst. XXII, XXVIII, blz. 116 en 119. |
5457. nochtan: zelfs. |
5459. Deed hij zijn uiterste best. |
5460. Om op anderen te gelijken. |
5461-4. Opdat hem misschien van datgene, wat men uiterlijk kon waarnemen, geen lofprijzing zou toekomen, die hem inwendig (zijn ziel) de beloning zou ontnemen. Contaminatie; vgl. Stoett, § 357, Opm. II; vs. 8637. Vgl. Eccli. 2:8. |
5465. hiet (iet): ietwat, iets. |
5466. gheliet: gedroeg. |
5467. Also, alsene: dan wanneer hem. |
5468. verweerde: verbergen kon. |
5470. Om hun aandacht op iets anders te vestigen. |
5472. hemelicheit: vertrouwelijkheid. Lat.: ‘familiares attactus’. |
5473. verziken: ademhalen, verzuchten. |
5475-6. Dat vermeed hij zorgvuldig, wanneer hij, enz. |
5477-80. Of omdat hij de minnaar van het geheim was, of omdat hij, opdat hij daar ter plaatse in zijn binnenste zou wederkeren, geheel opgevoerd werd in onze Heer; twee absolute accusativi, vgl. Stoett, § 201, en vss. 938, 2255, 2257, 5860, 9387; inresten: metathesis van innersten; weder ten kere: terug. |
5483. Gevand: bezocht. |
5484. segge dit mede: zegge hij dan dit. Zie Stoett, § 5 e). |
5485-6. hare gesent: toegezonden. |
5487. Van: van af. |
5488. beveilne: beveel hem aan. |
5489-90. E dief (T, D). - Omdat ik mij een dief gevoel van uw schat. |
5494. Alsof hem in 't geheel geen genade gewerd. |
5498. E Aant. - geweinter: gewone. |
5501. Daer: dat; bat ende las, synoniemen. |
5503. Is hij vrijmoedig naderbij gegaan. |
5504. gesteken: geklopt tegen. |
5509. E here: lede (T, D). |
5512. uut gesteken: buiten gedreven. |
5514. was hijs vro of erre: of hij er blij of boos om was, graag of niet. |
5515. wonderre: verwondering; uit wonderne met assimilatie (Fr) of geminatie van de r, vgl. 2373. |
5517. E Aant. - Waar hij bij het eerste woord het feit bekende (n.l. zijn vrijmoedigheid, vs. 5503). |
5520. soude liden: vertrok. |
5521. Van Sinte Justins: Van het klooster der Benedictijnen, genaamd: ‘San Justino d'Arno’, dat vroeger lag niet ver van de weg tussen Perugia en Gubbio. Lat.: ‘abbatem Monasterii sancti Justini de episcopatu Perusii’. Vgl. vs. 3656; soude gemoeten: ontmoette. |
| |
| |
5523. beetti: steeg hij af. |
5525. Om hem te eren en meteen te spreken. |
5526. Over hun zieleheil. Lat.: zegt alleen ‘de salute animae’, waarmee wel alleen het zieleheil van de abt bedoeld is. |
5527. So dat: terwijl. |
5534. Toen Franciscus, enz.; zine gesellen, enk. Lat.: ‘ad socium’. Voor zine vgl. Van Helten, § 344, Opm., gesellen met paragogische -n. |
5535. Ombeit: wacht. |
5536. ghelden: voldoen. |
5537. Want als: omdat. An Fr: ‘Orante autem illo’; ms AASS: ‘namque’. |
5541. exces van zinne: geestvervoering. |
5542-3. Zodat hij geheel buiten zich zelf in God verloren raakte. |
5544. Zo was 't hem, enz. |
5545. So dat: totdat, toen. |
5552. An Fr: ‘Solitus erat... horas canonicas... Deo persolvere’; mss G I: zonder ‘Deo’. |
5559. uren: getijden. |
5560. caperoen: kap (zonder zijn kap op te zetten). |
5562. stickenslaende: radbrakend. |
5565. danne, n.l. wanneer hij zijn getijden moest bidden. |
5566. onwille: onaangenaamheid. |
5568. eerliker: eerbiedwaardig. |
5570. Oftie: indien het. |
5571. Met gemake eit: op zijn gemak eet. Lat.: ‘quiete comedit’; die, het voedsel. |
5572. hem, het lichaam; worme spise: voedsel voor de wormen. |
5573. groter uutnemender: bizonder grote. |
5578. Waest dat: wanneer. |
5579. gevoelde: de invloed van het lichaam bemerkte. |
5581. Wanneer hem dat overkwam. |
5582. Ging hij biechten. |
5583. Om zich daardoor onmiddellijk te zuiveren. |
5585. Dat dit soort vliegen (d.i. beuzelingen) hem zo zelden kon hinderen. Lat.: ‘ut rarissime muscas hujuscemodi pateretur’. |
5588. vat: vaatwerk. |
5589. cruumkine: brokkelingen. Contaminatie uit: Om cruumkine daer in te houden, en: om (dat?) hire cruumkine wilde in houden. Een enkele maal schijnt om door weglating van dat als voegwoord voor te komen. Vgl. Mnl W 5, 114. Lat.: ‘ut minutias temporis, ne omnino exciderent, occuparet’. Van Maerlant zag temporis over het hoofd, ofwel het woord ontbrak in zijn origineel, waardoor de zin heel anders werd. |
5591. tierche: terts. Dat gedeelte van de getijden, dat om 9 uur (volgens de oude tijdrekening om 3 uur) gebeden werd. |
5592. moet: gedachte; gestreken: gevallen. |
5594. Lat.: ‘motus fervore spiritus’. Vgl. vs. 2666. |
5596. ende: en hij. |
5598. Want: want 't. |
5599. zalme: psalmen. |
5601. Lat.: ‘cum tanta mentis ac spiritus attentione’. |
5602. Alsof God daarin, in zijn geest, in hem aanwezig was. |
5605. Als die: daar hij; verbrochte: voortbracht, uitsprak. |
| |
| |
5613. Zie Aant. |
5614. brievekine: beschreven blaadjes papier. Lat.: ‘schedulas scriptas’; namen: opnamen, opraapten. |
5616. Leiden: legden. |
5617. E name (D). |
5618. Vgl. Geschr., Brief over de eerbied voor het Lichaam des Heren, Test., Brief aan het Generaal Kapittel, Brief aan alle Kustoden, blz. 20, 120, 28, 23, |
5624. Uiterlijk geheel te veranderen scheen. |
5627. al uut: ten volle, geheel en al. |
5628. in: bij, door; luut: geluid. |
5631. gehacht: het plan gemaakt. |
5632. Grece: Greccio. Lat.: ‘apud castrum Graecii’; na sire macht: zoveel hij kon. Lat.: ‘cum quanto majore solemnitate valeret’. |
5634. houden: te vieren. |
5637. oom: om. Vgl. vs. 5101. |
5638. over niewe: voor een nieuwigheid. |
5642. leden: leiden, voeren. |
5643. Os en ezel worden in het Evangelie niet genoemd. Vanaf de 4e eeuw komen ze voor in de geschriften en kunsten betreffende Kerstmis. De voorstelling steunt op Is. 1:3. |
5645. luudde: klonk. |
5647. kerce: kaars. |
5653. Uptie: boven de. |
5658. int leren: in zijn onderricht. |
5659. muerewer: tedere. |
5661. vrai: waarheidlievend. |
5663. begeven: vaarwel gezegd. |
5665. Hemelijc: vertrouwelijk. |
5666. Grecis: Greccio. Lat.: ‘Joannes de Graecio’. |
5671. trecte: behandelde, deed. |
5672. Alsof hij het wilde wekken. |
5675. gelooflicheit: betrouwbaarheid. |
5676. Allene niet: niet alleen. |
5677. Maar ook de waarachtigheid, de waarheidlievendheid (van de ridder) bewijst dat het waar is. Vgl. vs. 5661. |
5678. daer naer: die daarna volgden. |
5679. eist dat: wanneer. |
5682. gelooflichede: geloof. |
5684. hilt: bewaarde. |
5690. opene: klaarblijkelijke. |
5694. ter cure: in hoge mate. |
5695. renichede: fijnheid, helderheid. |
5697. onverwonne: onvermoeide. |
5698. Samen met de beoefening der deugd (inspanning ter deugd). |
5700. no verstaen: noch zich daarop toegelegd. Vgl. vs. 152. |
5701. berecht: onderricht. |
5702. verclaert: verlicht. |
5703. dor vant: begreep. |
5704. De cracht: het diepzinnige. |
5706. dor ginc: drong door in. |
5707. Die donkereit: het verborgene. |
5708-10. En waar de wijsheid van de meester buiten blijft staan, daar treedt de liefde van de minnaar binnen. |
5711. Nu en dan gebeurde het hem. |
5712. inghelen bouken: heilige boeken, de Schriftuur. |
5714. geworpen in. Lat.: ‘quod animo semel injecerat’. |
5716-20. Want niet vergeefs ontving de Heilige het inwendig luisteren naar datgene, wat hij te voren in liefde en godsvrucht gestadig overwoog, (cuede: herkauwde). Lat.: ‘quia non frustra mentalis
|
| |
| |
attentionis percipiebat auditu’. Van Maerlant schijnt auditum gelezen te hebben. |
5723. lettren verstaen: geletterd zijn. |
5726. Vgl. S. Bonaventura, Epistola de tribus quaestionibus, no. 10, OO, VIII (1898) blz. 334: ‘Opdat ge zoudt weten, hoezeer hem (Franciscus) de studie der H. Schrift ter harte ging: zelf heb ik van een broeder die nog leeft gehoord, dat toen hem het Nieuwe Testament in handen kwam, en de vele broeders het niet tegelijk geheel zouden kunnen hebben, hij het in bladen onder allen afzonderlijk verdeelde, opdat zij allen het zouden bestuderen en ze elkaar niet hinderen zouden’. |
5728. Up dat: indien. |
5729. dat seldenre: dat hij zeldener, minder; las, Luc. 4:16; 2:46. |
5730. Mt. 14:23; 19:13; Mc. 1:35; Luc. 5:16, 6:12. |
7531. Vgl. Regel III, hfst. V, blz. 84. |
5732-6. Noch ook dat zij zozeer studeren, dat zij niet zo zeer weten wat ze moeten doen, als wel wat ze in hun preek moeten zeggen, en (dat zij), wanneer ze het zelf beoefend hebben, het aan anderen te beoefenen moeten voorhouden. |
5737. Ik wil, zei hij, dat mijn broeders. |
5742. hem houden: blijven. |
5743-4. Mt. 10:16. |
5748. in ene orconde: in één getuigenis, uitspraak. |
5749. Senes: Siena. Lat.: ‘Senis’. |
5751. theologien: theologische wetenschap. Een predikheer; vgl. Celano II, no. 103. |
5760. theologien: theologische kennissen. |
5762. merkene: inzicht. |
5764. slachten den aren: gelijken op de adelaar. |
5767. van talen vroet: geschoold in het spreken. 2 Cor. 11:6. |
5770. Twistvragen, waarvan de oplossing onzeker was. |
5771. Job 28:11. |
5772. dan (dat en); echt: ook. |
5775. dat ware gescreven: de geschreven waarheid (van de Bijbel). |
5777. Als in te volchne, n.l. door na te volgen. |
5780. de lettre: de Schriftuur. Lat.: ‘doctorem earum (scripturarum)’, d.i. de H. Geest, onder wiens ingeving de H. Schrift geschreven werd. Vgl. 1 Jo. 2:20. |
5784. besien: bekijken, beoordelen. |
5785. hadden: hielden. |
5786. getrect: geplaatst (wat ver van hem verwijderd was). |
5787. alst: alsof het. |
5789-90. En wonderlijk heeft hij zich tegenwoordig getoond voor hen, die niet bij hem waren. |
5791. were: strijd. |
5792. Het leger der Christenen te Damiate. Vgl. hfst. IX, 7-8, waar ook Franciscus' gezel Illuminatus is vermeld. |
5793. besetten (= beseten): belegerd; gegemineerde t; ter vaert: voor de krijgstocht. |
5794. bewaert: beschermd, toegerust. Lat.: ‘non armis, sed fide munitus’. |
5797. Als: om. |
| |
| |
5801. gedoget: toelaat, waagt, onderneemt. |
5804. scone geval: goede afloop. |
5805. K dies. Boven des een kleine i geplaatst tussen d en e. |
5806. over ries: voor dwaas. |
5807. E mine (D, Mnl W 3, 1805). Aant. - Swigix: zwijg ik erover, verzwijg ik het. |
5808. ontsie ik al: vrees ik ten zeerste. |
5811-12. Vgl. 1 Cor. 4:3. |
5811. domen: oordelen. |
5812. mintste, vgl. Van Loey, II, § 114 e. |
5813. Want het is nu niet de eerste keer. |
5815. Ontlaet: ontlast. |
5817. roupre: heraut. |
5821. verboot... met rade: raadde dringend af. |
5822. scade: nederlaag. |
5823. hiltsi over niet: achtten zij voor niemendal. |
5825. veronwaerde: versmaadden. |
5827. bestont: waagde het. An Fr: ‘Itur, committitur et bellatur’; AASS: ‘Igitur committitur et bellatur’. |
5829. ondaen: ontredderd. |
5830. Niet in Lat. |
5831. K mochten met delgingspunt onder het eerste been van m. - onse: de onzen, de Christenen. |
5832. Lachter: schande; over: voor, in plaats van. |
5833. in gonen val: in die nederlaag, catastrofe. |
5836. Aan doden en krijgsgevangenen. |
5839. ghere ghilen: geen verachting, spot (dubbele ontkenning). |
5840-44. Eccli. 37:18. |
5840. warer: meer waar, meer waarheid. |
5842. E Dat: Dan (T, D). |
5842. scotters: schutters, schildwachten. |
5843. here: leger. |
5844. were: verdediging. |
5847. Celane: Celano. Een stadje ten Z. van Aquila. |
5848. Om te gaan prediken. |
5849-50. Een ridder verzocht hem onderdanig en dringend bij hem de maaltijd te gebruiken. |
5852. meisnieden: huisgenoten. |
5860. in den: ten. |
5862. Zijn welwillende, hoofse gastheer. |
5863. an dene zide: ter zijde. |
5864. bestaen: aangesproken. |
5866. mi verwan: heeft mij overgehaald. |
5869. volcher: handel er. |
5870. ne waer els waer: maar ergens anders. |
5873-4. En laat in u niets, dat gij niet in oprechte biecht belijdt, een nacht blijven, achterblijven. Vgl. Mnl W 8, 2173 i.v. Vernachten I, 3. |
5875. ghelt: vergeldt. |
5877-8. daer an dat: aan hetgeen. |
5879. Sinen, d.i. van Franciscus; vertrect: beleden. |
5881. En heeft zijn zaken in orde gebracht. |
5883. als die tontfane: ten einde die te ondergaan. |
5885. Doch: ten slotte. |
5889. gaylike: gauw, plotseling. |
5891. gastrie: gastvrijheid. |
5893-4. Mt. 10:41. |
5893. met hem doet gaen: ontvangt, opneemt. |
| |
| |
5897. hi, expletief; gaydoot: plotselinge dood. |
5898. hem bewaerde: beschutte zich. |
5902. E Aant. - Luc. 16:9. |
5904. Reaten: Riëti. Lat.: ‘Reate’. |
5905. provendare: provenier; iemand die een kerkelijk inkomen (praebende) geniet, bizonder een kanunnik. Deze Gedeon komt als getuige voor in de archieven van Riëti. Hij stierf tussen 1236 en 1246. Hij was priester en minstens van 1213-6 econoom van de kathedrale kerk van Santa Maria in Riëti; 2 Juli 1233 was hij in een geding advocaat van bisschop Rainaldus en de kanunniken van genoemde kerk. Vgl. An Fr X, blz. 156, nota 14. |
5906. wandelbare: lichtzinnig. |
5909. E hi: bi (T, Fr, D). |
5911. E lach (T, D). - Seinen: zegenen. |
5915. En gij God evenwel niet vreest. |
5922. Wortstu verlost: zoudt gij genezen. Lat.: ‘liberatus’; ende dus (du es): en gij het. |
5923. wilts (wildes): zoudt. |
5924. K wers. e < o. - Di wort wers: voor u zou het erger, slechter worden. |
5925-8. Want de zonde doet de mens, die God niet dankt voor zijn genaden, zoveel kwaad in hetgeen hem toebehoort, dat het laatste lijden het ergste is; arechts, metathesis van auslaut-t. Zie ook vs. 5182, 8698. |
5930. crepel: kromgetrokken. Lat.: ‘contractus’. |
5933. Sine lendin bene: de beenderen van zijn lenden. |
5934. scoorde: brak. |
5939. In het huis van een kanunnik ten maaltijd was. |
5940. slapende... bleef: bleef slapen. |
5945. Metten rechte: door het oordeel, vonnis. |
5946-7. Mt. 12:45. |
5950. teerst: eerst; adde beraden: genade had bewezen. |
5956. of staet: afstand van gedaan heeft. |
5960. te toochne: om te tonen, uiteen te zetten. |
5962-3. E Aant. |
5963. ontvriendelijc: onwelwillend. |
5965. up genaden: op deemoedige toon. |
5966. E Aant. - up: voor; up hare. An Fr: ‘pro illo’. Van Maerlant's origineel: pro illa? |
5968. zochten dede: zou verzachten. |
5974. E haven: halven (T). |
5981. vel: viel, daalde. Hand. 10:44. |
5982. al was hi out. Lat.: ‘novum factum de veteri’. Het Lat. vat dit op in geestelijke zin volgens Ephes. 4:22, 24. |
5983. Diene, die (de H. Geest) ne (de man). |
5985. bede: beiden. |
5986. behoude... van lede: behoed voor leed, ellende. |
5990. genadichede: hemelse zaligheid. |
5993. Daer... bi: waardoor; droge lede: uitgeteerde ledematen. |
6000. waren te: moesten. |
| |
| |
6001-2. E Aant. - En waardoor hij ook het verborgene van het geweten wist, d.i. de geheime gedachten doorvorste. Dit doelt op de feiten die nu volgen. |
6005. Helyen: Elias. 2 Kon. 2:9 vlgg. |
6006. geeste: daden, leven, n.l. het Leven door Bon. geschreven. |
6007. Senes: Siena. Lat.: ‘Senis’. |
6008. hem hemelijc: met hem vertrouwd. |
6011-4. Vgl. vs. 5749 vlgg. |
6017. te voren leget: voorstelde, vroeg. |
6021. vreemde dinc: zaken van een ander. |
6023-4. E Aant. - En omdat hij dit wilde, n.l. dat hij dat (zijn eigen dood) nog vaster in zijn gemoed zou prenten, enz.; brochte vaste: prentte. |
6025. Seidi hem toe: zeide hij tot hem. |
6028. Aan niemand had bekend gemaakt. Voor te kenne vgl. vs. 4089. |
6030. E Aant. - met rade: door een goede oplossing te geven; of gedaen: weggedaan, verwijderd. |
6036. sijn doen... hende: zijn leven eindigde. Hij schijnt de Orde verlaten te hebben. Vgl. An Fr V, 176, regel 23-38. |
6039. an de vaert: op reis. |
6040. Ledenaert: Leonardus of Leo. |
6046. Daar de menselijke natuur hogere gevoelens bij hem verdrong. |
6047-8. K Ne < No. - De voorouders van die man en de mijne (die van mij) stonden niet op één lijn. |
6050. leedde(= lede)... na: trek ... mee. |
6051. beet: wondde, griefde. |
6052. ghinc of gereet: steeg aanstonds af. |
6059. begrepen: betrapt, overvallen. |
6061. vulbrochte: bekende ten volle. |
6064. genadichede: vergiffenis. |
6065. Broeder Ricerius of Richerius. Vgl. Celano, II, 44a. |
6067. Dat hij bij God geliefd was. |
6068. lief adde ende mare: lief had en hoogschatte. |
6069. over hemelijc helde: voor zijn vertrouwde (vriend) hield. |
6074. dor sochte: kwelde. |
6077. E ne dede: ondede (Mnl W 3, 281). |
6078. hemelichede: geheim. Mnl W 3, 281 verwijst foutief naar vs. 7080 (= 7078). |
6083. hemelichede: vertrouwelijke omgang. |
6088. En hij kwam van deugden tot groter deugdzaamheid. Lat.: ‘factusque devotior ex devoto’. |
6089. allene niet: niet alleen. |
6092. hs: m're, evenzo 7444. |
6093. Mont Alverne: de berg Alverna. |
6095. ·J· sijn broeder: Een van zijn broeders, n.l. Broeder Leo. |
6099. geloven woude: geloofde. |
6100. coringe: bekoring. |
6102. E Aant. - duecht: (weldadige) kracht; God: Gods. |
6107. scande: schaamte; verwan: belette. |
6116. vant: maakte. Deze zegen is bewaard in de basiliek van S. Franciscus te Assisi en luidt: ‘De Heer
|
| |
| |
zegene en beware u, Hij tone u zijn aangezicht en erbarme zich over u, Hij wende zijn gelaat naar u en geve u vrede’. Vgl. Num. 6:24-6. Onder deze zegen de letter T (Vgl. vs. 1974-82) en daarnaast: ‘De Heer zegene u, Broeder Leo’. Zie de reproductie in Cuth.-Herib., tegenover blz. 272. Br. Leo voegde er eigenhandig aan toe, dat S. Franciscus deze zegen schreef in Sept. 1224, heel kort na de Stigmatisatie. Vgl. Geschr., blz. 129. |
6119. Zorg dat het goed bewaard blijft. |
6122. voer hare vaerde: ging haars weegs, ging weg. |
6123. lettre: brief; behouden: bewaard. |
6125. K es op geradeerde plek. |
6126. waert: rijk. Mnl W 2, 265 verklaart m.i. minder juist: ‘hoeveel goeds d.i. hoeveel Franciscus waard is’. Lat.: ‘virtutum Francisci testimonium fuit’. |
6127. groten: verheven, heilig. |
6128. Zoals hij toonde. |
6129. Aanzienlijk, uitstekend in zijn gedragingen, in de omgang. Lat.: ‘conversatione insignis’; daarom gelaten misschien enk. met overscharige -n. |
6135. So dat: en toen (bijw.). |
6137. Lat. heeft iets anders: ‘de ipso cum aliis fratribus habere sermonem’. |
6141. broeder, mv. |
6142. Ende: maar. |
6146. lose verdoringhe: sluwe misleiding. |
6147. Swaerlike: bezwaarlijk. |
6149-50. Men zag zo menig teken van deugd, van volmaaktheid aan hem. |
6151. Hoe de duivel er in zou slagen. |
6152. Dat hij die deugdzame gedragingen zou bezoedelen. Vgl. Aant. |
6157. indersten: inwendige. |
6159. Op deze wijze voorzag hij de val van velen. |
6164-70. Aldus scheen hij op het punt gekomen te zijn (genaderd te zijn) het eeuwig licht te aanschouwen, door welks klaarheid, zoals ik beschreven vond, hij inderdaad met de blik van zijn geest zag, wat van hem verwijderd was, derwijze of het bij hem tegenwoordig was. |
6170. E Aant. |
6172. vicaris: Petrus Cathani. |
6173. hi, Franciscus. Deut. 5:5. |
6175. middel bode: middelaar. |
6178. Ontseide: weigerde, onttrok zich aan. |
6179. En stelde zich zo goed mogelijk te weer, verdedigde zich enz. |
6184. rig: rug. |
6186. houdende al omtrent: rondom beetgepakt hebbend. |
6187. Diene, die (de duivel) ne (de broeder); ombeleide: in het nauw bracht. |
6189. K alsict. |
6194. Teerst dat: zodra. |
6202. Grecii: Greccio. Lat.: ‘Graecii’. |
6207-9. Lat.: ‘Venientes autem et non invenientes, quia de publico jam ad cellam redierat’, etc. |
6210. verzeert: diep bedroefd. |
6211. es: is er, verschijnt plotseling. |
6212. na mensceit: menselijker- |
| |
| |
wijze. Lat.: ‘cum de ipsorum adventu vel recessu nihil secundum humanum sensum percipere pouisset’; het gecursiveerde bleef onvertaald. |
6214. Tegen zijn gewone menselijke doen. |
6215. hem: hen. |
6220. Terra di Lavoro. Lat.: ‘de Terra Laboris’. Provincie van het koninkrijk Napels aan de kust van de Tyrrheense Zee. |
6222. Beledigende, honende en pijnlijke woorden. |
6223-4. Toen zij samen zo gingen en bij die gelegenheid bij hun vader kwamen. |
6227. hine, n.l. zijn gezel hem. |
6228. wel genouch: heel behoorlijk. |
6233. Wacht een weinig, dan zul je 't zien. |
6235. biden: in de. |
6236. ongehende: verweg. |
6238. E Aant. |
6240. bewent: gekeerd. |
6241. Hij vroeg zelfs in het geheel geen vergiffenis. |
6244. discipline: straf. |
6246. verclaerset: duidelijk gemaakt. |
6247. deffene dinc: de onpartijdigheid. |
6249. jegenwordich gaf: aanwezig toonde. |
6250. Voor hen van wie hij ver weg was. |
6252. Vgl. hfst. IV, no. 4 en 10. |
6255. men: men hem; getransfigureerd: verheerlijkt. |
6256. tcapiteel: het kapittel. |
6257. Arelatum: Aries, in Frankrijk; Lat.: ‘Arelatensi capitulo’. |
6261-4. verstaen... ende merken: begrijpen. |
6265. jegenwordich: toegekeerd naar, open voor; dor gaen: vervuld. Lat.: ‘quam praesens et pervius’. |
6268-76. Die beweeglijker en vlugger is dan alwat beweegt, en zich krachtens haar reinheid over alles uitstrekt, en bij alle geslachten zich begeeft in de heilige zielen en Gods vrienden en profeten heerlijk heeft gemaakt (heeft verheerlijkt). Vgl. Wijsh. 7:24, 27. |
6277. An Fr: ‘Simplicibus enim et parvulis sua pandere solet mysteria Doctor excelsus’. In fl en vt ontbreekt enim. |
6279. Mt. 11:25. |
6281. Davite: David. |
6283. voget: hoofd. |
6285. areminc: kleine arme. Lat.: ‘pauperculo’. |
6286. hare dinc: hun leven. |
6287. sonder boucstaven: ongeletterd. Vgl. Hand. 4:13. |
6288-9. Jo. 16:13; Hand. 13:9. |
6290-2. Vgl. 1 Sam. 16:11-3; 2 Sam. 5:2. |
6290. herde: herder, n.l. David. |
6293-6. Vgl. Mt. 13:47-8. |
6293. De andere (Petrus) was van visser daartoe aangesteld. |
6296-6302. Mt. 13:44-5. |
6297. De derde was van een koopman voortgekomen. |
6298. Prothusteron. |
6301. Te copene: om te kopen. |
6306. garsoen echt: oprechte dienaar. |
6312. genouchde: behaagden; apocope van de -n. |
6315-7. (En) dat hij ze, toen hij na
|
| |
| |
veel dagen uit zijn gebeden kwam, zoals ik hoorde, aan zijn broeders uiteenzette, die met hem vertrouwd waren. |
6319. E Dor: Vor (D). |
6322. loofdi best an mi: prijst ge als het beste mij aan. |
6323-4. Weder... so: of... of. |
6326. onwijs in de tale: onkundig in het spreken. 2 Cor. 11:6. |
6327-28. En heb meer genade (ontvangen) om mijn gebeden te verrichten dan om te preken. |
6330. Dat in het gebed grote verdiensten gelegen zijn. |
6333. E Aant. - Erehande delinge in: een zekere uitdeling van. Lat.: ‘distributio quaedam donorum caelitus acceptorum’. |
6336. Inwendige zuiverheid van leven. Lat.: ‘purificatio interiorum affectuum’. |
6337-8. E Aant. - En een sterke innerlijke eniging met het éne, ware, hoogste Goed. Vgl. Regel II, hfst. XXIII, blz. 74. |
6339-40. Vgl. Luc. 10:11. |
6340. bestuven: met stof of zand bedekken. |
6341. Misselijc gepens: verschillend gepeins, allerlei gedachten. |
6342. verlaet: verslapping. Lat.: ‘relaxatio disciplinae’. |
6344. sien: bemerken, gewaarworden, vernemen. Lat.: ‘audimus’. Van Maerlant's origineel: ‘videmus’? Evenwel is die variant niet gevonden in de Lat. en Mnl hss. |
6348. met hem mingen: met hen omgaan. |
6350. visieren: overleggen. |
6351. datter jegen seget: dat 't weerspreekt, dat er mee in strijd is. |
6352. al tander verweget: tegen al het ander opweegt. |
6355. Vgl. 1 Cor. 1:24, 30. |
6357. beten: nederdalen. Jo. 1:18. |
6363. reinremaken: zuiveren. Vgl. Eph. 5:26. |
6366. Voor zich zelf hield Hij niets terug. |
6367. Hine: dat Hij niet. |
6368. onse gemene: ons aller. |
6369-70. En omdat wij ongetwijfeld moeten handelen naar het voorbeeld. Lat.: ‘Et quia’, etc. |
6372. Alsof het op een hoge berg was, als op een hoge berg. Ex. 25:40. |
6377. dit ende dese clage: dergelijke bedrukte woorden. |
6379. waren geseten: woonden. |
6383. Hoewel hij wondere zaken kende. |
6385. Bi hem: bij zich zelf; bevinden: uitdenken. |
6387. Omdat God in zijn Voorzienigheid beter oordeelde. |
6388. predecaden bejach: de verdiensten der prediking. |
6390. Door een uitspraak van de hemel. Lat.: ‘ut praedicationis meritum per supernum manifestaretur oraculum, et servi Christi humilitas servaretur’. |
6393. E Aant. - ongevenste mijnste: oprechte geringste. |
6400. genouchte: welbehagen. |
6401. filosofie: wijsheid. |
6402. clergie: geleerdheid, wetenschap. |
6404. Wat so: allen die; wise: geleerd; sempel: ongeleerd. |
6406. geraect: zijnde, zich bevindend. Dit vs. is de vertaling van: ‘parvulis et grandaevis’. |
| |
| |
6409. N.l. Philippus en Masseus. |
6411-2. Vgl. hfst. III, no. 5, vs. 1155 vlgg. |
6413. Ende doe hi: en die toen. |
6415. sochte: onderzocht. |
6417. ombode: meedeelde. |
6419. omboot: het vragen. Vgl. hfst. IV, no. 6, vs. 1773 vlgg. |
6425. E Bevragen (T, D). |
6427-8. Deze twee (zij tweeën) kwamen wonderbaar volledig overeen. |
6431. Dat hem: dat 't voor hem. |
6434. E Aant. - seide, apocope. |
6435. scoet (van scoen): (schoeit) maakt gereed. |
6437. Maar hij ging op weg. |
6440. Zozeer gaat hij zich haasten. |
6441-2. Vrije vertaling van: ‘ac si, facta manu Domini super eum, novam induisset e caelo virtutem’. |
6443. in desen bestane: dit doende, onder dit bedrijf. |
6444. Bevane: Bevagna, ten Z. van Assisi. Lat.: ‘Bevanio’. De plaats waar het volgende gebeurde ligt naar men zegt tussen Bevagna en Cannara, twee mijlen van Assisi en heet Pian d'Arca. An Fr X, blz. 44, nota 7. |
6445. Kwam hij aan een plaats langs de weg. |
6447. maniere: soort. Volgens Celano, I, no. 58, waren het duiven, kleine kraaien en mussen. Vgl. An Fr X, blz. 44, nota 8; P. Hoonhout, Het Latijn van Thomas van Celano, Amsterdam, 1947, blz. 47. |
6449. Tijdde: ging. |
6451. ombeden: bleven waar ze waren. |
6452. sagen up: keken naar. |
6453. inder weden: in het struikgewas. Lat.: ‘in arbutis’. De vertaling van Van Mierlo, Geest. Ep.: ‘op de weide’ is alzo minder juist. Vgl. Aant. |
6454. K leden. l < n, waarbij het eerste been van de n werd doorgestreept. |
6457. Totdat hij bij hen aankomt. |
6466. En (u) van het nodige voorziet zonder zorg van uw kant. |
6469. ontwecken: opgewekt te worden. |
6472. En alle aandachtig op hem toe te zien. |
6473. dor heet: heel vurig. |
6474. K Tussen vogle en leet: ge doorgestreept. - Mids al: helemaal midden. |
6475. E Aant. - an hem snaf: langs hen streek. |
6476. porde: verroerde zich. |
6478. vryede: vrijheid gaf om. |
6481. utermaten: heel goed, uitstekend. |
6482. sijns beidden: op hem wachtten. |
6483. K Tussen cam en them: da doorgestreept. |
6485. Begreep hem selven: beschuldigde zich zelf. |
6486. rouclooshede: nalatigheid, plichtverzujm. |
6492. castele: dorp; Alviane: Alviano, tussen Orte en Orvieto. |
6493. tsamen hem cam jegen: bij hem bijeen kwam. |
6494. So dat si: en (waar) zij toen; bi ghebode: op bevel. |
6498. mochten, constructio ad sensum of overscharige -n. |
6499. daert al na hort: terwijl allen naar hem luisteren. |
| |
| |
6501. E Suare: Sustre (Mnl W 7, 2494). Aant. |
6503. nu mere: nu. |
6505. ongebroken: ononderbroken. |
6514. breedde: verbreidde zich. |
6516. menighe ter somme: velen. |
6517. Teerne: om te eren. |
6519. Parmen: Parma. AASS: ‘In civitate Parisiensi’; An Fr: ‘In civitate Parmensi’. |
6520. scolier: leerling, student. |
6521. Van goeder juecht. Lat.: ‘indolis bonae’; ter scole lach: aan de studie was. |
6522. kindren: jongelui, leerlingen. |
6523. So dattene: en toen hem. |
6524. Vermoeide: lastig viel. |
6529. Onthier ende: totdat. |
6531. Boudelike: gerust, vertrouwvol. |
6533. Alsoe: als ze. |
6534-5. Alsof ze al vroeger zijn woorden begrepen had. |
6538. zeker: veilig. |
6544. K Na te zijn er letters geradeerd. - Gajette: Gaëta. Lat.: ‘Gajetae’; castien: prediken. |
6545. ouver van der mere: op het strand der zee. |
6546. gere: verlangen. Lat.: ‘prae devotione’. |
6547. te roerne: aan te raken; so waest al: allemaal. |
6548. ontsach: was beducht voor; tgescal: het rumoer. |
6549. lof: toejuiching. |
6550. dat stont bet of: dat wat verwijderd lag. |
6555. Berecht: bestuurd, in beweging gebracht. |
6558. E Aant. - Ombesmet: onaangeraakt. |
6560. stont (stont 't): lag 't; dat niewer ne liep: dat het nergens heen dreef. |
6561. porren: te bewegen. |
6569. Om hem in 't geheel niet meer lastig te vallen. |
6574. hart: hardnekkig. |
6575. onwaerden: minachten. Die. An Fr: ‘quod’; ms Ren vt: ‘qui’. |
6580. Ne daden: deden; zod: redeloze. |
6582. adden beseven: begrip, verstand hadden. |
6585-6. Met... was echt: stond inderdaad bij. |
6587-8. Is. 61:1; Luc. 4:18. |
6589-90. 1 Cor. 1:24. |
6591. Opdat de Heilige zou overstromen van. |
6592. van der heleger lere. An Fr: ‘sanae doctrinae’, ms B: ‘sacrae doctrinae’. |
6595-6. Eccli. 48:1. |
6600. Woorden door menselijk vernuft uitgedacht. |
6601-2. Lat.: ‘sed divinae revelationis afflatum redoleret’. |
6604. Hostien: Ostia. Lat.: ‘ad suggestionem domini Ostiensis’. |
6605. Vor den paues, Honorius III. Vgl. vs. 2093, 2157. |
6607-8. adde gevest int herte: van buiten had geleerd. |
6609. En reeds verschenen was. |
6612. Dat hij volstrekt niets zeggen kon. |
6615. te biddene: om af te smeken. |
6621. Aldaar tot rouwmoedigheid te brengen. |
6624. Vgl. Hand. 6:10. |
6627. begripe: afkeuring. |
6629. Hij wist niet het kwaad van iemand te strelen, vleien. |
| |
| |
6630. lachtren: afkeuren. |
6633. stoutelike: onverschrokken; gemene: tegelijk. |
6636. E menigen (T, D). Aant. - Weinig of veel mensen. |
6638. met gewout: uit alle macht. |
6639. niewen: ongewone, uitzonderlijke. |
6643. Met vurige ijver. |
6644-6. Mc. 16:20. |
6647. Vgl. Hand. 4:7. |
6649. Vgl. no. 10-10 van dit hfdst. Vgl. Luc. 11:15. |
6650. Vgl. no. 9-10 van dit hfdst. Luc. 9:2. |
6653. Dede... zochten: vermurwde. |
6654. Geesten die geheel verhard, verstokt schenen. |
6657. somege dinc: een en ander. |
6658. Hier bewijst voor die er aandacht aan wil schenken. |
6659. hier an: hierna; sijn gescreven. An Fr: ‘adnotanda’; mss IKMS: ‘annotata’. |
6661. E Tusscenelle (T, D). Aant. - Russcenelle: Toscanella, ten Z.-W. van het Trasimeense Meer. |
6662. omoedichede: vriendelijkheid. |
6663. herberge: gastvrije woning. |
6665. puur crepel: volslagen gebrekkig. |
6667-9. Vgl. Hand. 3:7. |
6669. gestaercsten: genezen; epenthese, vgl. 7515: twintstichste. |
6670-2. Vgl. Hand. 3:8. |
6670. het gans: de zoon (het kind) gezond; het, ad sensum; hs: v'dich. |
6673. Narnien: Narni, ten Z.-W. van Terni. Lat.: ‘In civitate Narniensi’. |
6675. hem lach... an: bij hem aandrong. |
6676. juchtigen: verlamde. |
6680. boeten: zegen. |
6681. Reatine: Rieti. Lat.: ‘In episcopatu Reatino’. |
6683. so te blasen sceen: zag er zo opgezet, opgezwollen uit. |
6684. been: benen. |
6685. K brochte. b < w zonder delgingspunt onder de eerste stok. - gont hem, het (kind) bij Franciscus. |
6686. getasten: aanraken. |
6689. Orten: Orte, aan de Tiber. Lat.: ‘Apud civitatem Ortensem’. |
6690. vercrompen: mismaakt. |
6694. gont: dat. |
6698. tEugubien: te Gubbio. Lat.: ‘civitatis Eugubii’. |
6699. crepel: gebrekkig. Lat.: ‘ambas contractas et aridas habens manus’. |
6700. Dat ze er niets mee kon uitrichten. Lat.: ‘ut nihil per illas operari valeret’. |
6701-6. Vgl. Mt. 8:14 vlg. |
6704. reedde: gereed maakte, bereidde. |
6705. E n: in (T). - Hare: voor hen. Lat.: ‘in ministerium ejus et pauperum’. |
6706. Alsof (zij) Simons schoonmoeder was. |
6707. Mevane: Bevagna. ‘Mevanium’ is de oudere naam. Vgl. vs. 6444. An Fr X: ‘Bevanii’; mss PCDHIKMORS: ‘Mevanii’; ms F: ‘Mevaniae’. Deze plaats heet bij de klassieke schrijvers als Strabo 227, Plinius, Nat. Hist. 3,
|
| |
| |
113; 35, 173; Propertius 1, 22, 11, die daar is geboren, en Tacitus, Hist. 3, 55, 59: ‘Mevania’. |
6708. joncfer: meisje. |
6711. K bestreken. r boven de tweede e geschreven. |
6712. nuwe: vernieuwd, hersteld. |
6713. Narnien: Narni. Lat.: ‘Mulier civitatis Narnii’. |
6715. E seinde (T, D). Aant. |
6716. daer soe omme ginc: waar ze omkwam, om het leven kwam. |
6717. Bolonge: Bologna. |
6719. smitte: vlek. |
6722. van desen, door Franciscus. |
6724. Het heldere zien (gezicht) bracht hem zegen. |
6726-8. En het (kind) zei, dat het veel verder iets kon zien met het oog, dat eerst blind was. |
6729. E Dan (T, D). |
6731. Sente Gemin: San Gemini, bij Terni. Lat.: ‘In castro Sancti Gemini’. |
6733. Met: door. |
6737. tvat: het lichaam (van de vrouw). |
6741. dorper daet: boosaardig doen. Lat.: ‘pervicacia daemonum’. |
6743. In Città di Castello, ten N.-O. van het Meer van Trasimene. |
6744. Een geest van de ontrouwe partij, een boze geest. Lat.: ‘nequam spiritus’. |
6745. gevaen: bezit genomen van. |
6747. E Aant. - Bi: op. |
6748. Met onwaerden: verontwaardigd. |
6751. verswaert: gekweld. |
6752. dor zware: heel zware. Lat.: ‘infirmitate tam horribili’. |
6753. Dat het eer het werk van de duivel scheen. |
6754. E Van: Dan (T, D). |
6755. tumede: tuimelde. |
6756. E tumede: spumede (T, Mnl W 7, 1840). Aant. |
6757. crepel: samengetrokken. Lat.: ‘membris... contractis’. |
6758. gewrongen: verwrongen, gedraaid. Lat.: ‘membris... torris’. |
6759. steffardich: stijf. |
6760. Dan weer stijf uitgestrekt. |
6762. Samen op gelijke hoogte gebracht. |
6764. Om met een zware smak neer te vallen. |
6769. Een beetje van het brood, waarvan hij at. |
6773. E Daer: Dat (T, D). |
6774. zwaer: bezwaard, gekweld. |
6775. lach ziec van kinde: was in barensnood. |
6776. Areten: Arezzo. |
6778. live: leven. |
6779. troost: redding. |
6784. Men leidde echter in die streek terug. Lat.: ‘Cum autem equo vectus propter corporis infirmitatem Christi famulus per partes illas transitum habuisset, contigit reduci animal per villam, in qua mulier torquebatur’. |
6788. adde gedragen: droeg. |
6789. Deden zij het in goed vertrouwen de breidel af. |
6794. Van het euvel dat haar kwelde. |
6798. Casteel van Lieden: Città della Pieve, tussen Orvieto en het Trasimeense Meer. Lat.: ‘Vir quidam de Castro Plebis’. Volgens Celano I, Pars I, hfst. 22 no. 64 heette die man Gualfreducius. |
6799. line: koord. |
| |
| |
6802. Er was in die plaats een groot ziekenhuis. |
6803. quolen (van quelen): leden, kwijnende waren. |
6804. misseliker: verschillende. |
6806. nette: maakte nat, doopte in. |
6809. an adde gewesen: aan geweest was, aangeraakt had. |
6811. K Bider: d < andere letter (t? of stok van r?). |
6813. Als: toen; creyere: heraut. Lat.: ‘praeco’. |
6815. Blexemde: schitterde. Lat.: ‘coruscaret’. |
6816. E vroe ende spade (T, D). |
6818. Recht. 2:4. |
6819. Vgl. hfst. V-X. |
6821. Vgl. hfst. XI. Openb. 19:10. |
6822. vant ende verheeste: bemerkte, waarnam. |
6824. Vgl. hfst. XI, no. 5-11. |
6829. En de inwendige verandering van degenen. |
6831. Ende: En dat. |
6832. E geeste (T, D). |
6834. bi miraclen: op wonderbare wijze. Lat.: ‘non sine revelatione’. |
6835. Lat.: ‘in qua forma praedicandi exprimitur’. Vgl. Geschr. Regel III, hfst. IX, blz. 87, en ook Regel II, hfst. XVI-XVII, blz. 62 vlgg. |
6836. Vgl. vs. 1467 vlgg. |
6838. Vgl. hfst. XIII. |
6839. Gelijc alst: alsof het; tiene: tien. |
6840. orconden: getuigen, bevestigen; verclaren: duidelijk maken. |
6841. taleman: heraut, tolk. |
6842 officie: ambt; waert der eren: eerbiedwaardig. |
6843. Gelooflijc: geloofwaardig, waarachtig. Lat.: ‘authenticum’. |
6845. Ende: en dat. |
6850. weldoens niet ledich: onledig met het goede te doen, met goede werken. |
6851-4. Vgl. Schepp. 28:12. |
6855. n.l. voor goede werken. Lat.: ‘Nam tempus sibi concessum ad meritum’. |
6856. Deeldi: verdeelde hij. |
6857. hijt som: hij hem (de tijd) deels. |
6858. Besteedde ten bate van de naaste. |
6859. tijt van sire spacien: tijd die hem ter beschikking stond. |
6861. E als (T, D). Aant. |
6862. verbughen: overhellen. |
6863. Vreimder lieder: aan anderen. Lat.: ‘alienae procurandae saluti’. |
6867. Gebruken: smaken; vagen of: afvegen. |
6868. Jof: indien; gestof: stof. |
6870. wandelingen: verkeer. |
6872. In 1224. |
6873. Deze zin hoort bij hetgeen volgt. |
6877. Mont Alverne. Lat.: ‘qui dicitur Mons Alvernae’. |
6878. na sire zeden gherne: zoals hij veelal gewoon was. |
6879. viertich nachte: veertig dagen, een veertigdaagse vasten. Lat: ‘quadragesimam’; began: begonnen was. Vgl. vs. 4813 vlgg. |
6881. Overvloeiliker: overvloediger. Lat.: ‘abundantius’. |
6882. vergoten: overgoten, overstroomd. Lat.: ‘superfusus’; de gone, expletief. |
6887. van: naar. |
| |
| |
6890. sonderlanghe zere: heel bizonder. Lat.: ‘cumulatius’. |
6892. plagen: plachten, gewoon waren. Vgl. vs. 56. |
6893. Spitsvondige, pretentieuze geleerden. |
6894-6. Vgl. Spr. 25:27. Deze twee vss. 6892-3 niet in Lat. |
6894. Besoukers: onderzoekers, navorsers. |
6896. verduwen: verpletteren; Van Mierlo, Geest. Ep. vertaalde: ‘uitwerpen’. Lat.: ‘curiosus majestatis perscrutator opprimendus a gloria’. |
6897. Mt. 24:45. |
6898. Die er zich toe zet om te leren kennen. |
6900. Hem, n.l. God. |
6903-10. Hem werd ingegeven door God, van wie hij daarover een uitspraak ontving, dat bij het openen voor het raadplegen (bij het opslaan ter raadpleging) van de Evangelieboeken hem door Christus zou geopenbaard worden, wat God met hem voorhad, en wat Hem (God) omtrent hem (Franciscus) bovendien het meest aangenaam zou zijn. Lat.: ‘Immissum est igitur menti ejus per divinum oraculum, quod in apertione libri evangelici revelaretur ei a Christo, quid Deo in ipso et de ipso maxime foret acceptum’. Soud hem, kruising van enchsis en volle vorm. |
6911. voren: te voren, eerst. |
6915. ondoen: openen. |
6916. E omoedichede: drievoudichede (M). Aant. |
6917. Die, slaat terug op geselle van vs. 6915. Deze gezel was broeder Leo. |
6920. Cam... voren: kwam voor de dag. |
6922. na: op de manier van. Vgl. Mnl W 4, 2055-7. Lat.: ‘in actibus vitae’. |
6923. volchde naer: nagevolgd had. |
6926. Vgl. Jo. 13:1. |
6928. Cranc: zwak; arem: behoeftig, ellendig. |
6929. zwaerhede: gestrengheid. |
6930. verleden: geleden, doorstaan. |
6931. eenpaerlike: voortdurend. |
6934. martelien: martelaarschap. |
6935. Maar des te levendiger werd hij bezield. |
6937. E onerverwinlike: onverwinlike (T, D, Fr, Mnl W 5, 1513). Aant. - donverwinlike: de onovertrefbare. |
6938. gedegen: uitgegroeid. |
6939. Des goets Jhesus, hangt af van minnen (vs. 6937); in lampten maniere: als een fakkel. |
6940. Tot vlammen en tot hevig vuur. |
6941-2. Hoogl. 8:6-7. |
6941. ontlaten: blussen. |
6943. Gode up gaf: tot God verhief. |
6944. seraf: Vgl. vs. 4620. |
6945. Met brandende verlangens. Lat.: ‘desideriorum ardoribus’. Vgl. hfst. III, no. 4 en vss. 7333-4. |
6946. soeten bande: zoetheid. |
6947. E Aant. - Van mededogen in Hem zou omgevormd worden. Zie Aant. |
6949. Uit grondeloze liefde. Vgl. Eph. 2:4. |
6951. Feestdag van Kruisverheffing, op 14 Sept. |
| |
| |
6952. oesten, paragogische -n. Die kort na Aug. valt. Niet in Lat. De verklaring van Pollm., blz. 145: ‘omtrent Augustus’ is onjuist. Vgl. blz. 363. |
6954. betide: bijtijds, vroeg. |
6956. En hem zes vleugelen zien hebben, die zes vleugelen had. |
6957. Vurig en zeer helder stralend. Lat.: ‘tam ignitas quam splendidas’. |
6961. Verbaerdem: vertoonde zich. |
6966. gerecht: opgericht, opgeheven. |
6967. ware: waren (apocope). |
6971. in dit scouwen: bij dit gezicht. |
6972. gemanc... met: tegelijk... en. Van Mierlo, Geest. Ep. vertaalde ten onrechte gemanc door: ‘mengde’. Vgl. Lat. ‘mixtumque moerore gaudium cor ejus incurrit’. |
6977. stoet: gehecht was. |
6978. Dontfaermenesse: het medelijden. |
6979-80. Vgl. Luc. 2:35. |
6981-2. Hij verdaasde zich over de eigenaardigheid van zijn ondoorgrondelijk visioen. Lat.: ‘Admirabatur quam plurimum in tam inscrutabilis visionis aspectu’. Van Mierlo, Geest. Ep. tekende bij deze vss. aan: ‘onduidelijk; terwijl hij bezig was met dit diepe, geheimzinnige visioen’. De constructie is m.i. een asyndetische hendiadys, met proleptisch sijn. Vgl. vs. 2324. |
6986. Niet samenging. |
6994. Waartoe hij, zoals in vss. 6935-6 gezegd is, krachtig bezield was. |
7002. heift wonder: zich verbaast. |
7003. recht: zeer. |
7007. gesien adde ane: aanschouwd had. |
7009. openbaerde: scheen het. |
7010. in de middewaerde: in het midden. |
7012. hoofde: koppen. |
7015. ter cure: duidelijk. |
7016. Staken er aan de andere kant door. |
7019. E Te: De (T, D). - gekeert intcromme: krom gedraaid, gebogen. |
7020. geniet.... omme: omgeklonken, omgebogen. |
7022. raechde: uitstaken. |
7023-5. Die rechter side in der figure... stonder in: in de rechterzijde van het lichaam was. Anacoluth. |
7025. E rode (D). Aant. |
7026. ran: liep. |
7028. Bespaersde: besprenkelde, bevochtigde. |
7030. tekin: wondteken; gelach: was, ingedrukt was. |
7034. dat vertellen: het vertellen van. |
7035. sacrament: geheim. Lat.: ‘Domini sacramentum’. Vgl. vs. 7098. Tob. 12:7. |
7037. spracke: zou zeggen; gegemineerde k. |
7039. van hem somen: enigen van hen. |
7040. Die hi wilde: waarmee hij vertrouwd was. |
7041-2. in sine tale... woorde generale: in algemene woorden. |
7046. Vgl. vss. 5110-2. |
7050. hem geliet: gedroeg zich, deed. |
| |
| |
7051. Alsof hem iets wonderlijks overkomen was. |
7053. die (di). |
7055. Verstant: versta, begrijp, weet; te so meniger stont: zo dikwijls. Lat.: ‘aliquando’. |
7057. ontsienlic wesen: te vrezen. |
7058. Ebstu iet: indien gij iets hebt. |
7060-1. niet... ne verwite: niet voor zonde aanrekenen. |
7062. Als gij de schat die gij verborgen hebt voor u zelf bewaart. Vgl. Mt. 25:25. |
7065. Is. 24:16. |
7066. Nu met grote angst. |
7068. hi: hier; alt doen: het hele verloop. Lat.: ‘seriem retulit visionis praefatae’. |
7073-8. Anacoluth. Men kan ongetwijfeld aannemen, dat hij die zo wonderbaar op het kruis verscheen, (dat is te zeggen) dat vele van de woorden (die hij zeide), zo geheimvol en zo heilig waren, dat geen mens ze vermag uit te spreken. so hemelijc ende so goet. An Fr: ‘arcana’, ms M: ‘arcana sacra’. Vgl. 2 Cor. 12:4. Zie Aant. |
7079. Na dien dat: nadat; vraye minne: waarachtige liefde. |
7081-3. Die (Christus) de vorm van het beeld en de gedaante, die de Meester zelf bezat, aan zijn minnaar had gegeven. Vgl. 2 Cor. 3:18. |
7084. na sijn gevouch: naar zijn wens, op zijn verlangen. |
7085. als hi eerst vor achte: zoals hij te voren bepaald had. |
7087. En het feest van Sint Michael (29 Sept.) was aangebroken. |
7088. inghelike: engelachtige. |
7089. Die, expletief. Mt. 8:1. |
7091. gecruus (gecruusts). |
7093. verheven: in reliëf aangebracht. Lat.: ‘effigiem non in tabulis lapideis vel ligneis figuratam’. |
7093-6. Vgl. Ex. 31:18. |
7095. Zonder enige kunstvaardigheid. Lat.: ‘non... manu.. artificis’. |
7097-8. E bedecken (T, D). - En omdat hij weet dat het goed is het geheim des Konings te verbergen. Vgl. vs. 7035. Tob. 12:7. |
7099. raet: geheim. |
7101. Decte: hield verborgen. |
7104. miraclen. Lat., ‘magna quae facit’. |
7107. er bi: daardoor, door die wondtekenen. |
7110. Die God de wondtekenen heeft gegeven. Verklarende vertaling van: ‘mira vis’. |
7112. Door de wonderen die daardoor gebeurden. |
7113. Reatine: Rieti. Lat.: ‘In provincia Reatina’. |
7114. Ontstond grote ellende vanwege een plaag. |
7115. verquisten: verloren gingen, omkwamen. |
7119. Dat men: dat men hem. |
7121. twater: n.l. het waswater. |
7123. K beesten < voeten. - spaersder: besprenkelde er. |
7124. K hie. h < d. - hie, Franciscus. |
7126. tere (te desere). |
7127. E bejaget (T). - dat, expletief; behaget: verkrijgt. |
7130. woort: verhaal, geschiedenis. Dit vs. niet in Lat. |
7131. Teerst dat: zodra |
7136. K Ofcsoe. f < c. |
7140. Gedwegen: gewassen. |
| |
| |
7142. No... nemmeer ne, opstapeling van ontkenningen. |
7144. Lat.: ‘antequam vir sanctus ibi contraheret moram’. |
7145. zwerc: nevel; groot rooc: dikke damp. |
7146. K ooc. De eerste schacht van de eerste o is het eerste been van een w. |
7147. groot hagel: zware hagelbui, hagelslag; waert: werd. |
7148. Die naar gewoonte (gewoonlijk) daar op het bouwland. |
7149. E Aant. |
7150. scande: verwoestte. |
7151. E Daer: Maer (T, D). - dinc: voorval, gebeurtenis. |
7155. Om dat: opdat. |
7158. Jegen costume: tegen hun gewoonte (van nevel en hagel te brengen) in. Hoort bij vs. 7155. |
7160-1. E Aant. - Dat hi wel gestaen ne conde: dat hij niet goed kon staan, lopen. |
7163. onsachte: lastig om te begaan, slecht. |
7165. ontsculen: zich beschutten tegen. |
7167. gone dinc benam: dit (nacht en sneeuw) belette hem. |
7173. Daar hij dun gekleed was. |
7180. cam dare: hem aanraakte. |
7181-2. Vgl. Is. 6:6. |
7183. dat, expletief. |
7186. Alsof een gloed. |
7188. E Aant. |
7189-90. Want hij werd naar ziel en lichaam verkwikt. |
7194. liet... horen: vertelde, bekende. |
7195. mens: men er van. |
7198. Die, heeft betrekking op zire (van Hem). |
7199. verclaert: verlicht. Met dit vs. zijn bedoeld de drie hiërarchische acten, uiteengezet door Pseudo-Dionysius in De caelesti hierarchia, cap. 3, § 2 (Migne, Patrologiae cursus completus, Series Graeca, III, 166). S. Bonaventura in Itinerarium Mentis in Deum, cap. IV, no. 4 zegt: ‘Hierarchicus, scilicet purgatus, illuminatus er perfectus’. |
7200-2. Want de wonderen (die de wondtekenen uitwerkten) geven daar uiterlijk getuigenis van; immers gezondheid (van de zieke beesten), helderheid (van de lucht) en warmte (van de koude man) hebben de wonderen (heeft ditte) aan de lichamen (stoffelijke dingen) meegedeeld. Lat.: ‘cum ipsa forinsecus expurgando a peste salutem, serenitatem et calorem corporibus efficacia mira conferrent’. Vs. 7200 is de vrije vertaling van de cursieve woorden. De custos van vs. 7200 is in accolade: Want de miracle buten spreict. |
7204. E Aant. - openbaren tekine: klaarblijkelijke wonderen. |
7206. insinestede: te zijner plaatse. Hfst. XVI, § 1. |
7207-8. Vgl. Mt. 13:44. |
7209. Mect: uitdenkt. |
7211. Daer ne waren some: of er waren er enigen. |
7214. Vortwaert meer: voortaan. |
7215. na gone dinc: daarna, na de indrukking der wonden. |
7216. An Fr: ‘pedibus ex tunc incederet calceatis’. Surius heeft evenwel: ‘calceatus’. |
7217. levende: levens. |
7220. in allen steden: volstrekt. |
7221-2. Evenwel om alle onzekere
|
| |
| |
mening weg te wissen, om alle twijfel weg te nemen. |
7223. Deden zij later een eed met de hand op heilige voorwerpen. |
7224. K hadden. h op geradeerde plek. - An Fr: ‘sic esse ac se vidisse... juramento firmarunt’. In ms. AASS bleef sic esse ac weg. Ook bij Van Maerlant is dit niet vertaald. |
7226. Die vertrouwelijke omgang met hem hadden. |
7229. Niet in Lat. Vgl. vs. 7796, 7812. |
7230. prosen: sequenties. Zie Aant. |
7232-3. K g van gaven met aanzet van w. - En gaven daarvan getuigenis in hun gedichten. Vgl.: Jo. 5 33. |
7234. E geschrichte (Mnl W 2, 1616). Aant. |
7235. Paus Alexander IV 1254-61. Vgl. zijn Bulle Benigna operatio (1255), (Bull Franc II, Romae, 1761, p. 85-6). Dezelfde Paus komt daarop terug in de Breve Quia longum est. Ibid., p. 358-60). Vgl. Inleid., blz. 358. |
7237. Terwijl hij er bij tegenwoordig was. |
7239. Dat: toen. |
7242. K wonde. d < g. |
7243. In: na. Lat.: ‘In morte’. |
7244. ·L·: vijftich; al bloot: geheel onbedekt. |
7246. Vgl. hfst. XV, no. 5. |
7247. seculiere: wereldlijken, leken. |
7248. Vgl. hfst. XV, no. 3-5. |
7249. -se, de wonden. |
7250. Sulke: velen. |
7252. Om de waarheid beslist te kennen. |
7254. vaste: zorgvuldig. |
7256. Of het moest hem steelsgewijze overkomen. |
7257. Een broeder. Het is onzeker welke broeder hier bedoeld is. Vgl. An Fr X, 619, nota 6. |
7259. lustichede: list, slimme streek. |
7262. te scuddene: uit te kloppen. |
7263. merken: opletten, toezien. |
7271. sijn vicaris, n.l. broeder Elias. |
7272. ·J· sijn geselle, n.l. broeder Rufinus Cipii, bloedverwant van S. Clara; altoe: eveneens, ook. |
7276. caproen: kap. |
7277. enter selver stonde: en onverwachts. |
7279-80. Waardoor het gebeurde dat het de H. Man pijn deed. |
7283. toten scoudren: tot aan de schouders. Lat.: ‘ad ascellas’, d.i. tot de oksels. |
7284. Tot bedekking daarvan, n.l. de zijdewonde. |
7285. se... dwougen: de lendeklederen wasten. |
7288. Dan wisten zij heel duidelijk. Voor keenden, vgl. Van Loey, II 52, Opm. 2. Vgl. Alexander IV in genoemde bulle bij vs. 7237 Ibid. 86, 358): ‘Die wonde nu, die hij wegens het afvloeiende vocht niet kon verbergen aan sommige broeders die vertrouwelijk met hem omgingen, enz.’. |
7291. sise: zij (de broeders); se kondigt de wonden (vs. 7292) aan. |
7293. Vgl. hfst. XV, no. 2-4. |
7294-6. Bewonderende uitweiding van Van Maerlant. |
7299. Die, heeft betrekking op sine; hertoge: 't hoofd. Lat.: ‘Ducis’.
|
| |
| |
Vgl. Vander Nat. Bl. III, 2075: die Here van der sonnen (God). |
7300. Lat.: ‘invictissimi’. |
7301. Daer, heeft betrekking op wapine(vs. 7298); bewaert: toegerust. Lat.: ‘munitus’. |
7302. Maer: vooral, nog meer; verclaert: verheerlijkt. Lat.: ‘insigniter’. |
7303. Al uw tegenstanders. |
7304. verdomen: ten onder brengen. |
7305. K des. e < a. |
7306. Dat wie so: opdat wie ook. |
7307. there: het leger. |
7308. Dat, expletief; hem daer an keren: daarin hun vertrouwen stellen, daardoor bezield worden. Lat.: ‘animentur’. |
7310. Brinc mi. In Lat. alleen ‘fer’: draag. Van Maerlant maakte het tot een persoonlijk gebed. |
7311-2. Opdat ik daardoor... zo verklare en verzorge. Dit niet in Lat. |
7314. goet: onberispelijk, goed. Lat.: ‘irreprehensibilia’. |
7316. hs: dech: draech. |
7317. So neist: zo is het niet. |
7318. onhout: lastig. |
7319. gebonden: gehouden. |
7315-20. Lat.: ‘Jam enim propter stigmata Domini Jesu, quae in corpore tuo portas, nemo tibi debet esse molestus, quin potius quilibet Christi servus omni esse tenetur affectione devotus’. Vgl. Gal. 6:17. |
7322. Vulprouft: bewezen. |
7323. ·iij· (drien). |
7323-4. Vgl. Deut. 19:15. |
7325. Lat.: ‘sed quam plurimis’. |
7326. E ende: en (M). Aant. |
7327-8. vonden: bevonden, geworden. Lat.: ‘testimonia Dei in te et per te credibilia facta nimis’; gelove: geloofwaardig(?). Mnl W 2, 1293 2) kent gelove naast gelovich, zij het in andere betekenis: moe. Vgl. Ps. 92:5. |
7331. Want si: terwijl ze (wonden). |
7332. K h van hopen < o. |
7335-6. Vgl. Dan. 9:24; 4:6. |
7338. K cristus. c op l of eerste been van h. - Hertoge: aanvoerder; scare: legerschaar. |
7339. E versiert (T, D). |
7340. Met wapens van de hemel, die met een kruis getekend waren. Vgl. hfst. I, no. 3. |
7344. Vgl. vs. 441 vlgg. Vgl. Luc. 2:35. |
7345. Vgl. vs. 555 vlgg. |
7347. hemelichede: geheime plaats. Lat.: ‘secreto propitiatorio’. Vgl. Num. 7:89. |
7348. Vgl. vss. 459-60. |
7351. als meer an di gelach: toen gij meer te betekenen had. Lat.: ‘in tuae conversationis progressu’. |
7352. Tcruce, is met Ende ooc enz. van vs. 7354 en 7357 voorwerp van Behouden in vs. 7363. |
7353. Vgl. hfst. III, no. 5. Enten drake vervaerde is door Van Maerlant uit de herinnering aan vs. 1162 bijgevoegd. |
7356. Vgl. hfst. IV, no. 9 |
7359. Verheven, n.l. Franciscus. |
7360. meester diere: voortreffelijke leraar. |
7362. Vgl. hfst. IV, no. 10. |
7363. Behouden: houden. |
7364. elfs gedroch: bedrog van
|
| |
| |
boze geesten. Lat.: ‘phantastica visione’. |
7368. En dat zij het waard waren gezien te worden. |
7370. up sien: aanschouwen, aanschouwing; kende: waarnam. |
7376. Als oft: alsof gij. |
7378. E Aant. - dade te verstane: leerde zien, begrijpen. |
7379. Vgl. Openb. 7:2. |
7380. gelovelike maniere: geloofwaardigheid. |
7382. Van Maerlant liet onvertaald hetgeen hierop nog volgt: ‘et ab eis accipit testimonium veritatis’. |
7383. hier omme ende hier bi (synonieme uitdrukkingen): ter wille hiervan, n.l. om de indrukking van de kruiswonden te bevestigen. |
7389. Die, heeft betrekking op Seven tekene (vs. 7385); graden: trappen. |
7392. En waarin gij tenslotte een heilige bekroning vondt. An Fr: ‘in qua finaliter requiesceres’, AASS: ‘in qua finaliter requiescis’. |
7394. in dijn begeren: volgens uw verlangen. Zie Aant. |
7397. als in bispele: tot een voorbeeld. |
7399. al sonder gilen: inderdaad. |
7404. weder seget: weerspreekt, verwerpt. |
7405. getrouwe: gelovige; weder staet: bestrijdt. |
7406. K n van Ende uit eerste schacht van g. |
7411-2. Gal. 2:19. |
7412. derste: dorst (verlangen). |
7417. Al der menighen: van alle mensen. |
7421. E Aant. - dor wiesen: doorgroeiden, groeiden door, uit. |
7422. wandren: gaan, rondgaan. Lat.: ‘ambulare’. |
7423. moet te bejagene: aan te moedigen. |
7424. Vgl. Luc. 9:23. |
7426. Laat ons gaan beginnen. |
7428. ebwi gevroomt: zijn wij van nut geweest. |
7433. te gingen: uitgeput raakten. |
7434. E zalicheit: scalcheit (D). Aant. - scalcheit: dienstbaarheid. |
7435. helpe: hulp. |
7437. te geet: uitgeput raakt. |
7439-40. zege van: overwinning op; alle weghe: allerwegen. |
7441. quale: verveling. Lat.: ‘desidia’. |
7443. nopinghe: prikkel. |
7444. Innerlijk tot grotere dingen aanzet. |
7445. concordie: harmonie. |
7447. Zo gehoorzaam was het vlees aan de geest. |
7449. E Aant. - sciep: zich verzette. |
7450. Maar trachtte te voorkomen. |
7453. gedogichede: geduld. |
7454. vervullet: voltooid wordt. Vgl. Jac. 1:4. |
7457. let: lidmaat. |
7460. eenparich: aanhoudend. |
7461. evel: ziekte; gegraveert: achteruitgegaan, verergerd. |
7463. daerme: de arme. |
7464. Verheelt: gegroeid; bene: beenderen. Vgl. Job 19:20; Klaagl. 4:8. |
7466. mesquame: pijnen. |
7467. hiet: achtte. |
7469. tgone: dit. |
7470. dan sine gewone: dan zijn (van het evel) gewoonte, dan gewoonlijk. |
| |
| |
7471. ane ginc: kwelde. |
7472. E ·J· sempel broeder sach dese dinc (T, D). |
7473. Eccli. 38:9. |
7474. bet sochter.... kere: veel verzachte. |
7476. Sware: zwaarder. Lat.: ‘plus debito’. Vgl. Ps. 31:4; 2 Cor. 1:8. |
7480. Die zeer eenvoudige zuiverheid. |
7482. Dat ik er nooit meer iets van zou zeggen. Niet in Lat. |
7483-4. Omdat gij Gods beschikkingen omtrent mij als onbillijk, berispelijk, wilde uitleggen. Ps. 18:10; 118:75, enz. |
7485. versleten: gebroken. |
7488. om enen groten val: in (voor) een harde val. Lat.: ‘projiciens se in terram ossa debilia duro casu collisit’. Vgl. Mnl W 5, 100 Aanm. 2). Misschien finaal op te vatten? |
7489. met staden: op rustige toon, eerbiedig. Niet in Lat. |
7490. genaden: dank. Luc. 18:11. |
7494. ·C·: hondert. |
7495. gherenst scouwen: het liefste zien. |
7496-7. Job 6:10. |
7496. E Aant. - ghecels met rouwen: kwelt met smart(smartelijk). |
7498. Want dat: want; dat vuldoen: de vervulling. |
7503-4. Vgl. Job 9:1 vlgg. |
7503. hem was inne: in hem was, hem aantastte. |
7505. Hi was, die: hij; vorwiste: wist van te voren. |
7505-6. Uit het vijfde Responsorium van het feest van S. Martinus van Tours. |
7510. Zou verlaten zijn lichaam. Vgl. Celano I, no. 108 en 109, waar wordt meegedeeld, dat Franciscus ruim twee jaar vóór zijn dood bekend was met het uur van zijn sterven (1226). Vgl. 2 Petr. 1, 14. |
7512. vertoge: openbaring. |
7515. twintstichste, epenthese in twintichste. |
7518. Het Lat. heeft een vierkant gehakte steen: ‘tunsionibus conquadratus tamquam lapis’. Vgl. Judith 1:2; 1. Mach. 10:11. In Sp. Hist. IV7, 38, 23 is quadratus vertaald door gevierkant. Had Van Maerlant's Lat. tekst conquartatus? |
7519-20. Zinspeling op de hymne van de Vespers van Kerkwijding. |
7521. te blouwen: geslagen. Lat.: ‘tamquam ductile opus sub multiplicis tribulationis malleo ad perfectionem adductus’. |
7522. men: men hem. |
7526. Lat.: ‘ubi acceperat spiritum gratiae’. |
7528. hem hevet bedocht: gedacht had, van plan was. |
7531-3. Heeft hij in die ziekte, die zich zo toonde (zo geweldig was), dat ze alle ziekte overtrof. Naar Lat. van AASS en OO: ‘quae omnem languorem conclusit’, d.i. die alle krankheid in zich besloot; in An Fr: ‘quae omni languori conclusit’, d.i. die aan alle krankheid een einde heeft gemaakt. |
7534. gemaect: gelegd. |
7538-40. Die nog heel verbolgen zou kunnen zijn, daar het 't laatste uur was, waarin hij zou sterven. Gregorius de Grote, II Homil. op de Evang., homilie 32, no. 2, Migne,
|
| |
| |
P.L. 76: ‘De boze geesten hebben in deze wereld niets in eigendom; wij moeten derhalve naakt met de naakten strijden’. |
7542. zackin: van grof goed, zakkengoed gemaakte; grove. |
7545-6. E der: ter (Mnl W 3, 32). Aant. - Hij had er al zijn zinnen op gezet (hij deed niet anders dan) te reikhalzen naar de glorie (van de hemel). |
7547. luchter: linker. |
7548. wonden: wonde, paragogische -n. |
7551. dat was in mi: wat mij te doen stond. Lat.: ‘quod meum est’. 1 Kon. 19:20. |
7552. dat uwe si: wat u te doen staat. Lat.: ‘quod vestrum est’. Eph. 4:21. |
7556. K punt uit gewoonte. |
7563. areminc: kleine arme. |
7565. K punt uit gewoonte. - als enen armen di: u als een arme. |
7567. horsamichede: gehoorzaamheid. |
7571. kende: erkende. |
7579. meende: wilde. |
7583. K mesmaect. Eerste e < a. - mesmaect: rampzalig, ellendig. |
7584. In de cruce: aan het kruis. Vgl. vs. 7075 en Mnl W 3, 815-6 i.v. In, A 1). |
7588. Vgl. hfst. II, no. 4. |
7592. Heeft hij op gehoorzaamheid opgelegd. Lat.: ‘in obedientia caritatis injunxit’. |
7593. E Dat, alsine sagen doot, (T, D). Aant. |
7594-6. K Tussen lange en naect: ende doorgestreept. - lange... als lange: zolang... als. |
7595. lecgen. Vgl. Van Helten, § 91 d; Franck, § 80; Van Loey, I §10. |
7597. Epische omschrijving van ‘suaviter’. |
7598. trait: traject, afstand. |
7599-7600. Lat.: ‘O vere christianissimum virum’. |
7603. al bloot: heel duidelijk. |
7606. na zine gelike: naar zijn model, beeld. |
7613. muerwen: tedere. |
7614. Troost: spoort aan. |
7615. En sprak hen nog verder toe. |
7616. gedogelichede: geduld. |
7617. gome: zorge. |
7624. plegen: gewoonte. |
7625. Vgl. hfst. XII, no. 9 vlgg.; XIII, no. 10. |
7627. gebraken: afwezig waren. |
7628. Diere: die (slaat terug op sire) er. |
7630. blivet alle gesont: vaarwel. Lat.: ‘valete’. |
7631. donsiennesse: de vrees. |
7634-5. Lat.: ‘Et quoniam futura tentatio et tribulatio appropinquat’. Duidelijker dan Bonaventura duidt Van Maerlant hier op Mt. 18:7. |
7636. het, n.l. coringe, vernoy ende verdriet. |
7639. Ik zal spoedig naar God gaan. |
7640. bevelic: beveel ik aan. |
7645-6. Lat.: ‘Evangelium quod incipit ab eo loco: ‘Ante diem festum Paschae’’. Jo. 13:1. Van Maerlant geeft niet de aanvangswoorden van het Evangelie, maar de tijd waarin het in de Liturgie voorkomt. Vgl. Ts 66 (1948) 7. |
7650. K selm. De lange f < h door radering. - selm: psalm. Deze vorm niet in Mnl W 7, 109. |
| |
| |
7651-2. In plaats van de eerste woorden van de psalm aan te halen, zoals Bonaventura doet, verwijst Van Maerlant naar de tijd, wanneer de psalm in het koorofficie te horen is. Ps. 141:1-8. Vgl Ts 66 (1948) 7; vrindages: Vrijdags. |
7655. E ombeiden (D, Mnl W 5, 984). Aant. - ombieden: zien uit naar. |
7656. geloont: beloond. |
7658. bestaen: passen, dienstig zijn. |
7659. K wort. Boven de r aanzet van een schacht (van een w?). |
7662. E claerhede (D). Aant. - Franciscus stierf Zaterdagavond 3 Oct. 1226. Volgens kerkelijk gebruik wordt de dag gerekend van af zonsondergang, d.i. van de Vespers van de vorige zonnedag, en niet van af middernacht. Naar die berekening stierf hij dus op 4 Oct. Hij werd de volgende dag, Zondag, begraven. |
7664. Hand. 7:60. |
7665. sijn jongers: van zijn leerlingen. Broeder Jacobus van Assisi. Vgl. An Fr X, 86. |
7668. zwercsin: wolkje. |
7677. Waar aan vrede of licht geen gebrek is. |
7679. K minister. Door rubricator i geschreven boven het woord mister tussen n en s. - Haer minister: hun provinciale overste. Lat.: ‘Minister fratrum’. |
7680. Terra di Lavoro. Lat.: ‘in Terra Laboris’. |
7681. Vgl. vs. 9596. |
7683. up zinen hende: op zijn uiterste, op sterven. |
7684. an hem... bekende: van hem vernam. |
7685. Bin langen... te voren: sinds lange tijd. |
7686. Terwijl zij allen toeluisterden. |
7689. Ombeit: wacht. |
7692. vraechde: vroegen. |
7695. E Aant. - tijt: tijgt, gaat. |
7700. Lat.: ‘peregrinationis causa’. |
7701. Tsinte Michiels: naar het heiligdom van S. Michaël. Lat.: ‘ad oratorium sancti Michaëlis’; Gargane: Gargano, in Apulië. Vgl. vs. 9684, en Aant. |
7702. Niet in Lat. |
7705. late... bliven: laat achter, verlaat. |
7706. cliven: klimmen, opstijgen. Jo. 16:28. |
7711. Bevraechdijt: onderzocht hij het. |
7714. Dat hij hem verscheen. |
7715. Lawerken: leeuweriken, leeuwerken. |
7716. En treurig zijn waar zij zien dat het donker is. |
7718. ter werelt wisselen: van wereld veranderen, sterven. |
7720. Niet in Lat. |
7724. draiende: ronddraaiend. Voer si (voersi): voerensi. |
7726. orconde: getuigenis. Vgl. Jo. 1:7. |
7728. Daar hij ze opwekte, aanspoorde. |
7729. met Sinten bescreven: onder de Heiligen opgenomen. |
7730. verheven: naar een waardige plaats overgebracht. Lat.: ‘de translatione ipsius’. |
7731. suppers: van de opperste. |
7732-3. E Aant. - die met groter eren hertoge (ellips): die eervol leider was; settre van uut gevene: vader van de stichting. |
| |
| |
7735. Toghere: verkondiger, leraar. Lat.: ‘paupertatis professor’. |
7736. vorme: model, toonbeeld. Mnl W 9, 1150 zegt ten onrechte dat Lat. patientiae (niet: penitentiae) forma luidt. |
7737. Creyere: heraut. |
7742. vor ghinc: voorkwam, begunstigde. Lat.: ‘superna praeventus gratia’. |
7743. ganc: voortgang. Lat.: ‘ordinato progressu’. |
7744. spranc: klom, kwam. |
7749. doot: versterving. Lat.: ‘mortificatione vividum’. |
7754. clareden: luister, roem. |
7760. Pred. 12:5. Vgl. Ps. 35:10. |
7763-5. Vgl. Rom. 8:18. |
7766. Niet in Lat. |
7768. Vgl. Gal. 5:24. |
7769. figure: gestalte, gedaante. 2 Cor. 5:17. |
7771. in sire lere: als een lering, tot lering der mensheid. |
7773. K tweede e van mede < o. - En toonde ook. |
7779. gehende: vastgegroeid aan. Lat.: ‘carni innati’. |
7781. E Aant. - Gelijc als: alsof; senewen: spieren. |
7782. E Aant. - varen: van plaats veranderen, bewegen. |
7783. was... vonden: werd aangetroffen. |
7784. zijt: zijde. |
7785. E Men: Met (T, D). |
7787. Dit vs. hoort bij vss. 7783-4. Vgl. Jo. 19:34. |
7788. wies: wiens. |
7789. Der menscelicheit. An Fr: ‘regenerationis humanae’; Surius leest evenwel: ‘generationis humanae’; alst es bekent: niet in Lat. |
7790. sacrament: heilsgeheim. Lat: ‘quod (vulnus) redemptionis et regenerationis humanae in ipso Redemptore nostro protulit sacramentum’. |
7791. zenewen hart: hard als een pees. Niet in Lat. Vgl. vs. 7781. |
7792. Gedaen: er uit ziende. |
7794. Gedeeltelijk rond samengetrokken. Lat.: ‘ad orbicularitatem quamdam carnis contractione reductum’. |
7795. gevaerwet: gekleurd. |
7798-9. E zwartheden (T, D). Aant. - in der figuren van zwartheden gekeert: naar een zwarte kleur overhelde, een donkere tint had. Lat.: ‘ad nigredinem declinabat’. |
7800. wijt: wit. Voor de rekking vgl. 7956, 8040, 9073. Van Loey, II § 23, Opm. 2. Wijt niet in Mnl W. |
7801. plage: aan de dag legde, toonde. |
7804. lieflike te handelne: aangenaam om te betasten, buigzaam. Lat.: ‘tractabilia’. |
7808. E onnoselede (T, D). |
7809. K vleesce. Tweede e < schacht van f. |
7812. Vgl. vs. 8003. Vgl. Eccli. 50:8. |
7813. snede: snijwond, kerf, wond. |
7822. Die Christus droeg. |
7823. niewe: ongehoord, onbekend. |
7825. subtijlheit van zinne: scherpzinnigheid van het verstand, navorsend verstand. |
7826. wondre: bewondering. |
7830. E Aant. - an dragen: bijbrengen. |
7833. Konden het bewonderen, en verlangen. |
| |
| |
7839. vleescelike: lichamelijk, met eigen ogen. Lat.: ‘oculis carnis’. |
7840. stake: zou verdrijven. |
7842. Ende: en waardoor. |
7843. Vele burgers bracht men er bij, liet men er bij toe. Een lijst daarvan in AFH 19 (1926) 931-6. |
7845. scouwene an: aanschouwen. |
7849. Hieronymus Johannis, edelman, rechter en thesaurier van Assisi. 1228-9. |
7850. waert: befaamd; tvolc te samen: al het volk. |
7852-3. Vgl. Jo. 20:24 vlgg. |
7855. taste: tasten. |
7857. Bedi dat: omdat. Deze bijzin hangt af van de volgende zin. |
7859. uut allen herten: uit alle harten. Mnl W 3, 390 vat het ten onrechte op als: uit geheel zijn hart. Vgl. Lat.: ‘de sui et omnium cordibus omne dubietatis vulnus amputaret’. |
7860. van der smerten: omtrent de wonden. Aldus verklaart S. Gregorius de twijfel van Thomas in Homil. in Evang., II, homil. 29, no. 1 (Migne, P.L. 76, 1213). |
7861-4. Hierom zwoer hij later, wanneer men er navraag naar deed, rondweg heel de waarheid van het begin af. |
7868. Die nacht. Vgl. bij vs. 7662; versciet: verscheidde, stierf. |
7869. Heltsi: vierden zij. |
7870. Al durenture: aldoor. |
7872. dan (feeste) van like: dan uitvaart. |
7873. E Aant. - Als tileke was: toen het ochtend was. |
7877. K g van zange < andere letter .- imnen: hymnen. |
7878. Drouch sine: droegen zij hem. |
7881. Vgl. vs. 7245-6. |
7882. Zij stierf in 1253 en werd in 1255 heilig verklaard. |
7883. Ende was... besloten: die in kloosterslot leefde. |
7884. metter roten: met heel de menigte, met de hele stoet. Lat.: ‘ibique aliquantulum subsistentes’ |
7885-6. came, sagen ende custen: came mv. met afgesleten slot-n. Vgl. Miscellanea Gessleriana, Antwerpen, 1948, blz. 858. Alle drie de ww. constructio ad sententiam. |
7888. Lat.: ‘margaritis caelestibus’. |
7889. stede, de stad Assisi. |
7890. vrohede: vreugde. |
7892. Sint Joris: Sint Georgius. De kerk van San Giorgio behoort tegenwoordig bij het klooster van S. Clara in Assisi, waarheen de Clarissen in 1257 van uit San Damiano zijn overgebracht. |
7893. gekeert: besteld. |
7894. adde geleert: was onderwezen. |
7900. ·M·CC·XX·: Dusent twee hondert twintich. |
7902. Des Zaterdags. |
7903-4. Lat.: ‘sepultus in die dominico’. |
7905. E Ne: Nu (T, D). |
7906. Verclaert: verheerlijkt. |
7907. Also als: toen. |
7909. (En) door veel wonderen beroemd te worden. |
7910. Dat: opdat. |
7911. dier hi plach: die hij beoefende. |
7913-4. Zoals de wereld ze op velerlei wijzen voor zijn sterven had leren kennen. Lat.: ‘ad morum directionem per exempla perfectae
|
| |
| |
justitiae innotuerat mundo’. Het gecurs. is alzo niet vertaald. |
7915- 8. E Binden: Biden (T, D). - Lat.: ‘ut sublimitas sanctitatis ejus... illo jam regnante cum Christo, ad omnem fidei firmitatem per miracula divinae potentiae comprobaretur e caelo’. Bon. zegt dus, dat Franciscus' heiligheid door God werd bevestigd, opdat de mensen daaraan niet zouden kunnen twijfelen. Van Maerlant vertaalt concreter: dat God door wonderen bevestigde dat Franciscus in de hemel (dus: heilig) was. |
7920. Misselicsins: op veel plaatsen. |
7922-8. Zodat hij aldus door zijn voorspraak velen tot oprechte godsdienstigheid bracht door de eerbied die men voor hem koesterde (Dor dere van den helegen man), zó dat woord en daad van hem begon te spreken, met het gevolg dat, enz. De zin is gewrongen en slechts benaderend vertaald. Vs. 7926 began: enkelv. gezegde bij mv. onderwerp. |
7930. Van: over. |
7931. Vgl. vs. 3079 vlgg. |
7933-46. Zeker, daar het de Paus heel duidelijk was, niet slechts door de grote wonderen die hij na zijn dood vernam (vernam dat na zijn dood gebeurd waren), maar ook omdat hij ze zelf in zijn leven onderzocht, gezien en betast had, zodat hij de vaste overtuiging had gekregen van zijn heiligheid en er geenszins aan twijfelde dat hij bij God was, besloot hij, omdat hij Gods plaatsbekleder was, hem ter verering aan de wereld te schenken, hem, die hij de verering waardig achtte. |
7945. K gave. g < andere letter(s). |
7947-8. Om de wereld volkomen zekerheid te geven. |
7955-6. Die deze aangelegenheid het minst welgezind schenen. Mijnst, niet in Mnl W .Vgl. Van Loey, II 23, Opm. 2. |
7957. Vaste besochtent: nauwkeurig onderzochten het. |
7959. Loveden, constructie ad sententiam (thooft van Rome ooc). |
7960. uut gegeven: verordend, besloten. |
7961. van den hove: van het pauselijk hof. |
7962. Sant te zine: dat heilig (verklaard) was. De bulle van heiligverklaring: Mira circa nos, van 19 Juli 1228. Daarin wordt bepaald dat zijn feestdag door heel de Kerk moet gevierd worden op 4 Oct. Eveneens schreef de Paus deze feestdag voor aan enige aartsbisschoppen en alle gelovigen bij de bulle: Sicut phialae aureae, 9 Juli (26 Juli), 22 Sept. 1228, en 21 Febr. 1229, enz. Vgl. Bull Franc I, blz. 42 vlgg. |
7965. ·M·CC·XX·: dusent twee hondert twintich. |
7968-9. Op de zeventiende Kalende van Augustus, d.i. de 17e dag voor de 1e Aug., n.l. de 16e Juli. Dat was op de 9e Zondag na Pinksteren. Vgl. Aant. |
7970. Nauwelijks zou er een eind aan komen (eig.: zich voordoen). Mnl W 2, 1550 2). |
7971. Sedict: indien ik het verhaalde. |
7975. Dat: toen. |
| |
| |
7977. binder: in de. |
7981-2. 25 Mei. Lat.: ‘octavo kalendas Junii’. Vgl. vss. 7970-1. Hoymaent is dus niet Juli maar Juni. Vgl. WNT 5, 593. Aanm. bij Grasmaand. Mnl W 3, 574 kent het woord in deze betekenis niet. |
7984. Voorzien van het zegel onzes Heren. |
7988. vrucht: wezen, mens. Niet in Lat. |
7990. Vgl. Hoogl. 1:3. |
7991-8004. En het was zeker betamelijk, dat aan deze ootmoedige dienaar, aan wie God tijdens diens leven zoveel liefde had betoond, dat Hij hem in beschouwing ten hemel had opgevoerd evenals Henoch, en door het vuur der liefde evenals Elias in een vurige wagen ten hemel had gedragen, ook zijn zalig gebeente geen geringe geur zou geven, daar het tussen de bloemen van de hemel was begonnen te bloeien. |
7992. God, prolepsis; vgl. Stoett, § 359; desen omoedegen knecht, anacoluth; vgl. Stoett, § 357. |
7995. E Aant. |
7996. E enichs: Enochs (T, D) Mnl W 4, 1456). - Vgl. Schepp. 5, 24. |
8000. Vgl. hfst. IV no. 4; vgl. 2 Kon. 2:11. |
8003-4. Vgl. Eccli. 50:8. |
8008. vort van: van af. |
8016. Juchtegen: lammen. Gesubstantiveerde adjectieven worden als subst. en als adj. verbogen. Vgl. Le Roux, § 180. |
8017. Laetsi twater: zij die het water opdoen (laden), waterzuchtigen. |
8018. uptie zee gespleten: zij (zij i.p.v. het schip) die op zee gebarsten zijn, schipbreukelingen. Mnl W 7, 1762 merkt terecht op dat de verklaring van T in het Glossarium bij spliten, n.l. afzonderen, verdwalen, onjuist is. |
8022. Staet an staden: komt te hulp bij. |
8027. Lat.: ‘mirificans Sanctum suum’. |
8028-32. Is de uitbreiding van: ‘cui est honor et gloria per infinita saecula saeculorum. Amen’; feeste: blijdschap. |
8032-4. E hoot: hoort (T, D). - Vgl. blz. 19; geprouft waer: als waar bevestigd. |
8042. Dáár aan te vangen. |
8043. Daer: waar. |
8044. En waardoor de godsdienst wordt vernieuwd en verheerlijkt. Lat.: ‘in quo crucis Jesu virtus ostenditur et gloria innovatur’. Van Maerlant vertaalde blijkbaar: ‘et gloria innovatur’ los van ‘crucis Jesu’. |
8045. niewe: wonderbare. |
8046. niewer: ongehoorde. |
8048. met: door; vrihede: voorrecht. |
8053. sinen, n.l. van Franciscus. |
8054. bequame: heerlijk. |
8057-8. E Liet: Niet (T, D). - Het kon op de lof of de eer (die het toekwam) in het geheel niet lijken. |
8060. Hoe het ook was. |
8064. sure: pijnlijk. Lat.: ‘et ut crucis signaculo cordi ejus aprincipio suae conversionis (vgl. hfst. I, no. 5 en XIII, no. 10) impresso’. Het cursieve bleef onvertaald. |
8065. Geparst: geprent, ingedrukt. |
| |
| |
8067. Besloot hi hem: hulde hij zich. Vgl. vs. 759 vlgg. |
8071. Evenals zijn geest had aangetrokken. |
8071-2. Rom. 13:14. |
8075. verstreden: bevochten, verwonnen. |
8077. in de selve baniere: onder het zelfde vaandel. |
8078. saudeniere: krijgslieden, strijders. |
8079. Heel van het begin af. |
8084. de vite. Vgl. hfst. XIII, no. 10, vs. 7335 vlgg. |
8085. te ·vij· stonden: op zeven verschillende tijden. |
8087. E daden (T, D). |
8090. Zeer gelijkvormig was in de liefde. |
8093-4. Daalt buiten alle menselijke vermoedens af tot haar minnaars. |
8095. Die, heeft betrekking op goedertierhede (vs. 8091). |
8096. ponioen: vaandel. |
8099. Dat: opdat. |
8101. Deser miracle: (de twijfel, vs. 8110) aan dit wonder. |
8102. Dat zo vast is dat men het niet kan breken (dat een onverbrekelijke vastheid, een absolute zekerheid heeft). Lat.: ‘irrefragabilem firmitatem’. |
8103. Niet alleen door de getuigenissen van hen die ze zagen. |
8105. Welke (getuigenissen) alleszins geloofwaardig zijn. Lat.: ‘testimonia per omnem modum credibilia. Vgl. Luc. 24:39; Ps. 92:5. Vgl. hfst. XIII, no. 8; XV, no. 2-4. |
8109-10. (Deze orconde, visioene en miraclen) geven ons de overtuiging de twijfel af te leggen. Lat.: ‘ad omne mentis effugandum nubilum suffragantur’. |
8113-4. Vgl. hfst. VI, no. 5, vs. 3082-5. |
8115-6. Vgl. vs. 7933 vlgg. |
8120. sine liede, met apocope. |
8127. Hij (Franciscus) vroeg (de Paus) een flesje en dat hij (de Paus) het bloed uit de wonde zou opvangen. Mnl W 8, 1309 verklaart vaetkin: schoteltje, bakje. Vgl. evenwel vss. 8130-3. Lat.: ‘phialam poposcit’. |
8129. an dole: in geestvervoering. Mnl W 2, 2733a) verklaart: ‘in bedwelming, bewusteloosheid, misschien: in verwarring, in verbijstering’. Lat. heeft evenwel: ‘in visione’. |
8130. viole: flesje met lange hals. Vgl. vs. 8127. |
8133. Sidemeer: sinds. |
8134. wille: genegenheid, ijver. Lat.: ‘tanta coepit devotione affici et aemulatione fervere’. |
8137. bi gere hovaerde: in (geen) trots verzet. |
8138. E pretieuse (Fr, D). Aant. |
8139. Of hij deed het hem zwaar boeten. |
8140. Vgl. Bull Franc I, 211-4, waar drie bullen van dezelfde Paus over de wonden van S. Franciscus worden meegedeeld; de wondtekenen worden daarin bevestigd en tegen de bestrijders verdedigd. |
8143-4. Lat.: ‘cui firmiter erat de Sancti stigmatibus persuasum’, d.i. die men vast overtuigd had van de Wondtekenen van de Heilige. De vertaling van Van Maerlant zegt het iets zwakker. |
| |
| |
8145. in mensceliken gedochte: met zijn menselijk verstand. |
8147. Hoe het redelijkerwijze kon plaats hebben. |
8154. beslegen in: bedekt met. |
8155. Omoedelike wreet: afdalend streng. |
8156. gedogelike gram: goedig vertoornd. |
8157. werringe van stride: verwarde strijd, twijfel. Mnl W 9, 2306 vertaalt: ‘innerlijke strijd’. Lat.: ‘conflictationum certamina’. |
8159. Wat verachtelijke mening. Lat.: ‘quae dubitationum sordes’. |
8160. Jo. 20:27. |
8161. duerslegen: doorboord. |
8162. bekennen: bemerken. |
8164. bemoedert: beslijkt. |
8165. met moeten: vertoornd. Niet in Lat. |
8166. Vach: veeg; muedre: slijk. |
8167. kenne: bemerk. Vgl. Jo. 20:25. |
8168-70. Lat.: ‘Quos cum ille apprehendisset devote, lutum sibi videbatur abstergere locaque clavorum manibus contrectare’. |
8170. E custe: taste (D). |
8171. ontwiec: ontwaakte. |
8172. -em: zich. |
8173. Enten waen: en de gevoelens. |
8180. adde vercoren: liefhad. Lat.: ‘sanctum Franciscum in suum elegerat advocatum’. |
8181. bede camere: bidvertrek. Vgl. Judith 8:5. |
8183. E Hadsoe soe: Hadsoe (T, D). - Had zij een geschilderde afbeelding van hem. |
8184. Eens bracht zij in gebed door. |
8185. gont: dat. |
8186. mettien: aanstonds, toen. |
8188. Zij was daar toen over verwonderd en bedroefd. |
8189. dan (dat en). |
8196. Juist zoals men die op de afbeeldingen gewoon was te schilderen. |
8198. Dat ze haar dochter bij zich riep. |
8203. dies niet ontsaect: die het niet ontkent. Prothusteron: De dochter bevestigt het en zweert het. Lat.: ‘Affirmat illa et jurat’. De vertaling van Mnl W 5, 1207 3): ‘die het niet weigert’ lijkt minder aannemelijk. |
8204. Lat.: ‘(jurat), sic olim sine stigmatibus exstitisse et nunc vere cum stigmatibus apparere’. Het gecurs. bleef onvertaald. |
8205. Ne waer- maar; der lieder zin: het menselijk verstand. |
8206. val brinct in: ten val brengt. |
8207. keert: verandert, trekt. |
8208. verseert: bedroefd. |
8209. waen: mening, gevoelen. |
8212. veronwaerden: minachten, versmaden. |
8213. dander: een tweede. |
8214. E Want (T, D) - te gaen: verdwijnen. |
8215. bloot: beroofd. |
8216. miraclen, paragogische -n. |
8219. Catalongen: Catalonië; Ylerde: Lérida. Lat.: ‘apud Ilerdam’. |
8220-2. in groter werde... gewan (hetzelfde als: wertgewan): vereerde. Mnl W 2, 1917 4); Jehan: Johannes de Castris. Vgl. An Fr III, blz. 191-3. |
8224. lage: hinderlaag; bi rade: met het plan. |
8226. te begane: te overvallen. |
| |
| |
8228. wike: plaats. |
8229. Die lage: de in hinderlaag liggende troep. Lat.: ‘quidam de insidiis’. |
8230. Ende: die. |
8233. om: met betrekking tot. |
8235. wel naer: bijna. |
8236. K alledaer. De tweede l < eerste schacht van d. - alledaer: aldaar. |
8237. spene: borsttepel. Lat.: ‘sub mammilla’. |
8238. slach: wond. |
8239. Dat die wint daer of: dat de wind, de lucht, de adem die er uitkwam. |
8240. ute blies: zou uitgeblazen hebben. |
8242. Kon geen enkele heelmeester. |
8246. troost: hulpmiddel; dochte: deugde, baatte. |
8250. Ende want: want. |
8253. mesquame: ongeval. |
8258. Vgl. Is. 40:26. |
8259. du di troosts an mi: gij vertrouwen in mij stelt. |
8260. quiten: helpen. |
8263. Bet na: naderbij. |
8264. de bande: het verband. |
8267. Toen hij zich daar voelde aanraken. Vgl. Mnl W 8, 1238 6). |
8271. Als (Also): zo. |
8272. dede danen keer: vertrok vandaar. |
8273. Het onderwerp is hi uit de vorige zin. |
8278. E sietsoe (T, D). |
8279. waende ende weten woude: meende te weten. |
8280. naest dages: daags er na, de volgende dag; graven: begraven. |
8282. geburte: buurt. |
8283. camer: kwamen er. |
8286. in frenesien: waanzinnig. |
8287. weder stont: verzette zich. |
8288. Of: of, hoe; al up: geheel en al. |
8289. wortsi: werden zij. |
8291. bewaenden hem: meenden. |
8292. gedwas: zinsbegoocheling. |
8294. E Aant. - Sticken gehouwen: Stuk geslagen, gewond. |
8295. verdwenen: uitgeput, machteloos, de dood nabij. |
8299. favele: bedrog. |
8314. Lat.: ‘vivens cum Christo’. |
8317. doot: dodelijk. |
8318. met tastene sochte: met zachte aanraking. |
8320. Vgl. Gal. 6:17. |
8321-2. doot en dode zonder lidwoord; vgl. vs. 4321. |
8324. Vgl. Luc. 10:30. |
8327. Poelien: Apulië. |
8328. K hoort. Tweede o < r. - Potencia: Potenza. Lat.: ‘Apud Potentiam’. |
8329. maniere: levenswandel. |
8330. E Diemen (D). - Rogiere. Lat.: ‘Rogerus’. |
8333. beelde stoet: afbeelding hing. Lat.: ‘erat imago depicta’. |
8334. als ·i· bloet: als bloed. Vgl. Stoett, § 96 b). |
8335. En toen schoot hem te binnen, kwam bij hem op. |
8338. E E: Ende (T, D). Aant. - En hij begon daaraan te twijfelen. |
8339. zin: geest. |
8340. uut ende in: herhaaldelijk. |
8342. te hant: plotseling. |
8343-5. E slach: slaen (T, D). - In de linkerhand vernam hij een slag, juist als men een boog (bij het afgaan) kan horen slaan. Lat.: ‘sonitum audiens percussurae, veluti cum spiculum prosilit de ballista’. |
| |
| |
8348. Om te zien wat hij er van zou aantreffen, wat er was. Lat.: ‘ut visu dignosceret, quod tactu perceperat et auditu’. |
8351. al was geheel: alles gaaf, ongedeerd was. |
8352. quareel: een pijl met een korte, dikke, vierkante schacht, die o.a. uit een armborst (vs. 8345) kon worden afgeschoten. |
8353. Daer, slaat terug op wonde (vs. 8350.) |
8354. bederven waende: vreesde te bezwijken. |
8357. andworde: beantwoordde, kwam overeen. |
8359. Als: toen. |
8360. Als: daar. |
8363. Hij zegt, zweert en belijdt. |
8366. sal, n.l. houden. Onvertaald bleef: ‘contestans omnis dubitationis abscessisse phantasmata’. |
8369. toe: ook. |
8373. E Aant. - En de geest genas van zijn kranke aard. Voor wort = Mnl genas, vgl. Mnl W 9, 2180: Met van. |
8375. Swere: pijn. |
8376. liteken: litteken. |
8380. E Aant. - gesacht: genezen; absolute accusativus. Vgl. Stoett, § 201. |
8382. jonstic: genegen. Voor de vorm c = ch, vgl. vs. 4579. |
8383. freren minre: Minderbroeders. Tengevolge van het feit dat de Minderbroeders in het graafschap Vlaanderen onder Frankrijk hoorden, werden ze in het Nederlands sprekende gedeelte gewoonlijk Fre(re)mineuren genoemd. |
8384. Vrient: bevriend, genegen. |
8386. gestichte: bisdom. |
8389-90. En dat hij (de bisschop) zelf deze brief verzond ter plaatse waar hij er naar vorste. De vss. 8385-90 zijn een heel vrije vertaling van: ‘Hujus rei tam solemne miraculum juramentis firmatum fuit, et litteris sigilli episcopi munimine roboratis ipsius ad nos notitia delata pervenit’. |
8393. Niemand koestere er verkeerde gedachten over. |
8394. Vgl. Mt. 20:15. |
8395. betaemt lichte: valt het gemakkelijk. |
8396. ghichte: gave. |
8398-90. Lat.: ‘Si enim illo amore seraphico multa membra capiti cohaererent Christo’. |
8401-4. Lat.: ‘ut et in bello simili armatura invenirentur condigna, et in regno ad similem forent gloriam (tere waerdichede) subvehenda’. |
8405. Niemen goeder (genitief): niemand die goed is. Lat.: ‘Nullus sanae mentis’. Vgl. Mnl W 4, 2392. |
8407. Yet waerdich: wel waard; kere: verklare, uitlegge. |
8408. Els: op een andere wijze, anders. |
8411. Bonevent: Benevento, ten N. van Napels aan de Volturno. Lat.: ‘prope Beneventum’. |
8412. castele: dorp, vlek; Mont Marane: Monte Marano, ten N.-O. van Salerno. Lat.: ‘In castro montis Marani’. |
8416. Clerke camer: Geestelijken kwamen er. Lat.: ‘Convenientibus autem clericis’. Voor meer dan vive, vgl. vs. 1916. |
8417. hare vigelie: de nachtwake,
|
| |
| |
de Metten voor de overleden vrouw. |
8418. zouter: psalmen (bij het opgebaarde lijk). Vgl. Aant. |
8420. Rechte: richtte op. |
8422. E Aant. - hare gevadre: haar geestelijke vader, biechtvader. De bijstelling in de nom. bij het antecedent in de acc.; vgl. vs. 3156. |
8426. banden: boeien. Lat.: ‘duro carceri’. |
8430-1. was hi dien, omschrijving van hem. |
8434. up ende neder: geheel en al. |
8436. lange: eeuwige. |
8437. bem gebiecht: de biecht ben afgenomen. Niet: de biecht heb gesproken, als in Mnl W 1, 1242. |
8440. beheten: beloofd. |
8442. E bevenden (M). Aant. |
8443. E absolucie (D). |
8448. Pomarke: Pomarico, ten W. van Tarente. An Fr: ‘Pomarico’; mss A tot S behalve B, alsmede fl, vt en de mss Br 1, Br 2: ‘Pomarco’. |
8454. oor: nakroost, kind; belopen, bekomen. |
8455. droufden: waren bedroefd. Lat.: ‘se in illa (filia) mortuos reputabant’. |
8460. K De custos van dit vs. heeft: Wel na al wilde bedouwen. - Het bijna bestierf. |
8461-2. Lat.: ‘ jacebat... de his quae fiebant nihil penitus advertebat’. |
8667. Luc. 7:13. |
8468. dine keerce. Lat.: ‘lucernae tuae lumen’. |
8473. Dat... gewagen: wat... gezegd. |
8474. niewer: nergens heen, niet weg. |
8475. E grote trouwe (T, D). Aant. |
8477. vinc an: pakte vast. |
8480. Niet in Lat. |
8481. ene maniere: iets wonderlijks. |
8482. Nociere: Nocera. Vgl. vs. 3841. |
8483. Enen, onderwerp in voorwerpsvorm. Vgl. vs. 1664, 10246; hiet: die heette; soude: moest. |
8484. dor de Godshoude: om Godswil. |
8485. noot: nodig. |
8486. dompheit: domheid, onverstand. |
8487. mesprijs: smaadwoorden. |
8489. onwaerden mere: grotere verachting. |
8491. berau: berouwde het. |
8493. Omdat de vrees voor God hem beving. |
8494. ontsach hem: was bang. |
8496. Alsoe dede: zo gebeurde het. |
8499. K Dongevallege. ll < d. - Dongevallege: de ongelukkige. |
8508. over tale: beledigende taal. |
8509. Ik geef mij aan u voor altijd. |
8510. Als: geheel en al. |
8515. verboot: deed ophouden. |
8517. E dor Sinte Fransoise(n) (T, D). |
8523. Maerx: Marcus'. Wsch. de heel oude kerk van Sint Marcus, omstreeks 1477 ingelijfd bij het tegenwoordige Palazzo di Venezia. |
8524. benam de dinc: belette dat. |
8525. E Aant. |
8526. zout... cliven: wilde klimmen. |
8530. quas: smak. |
8534. Tegen zich zelf schoot ze los. |
| |
| |
8537. E Aant. - Verroedsoe (verroerdsoe): bracht zij in opschudding. |
8538. wene: geklaag. Lat.: ‘dolorosis clamoribus totam excitavit viciniam ad lamentum’. |
8539. Raiho. An Fr: ‘Raho’; ms Br 1: ‘rayho’, Br 2: ‘raycho’. |
8541. E Ginc hi ten kinde (M). Aant. |
8546. sonder loos: zonder loosheid, eerlijk. |
8550. lies: belijd het. |
8554. Lat.: ‘ceteros, qui aderant, excitans ad orandum’. |
8555. sicken: gapen, geeuwen, de mond open doen. |
8556. Alsoot dede: toen dit gebeurde. |
8558. E daer na: daerme (D). Aant. - daerme: de armen; gerecht: opgeheven. An Fr: ‘brachiisque levatis’. |
8561. Caeps: Capua; uptie: aan de. An Fr: ‘circa ripam’; fl, vt, AASS: ‘super ripam’. |
8564. jongelinc: kind, knaap. |
8566. verzworeven (verzworven): weggeraakt; svarabhakti. |
8568. Groot: veel. |
8573. quijtte: verlossen zou. |
8582. mect: zoekt. |
8583. ontdalft: groef het op. |
8584. des hem hevet verdocht: waarmee hij medelijden had. |
8592. Lat.: ‘puer, laetantibus et mirantibus cunctis’. |
8595. also houde: aanstonds. |
8597. als: om. |
8599. bidder (bider): door de. Geminatie van de d. |
8601. Suessen: wsch. Sessa Aurunca, ten O. van Gaeta. Lat.: ‘In civitate Suessa’. |
8603. Ten Colummen: Lat.: ‘Ad columnas’. |
8604. sticken < tsticken; Viel een huis in, helemaal in stukken. |
8612. es haer bleven: bleef haar bij, was het gevolg van haar. |
8615. sant, titulatuur van een door de Kerk als heilige erkende. Vgl. vss. 7960-2 ; 7972; 9091-2; Mnl W 7, 153 d). Iets dergelijks is de dubbele titulatuur here her en vrouwe ver; vgl. Mnl W 3, 361; 8, 1419. |
8618. E vloc (M). -tvloc: 't volk. |
8622. te delvene: om te begraven; wet: gewoonte, gebruik. |
8627. Up dat: indien. |
8628. minnachte: middernacht. |
8629. sicken: geeuwen. |
8632. E gegaen: gedaen (T, D). |
8635. Heeft hij ten zeerste doen prijzen. Lat.: ‘excitavit ad laudes et gratias... cum mentis laetitia persolvendas’. |
8637. Een jonclinc... geschiede, enz., vgl. Le Roux, § 200, Opm. 2.; vgl. vs. 7992 en 10244; Gherlandijn. Lat.: ‘Gerlandinus’. |
8639. E Ragusia (T, D). Aant. - Ragulia: Ragusa, in het Z. van Sicilië. An Fr: ‘Ragusia’; mss Br 1, Br 2: ‘Ragulia’. Een Lat. copiïst heeft de lange s voor l aangezien. |
8640. hs: wijng'd. |
8641-2. Dat hi mede soude begonnen... vullen: Toen ook hij zou beginnen te vullen. |
8643. Dat hij onder de pers ging. Lat.: ‘sub torculari se mitteret’. |
8648. verdooft: versuft. |
8649. onthoopt: wanhopig. |
| |
| |
8650. niet halp al met alle: in 't geheel niet hielp. |
8653. camen uut: kwamen toegelopen. |
8657. traken: trokken hem. |
8663. beneven: nabij, op handen. |
8664. An Fr: ‘sibi reddere dignaretur’. Mss AASS, Br 1 en Br 2 voegen daar aan toe: ‘a mortuis’, dat vertaald is door levende. |
8665. sonder blijf: zonder twijfel, zonder uitstel. Tussen vs. 8664 en '65 bleef de volgende tekst van An Fr onvertaald: ‘Ingeminabat preces, vovebat officia pietatis, et sancti viri corpus se visitaturum cum filio, si suscitaretur a mortuis, promittebat’. Dit ontbreekt ook in de mss Br 1 en Br 2. |
8673. Almaenien: Zuid-Duitsland. Lat.: ‘Alemania’. |
8677-8. Door zijn brief de broeders zekerheid er van gaf en hen ermee verheugde. Gregorius IX in de bulle: Mirificans, van 16 Mei 1230; Bull Franc, I 64-5, no. 52. Vgl. 7978 vlgg. |
8681. men verdragen: men hem overbrengen. Vgl. vs. 7973 vlgg. |
8682. Hens (Het en es); scoude: schuld. |
8683. visiere: meedeel. |
8684. maniere: verloop, toedracht. |
8685. E Aant. - nemmer (nemmére): nooit. |
8687. orconscepe (orcontscepe): getuigenis. |
8688. el eneghe: enig andere. |
8691. Roelf: Rodulfus. An Fr: ‘Radulfus’; mss FIKL en fl, vt, AASS, OO: ‘Rodulfus’. |
8694. En geherbergd. |
8697. Ende want: omdat. |
8698. In een toren die volstrekt het hoogst was. Lat.: ‘in summitate turris’; voor hoochts vgl. 5928; ook 5182. |
8701. Toen liet dat hout los. |
8702. zale: woning, huis. Lat.: ‘in tectum palatii’. |
8704. ontwaken: wakker; vort ende weder: aan alle kanten, overal. |
8708. Lat.: ‘dominus castri et domina cum fratribus’. |
8713. K lude. e < o. - Noch door het geschreeuw over het ongeluk. Lat.: ‘nec ad strepitum accurrentis familiae cum clamore’. |
8715. traken: stootten, duwden. |
8717. E Aant. - Al hemelike: zachtjes. Niet in Lat. |
8720. met goeder moete: genoegelijk, aangenaam. |
8723-4. Als hij hen allen begon te ondervragen over zijn val. Vgl. Lat.: ‘Cum vero de casu proprio doceretur ab aliis’. Begonsten heeft paragogische -n. |
8726. E Die te voren boven lach (T, D). Aant. |
8729. Lat.: ‘ob reverentiam Dei et beati Francisci’. |
8731. casteel Pofis: dorp Pofi, ten W. van Monte Cassino tussen Ceprano en Ceccano. Lat.: ‘In castro Pophis’. |
8732. Campaengen: Campagna; Principaet: het gebied van enkele steden in de Campagna, met name Beneventum, Salerno en Capua. Principaet niet in Lat., wsch. door Van Maerlant toegevoegd; het komt ook voor in Sp. Hist. I 1, 26, 31, en I 5, 67, var. L na vs. 25. |
| |
| |
8734. hem... beriet: zich gereed maakte. Lat.: ‘accessit’. |
8735. muelne: (water)molen. |
8736. dompelike: onachtzaam. Lat.: ‘incaute’. |
8738-40. Viel hij in de diepe stroom, waarin het water moet lopen dat de molen doet draaien. |
8741. inden gront: in de diepte. Vgl. vs. 8748: boven, dat in tegenstelling met in den gront (8747) staat. |
8743. up waert: achterover. |
8749. Ne trooste hem niet: durfde niet hopen. |
8752. Om zijn belang te behartigen, om hem te hulp te komen. Niet in Lat. |
8754. wiele: kolkend water. |
8756. Enen witten roc, n.l. een habijt van ongeverfde wol. De Constituties van Narbonne (1260), Rubr. II, verboden voortaan volstrekt zwarte of heel witte wol te dragen. ‘Omnino nigrae nec penitus albae tunicae desuper non portentur’. Het wonder bij deze molen is door Bonaventura ontleend aan Celano, III, c. VIII, no. 50, dateert dus minstens acht jaar vóór deze bepaling. Vgl. P. Venantius de Lisle-en-Rigault, Monumenta ad Constitutiones Ord. F.F. Min. Capuccinorum pertinentia, Romae, 1916, pag. 100; in dien: op die tijd, toen. |
8762. in den vare: in de benauwdheid, angst. |
8763. genesen: bevrijd. Lat.: ‘liberatus’. |
8765. En raakte rechts en links in beweging, liep rechts en links. |
8766. voetsporre: voetstappen. |
8768. heine: heen; gevaren: gegaan. |
8773-4. Lat.: ‘sublimis Dei gloriosa extollentes magnalia et virtuosa merita humilis servi ejus’. |
8775. Celane: Celano. |
8776. hem pijnden te gane: op weg gingen. |
8777. tiden: heengingen. |
8778. gars: gras; sniden: maaien. |
8779. Er was daar een oude verborgen put. Lat.: ‘vetus latebat puteus’. |
8780. Waarvan de opening bedekt was. Lat.: ‘in summo ore obumbratus’. |
8782-3. Lat.: ‘qui quasi per passus quatuor aquarum altitudinem continebat’. Een passus is vijf Rom. voet. |
8785. alst mochte wezen wel: zoals dat kan gebeuren. |
8787. te gronde: naar beneden. |
8792. Getrouwelike: hartelijk. |
8797. tander: de andere (jongen, die ze kwijt waren). Lat.: ‘puer alius non comparet’. |
8798. So dat: toen. |
8799. versmoort: omgekomen. |
8802. In deze rampzalige toestand. |
8805. Liet men er één met een koord in. |
8806. Die duidelijk, blijkbaar. |
8808. Terwijl het zonder enig letsel was. |
8810. Zei het tot hen allen, die er bij stonden. |
8814. Aan mij zelf is verschenen, mij heeft bezocht. |
8815. up geheven: opgetild. An Fr: ‘et manum porrigens leniter apprehendit’; AASS, OO: ‘... porrigens leviter...’. |
| |
| |
8817-8. Lat.: ‘donec una vobiscum de puteo me eduxit’; nu merct ditte: schenk hieraan uw aandacht, let op. Niet in Lat. |
8819. Tote: bij. Lat.: ‘Apud’. |
8821. Daer: terwijl; toe sach: er bij tegenwoordig was. |
8822. Hostien: Ostia. |
8824. Alexander IV, 1254-61. Hij was bisschop van Ostia benoemd in 1234. Vgl. hfst. XIII, no. 8. |
8826. Rouclooslike: achteloos; doxale: oksaal. |
8827. Gelaten licgen: blijven liggen, had men laten liggen. |
8828. porsse: gedrang; roere: beweging. |
8830. met allen: inderdaad. |
8833. gescuert mect: verbrijzeld ziet. |
8834. Lat.: ‘cooperuerunt eam pallio, quo erat amicta’. |
8839. getrouwe kent: gelovig erkende. Lat.: ‘Ipsa se beato Francisco... fideliter commendavit’. |
8846-7. adde int hooft gevaren herde qualike: was er in het hoofd zeer slecht aan toe, leed veel hoofdpijn. |
8851. Cornet: Corneto Tarquinia, ten N. van Civitavecchia. |
8852. duer duegt: vanwege hun vroomheid. Lat.: ‘viri quidam devoti’. |
8853. Cam (enk.): kwamen; Vele, gramm. enk., gevolgd door de gen. liede. Vgl. Franck, § 231. |
8854. mer: men er. |
8856. hs: b'telmeus. Voluit Bertelmeeus (8955). Bertelmeus: Bartholomeus. |
8858. pijnres (pijners): arbeiders. Lat.: ‘fratribus pro laborantibus’. Vgl. Stoett, § 159. |
8859. horten: te stoten. |
8862. velde: deed vallen. |
8863. daer up: op het kind. |
8864. mocht: mocht 't. |
8866. Dat er niets (van het kind) buiten (de deur) te zien was. |
8871. verstivent was: verstijfde. Lat.: ‘rigescentibus membris’. |
8873. offeren: toewijden, (aan zijn Orde) schenken. |
8876. Voer: gedroeg zich, deed; ontscoot: ontwaakte. |
8877. hen (het en). |
8879. ·xiiij·: viertien; in 4579 en 6879 voluit vier. |
8883. Lentine: wsch. Lentini, op Sicilië tussen Syracuse en Catania. Lat.: ‘Homines de Lentino’. |
8886. over een: gezamenlijk. Mnl W 5, 2138c) vertaalt: ‘volstrekt’. |
8887. E Aant. - Liggen: leggen. |
8888. wiene: wijden. Lat.: ‘qui superponendus erat altari cujusdam ecclesiae beati Francisci jam in proximo consecrandae’. |
8889. bi na omtrent: ongeveer. |
8890. Zich inspanden. |
8892. Lat.: ‘repetitis saepius viribus’. |
8894. Lat.: ‘et in modum sepulcri obtexit’. |
8895. Tebaerteert: verslagen, ontmoedigd. |
8904. becam: bekwam, herstelde zich. |
8905. Ende: en zij. |
8906. beseven: beseft, begrepen. |
8908. mettem: met hen. |
8911. die, expletief. |
8912. donker: beneveld. Lat.: ‘obscuratum’. |
8916. ongeweseliken: geen wezen
|
| |
| |
hebbende, verloren, hopeloze. Lat: ‘in rebus desperatis’. Mnl W 5, 751 verklaart m.i. onjuist: ‘levenloos’. |
8917. Geheel iets dergelijks. |
8918. Sinte Severine: San Severino. Lat.: ‘apud Sanctum Severinum’. |
8919. In de Mark Ancona. In het Lat. staat dit bij de vorige zin: ‘apud Sanctum Severinum in Marchia de Ancona. Dum enim lapis’. |
8920. Was een heel grote steen. Lat.: ‘lapis praegrandis’. |
8921. Constantinoble: Konstantinopel. |
8922. E Aant. - warke: bouwwerk. |
8923. men (menne). |
8924. an de vaert: onderweg. |
8928. Maar geheel verbrijzeld. |
8931-2. Lat.: ‘absque omni laesione sanus et incolumis, lapidis projecto pondere, prosilivit’. |
8933. Gajetaen: inwoner van Gaeta. Lat.: ‘Gajetanus civis’. |
8935. Pijnde tere: werkte aan een. |
8937-8. Anacoluth. Kreeg van een balk, die wankel gelegd was, een slag in de hals. |
8939. Lat.: ‘fuit graviter conquassatus’. |
8940. bider doot: de dood nabij. |
8942. onsen here. Lat.: ‘Viaticum’. |
8944. hem twivelde: twijfelde, vreesde. Vgl. Mnl W 8, 843, Aanm. |
8945. Dat het (de inwilliging van het) verzoek te lang zou duren. |
8946. Sint Augustinus, Op het Evang. van Sint Jan, Tract. 25, no. 12 (Migne, P.L. 35, 1602). Vgl. over de geestelijke Communie bij Sint Augustinus en de scholastieken, M. Smits van Waesberghe S.J. in Studia Catholica, 19 (1943) 172 vlgg. |
8951. ·xi·: elf. |
8952. Brochti: droeg hij. |
8956-7. De duivel heeft over u geen macht. |
8959. eeschs: vroeg. |
8960. die dure ads ane: die gij er voor hadt. |
8975-6. E up hem (D). - daer.. of: van wie; up hem, bij de genezene. Lat.: ‘(Bartholomeus) admirationem intulit et stuporem, sed et ipsorum mentes ad beati Patris reverentiam et amorem tam exemplo sui quam Sancti miraculo excitavit’. |
8977. Ceperaen: Ceprano, aan de Liri ten N.-W. van Cassino. Lat.: ‘Quidam de castro Ceperani, in manus inimicorum incidit’. |
8979. Niclais: Nicolaas. |
8981. sine: zij hem. |
8982. Of dat hij niet lang te leven had. |
8986. beraden: verstandig te beslissen. |
8989. E mene: menne (M). |
8991. vander noot, n.l. van de wonden. Lat.: ‘asserebat se mortem ex illis vulneribus non visurum’. Luc. 2:26. |
8993. Ende: en dat; zeer: pijn. |
8998. E dwouch (T, D). Aant. - men: men hem; dwouch: waste. |
9000. gesont: genezen. |
9001. Castel San Gimigniano, ten Z. van Florence. Lat.: ‘in Castro Sancti Geminiani’. |
9005. te hopene staet: hoop geeft. |
9007. E van: ran (T, D). |
| |
| |
9012. Want geest en kracht ontbraken. |
9013. En hij scheen in die toestand te zijn. |
9017. handelden van: spraken over. |
9018. die hem troostende waert: die vertrouwen kreeg, die hulp ging zoeken. |
9023. starte: strot, keel, hals. |
9028. patrone: beschermheilige. |
9036. Catalongen: Catalonië; Tamarit: Tamarit, aan de Middell. Zee. An Fr: ‘Thamarit’. De mss AASS, Br 1, Br 2: ‘Tamarit’. |
9037. Anchoene: Ancona. |
9039. licht als ene lantaerne: heel zwak zijnde en nog heel weinig licht, levensgeesten hebbend. Zie Aant. |
9043. Lat.: ‘Clericus de Vico Albo’. Ontbrak de plaatsnaam in Van Maerlant's origineel? |
9045. Was daardoor zo ver gekomen; het was met Mattheus zo ver gekomen. |
9046. E niet ne sprac ne wort: niet ne sprac een wort (D). |
9048. hem gehende: hem nabij, bij hem. |
9050. Geen woord kon hij er uit krijgen, te horen komen. |
9051. hi, de pape. |
9054. losse: verlosse. |
9056. up... wacht: gewaagde van, uitsprak. Niet in Mnl W. Vgl. vs. 9178. |
9057. Orconden: getuige, volgens. Vgl. Mnl W 5, 1977. |
9059. Speu: spuwde. |
9063. die, expletief. |
9065. Baer: Bari. Lat.: ‘a portu Barulitano’, d.i. van de haven van Barletta, een zeehaven in Apulië, 50 km ten N. van Bari. Had het ms van Van Maerlant of las hij Barutano i.p.v. Barulitano? |
9067. slives vaer: vrees voor hun leven. |
9069. baren hurten: golven sloegen. |
9071. E Aant. |
9072. hare straten: huns weegs, de koers. |
9073. wijnd: wind. |
9074. K storem. o < r. - En de hevige storm ging toen liggen. Lat.: ‘Tandem nutu divino mari placato’. |
9076. winnen: terughalen. |
9077. met haren roten: met hun troep, met hun allen. |
9078. vloten: dreven. |
9079. in genen dingen: op geen manier. |
9080. Altoos niet: volstrekt niet. |
9082. En werkten er aan met man en macht (hant: kracht). |
9087. onvulmaect: Lat. ‘imperfectus’, woordspeling met Perfectus (vs. 9086). |
9089. gelpt: schreeuwt. |
9091. Twine: waarom niet. |
9094. E eerste onse: ons (T, D). |
9097. begrepen: berispten. |
9098. den here, Franciscus. Lat.: ‘firmaverunt cum Sancto spontaneum votum’. |
9099. zonder trecken geen: zonder er aan te trekken. |
9102. worden: geworden. Lat.: ‘quasi ferri natura versa foret in ligneam levitatem’. |
9104. zucht: ziekte. |
9106. drouch.. ghere an: werd getrokken tot. |
| |
| |
9110. Dat: zodat. |
9120. gevreest: in gevaar gebracht. Vgl. Mt. 8:24. |
9121. waenden scuren: vreesden schipbreuk te lijden. An Fr: ‘ut jam naufragare timerent’; mss BHIKLM, AASS, Br 1, Br 2: ‘ut jam naufragari timerent’. |
9128. geanebeidt: eer bewezen, gebeden tot. Lat.: ‘adoravit’. |
9131. zeewes: van de zee. |
9133. E Reatijn (M). Aant. - Ratijn: van Rieti. Lat.: ‘Jacobus Reatinus’. |
9142. K ane. a < d. |
9143. omt gone: daarom. |
9144. Lat.: ‘et ut filio succurreret, lacrimosis gemitibus supplicabant’. |
9151. Dat: dat hij (n.l. de broeder). Vgl. vs. 5427. |
9158. E Aant. - Newerinx: nergens, volstrekt niet. |
9160. met hem ·ij·: met hun tweeën, d.i. met twee anderen. Lat.: ‘cum duobus viris’. Vgl. Stoett, § 101. |
9161. brac: kreeg een lek. |
9162. lac: lekte. |
9165-6. E Hierna regel overgeslagen (T, D). Aant. -. De geaccommodeerde bijbeltekst: de lacu miseriae (Ps 39:3) bleef onvertaald. Vgl. Inl. blz. 366. |
9168. An Fr: ‘salubriter devenit ad portum’. Het ms van de AASS heeft evenwel: ‘devenerunt’. |
9170. Esculo: AscoliinPiceno. Lat.: frater de Esculo’. |
9174. K Reatijn. e < a. - Reatijn: van Riëti. Lat.: ‘in lacu Reatino’. Vgl. vs. 9133. |
9175. Man ende wijf: mannen en vrouwen. Lat.: ‘viri et mulieres’. |
9176. Waren in eenzelfde ellendige toestand. |
9177. geborget: gered. |
9180. ondrougen: redden. |
9181. Waarom zij van vreugde daarna lachten. Lat.: ‘salubriter evaserunt’. De twee volgende vss. niet in Lat. |
9184. Anthoene: Ancona. Lat.: ‘nautae Anconitani’. Verschrijving van Anchoene? Vgl. vs. 9037. |
9186. K zwaren. a < e. |
9192. als hi: alsof hij (Franciscus). |
9193. Vgl. Mt. 8:26. |
9195. bekent met: beroemd door. Vgl. hfst. XV, no. 9. |
9203-2. Lat.: ‘cui et in hac mortalitate degenti omnis corporea creatura ad suam refigurata originem mirabiliter serviebat’. Vgl. vss. 4359-60. |
9206. Romenien: het Byzantijnse Rijk. Lat.: ‘Romania’. Vgl. vs. 9614. |
9207. Grieken: Griekenland. Lat.: ‘Graecum’ (een Griek). |
9209. Gewroucht: beschuldigd. |
9212. De meesteres kon dat niet verdragen. |
9213. heltene: hield hem; over: voor. |
9215. scolde quite: vrij zou laten. |
9221-2. Vgl. Mt. 25:43. |
9225. Lat.: ‘innocentem manibus apprehensum foras eduxit et ait’. |
9229-30. hi soude neder waert van der roche: hij van de rots zou afdalen; omme clam: rondklauterde. Mnl W 5, 145 vertaalt ten onrechte: ‘hoe hij zich daaraan zou vastklemmen’. Lat.: ‘et pro descensu altissimae rupis voraginem circuiret’. |
| |
| |
9232. int dal: op de begane grond. |
9234. tware: de toedracht. |
9235-7. Lat.: ‘ille (de dienaar)... devotam dominam ad Christi amorem et reverentiam servi ejus Francisci ferventius inflammavit’. |
9238. Massa Sinte Pieters: Massa San Pietro, of Massa Trabaria. Vgl. vs. 3167. |
9239. bewant hem: zich verstoutte. |
9242. vursten (versten): uitstel verlenen. |
9244. verhovaerd: hovaardig. |
9251. al: als. |
9252. bant: boeide. |
9257. verdooft: dwaas, dom. |
9259. Die zich op hem verliet. |
9262. Albertus van Arezzo. Lat.: ‘Albertus de Aretio’. |
9264. Om een schuld die ten onrechte gevorderd werd. |
9271. dullen worden: dwaze woorden. Lat.: ‘voce blasphema’. |
9274. avonde: vigilie. |
9276. dor hem: ter wille van hem (Franciscus). |
9276. K Tussen hem en in: g doorgestreept. |
9278. wiec: waakte. |
9280. vellen: vielen. Hand. 12:7. |
9285. quite: los, bevrijd. |
9290. zwaerre: zwaarder. |
9292. Gregorius IX, zoals ook het Lat. vermeldt. Vgl. vss. 3085, 7929, 8112, 8676. |
9293. stat: plaats. 9295. Alisia. An Fr: ‘Alifia’, d.i. ‘Alife’ en ‘Castello d' Alife’ bij ‘Piedemonte d'Alife’ in de provincie Caserta; de mss EFGHKLMOS, Br 1, Br 2: ‘Alisia’. OO noteren: ‘Er wordt een Alisia (Alysia) in Griekenland, in Epirus gevonden’. De AASS achten het waarschijnlijker, dat met Alisia bedoeld is Alexia of Alesia, Frans: Alise een dorp in Bourgondië. |
9296. van erisien beseit: van ketterij beschuldigd. |
9298. E Aant. - uptie hoede sine: om hem te bewaken. |
9299. Tiburtine: Tivoli. Lat.: ‘episcopo Tiburtino’. Jacobus Antonius Colonna, 1209- c.1248. Vgl. C. Eubel, Hierarch. cath. Münster, 1913, I blz. 484. |
9301. Up sijn bisscopdom: op verbeurte van zijn bisdom. |
9302. vingerline: (hand-) boeien. Lat.: ‘compedibus alligavit’. |
9304. Tegen alle manieren van ontvluchting, zó dat hij onmogelijk ontsnappen kon. Lat.: ‘ne posset effugere’. |
9305. Ter maten: toegemeten. |
9312. love: geloof. |
9319. gelach: viel. |
9326. des heren, van Franciscus. |
9329. (En brak open) de kerker enz. |
9330. K sprongen. s < eerste schacht van o. |
9333. up dat hi wilde ontgaen: opdat hij zou ontkomen; of: ingeval hij wilde ontkomen. Lat.: ‘ad exeundum’. |
9334. Nochtan dat: hoewel. |
9338. beconden: bekend maakten. |
9342. E ware: wale (M). |
9343. K paues. p < (gedeelte van) andere letter. - E Aant. |
9346. Sint Geminiaen: Castel San Gimigniano. Lat.: ‘de Sancto Geminiano’. |
9347. Guidolet. An Fr: ‘Guidolottus’; AASS: ‘Guidolotus’. |
9348. bedregen: beschuldigd. |
| |
| |
9349. verslegen: gedood, omgebracht. |
9351. nochtan: dan nog, zelfs. |
9352. mesnieden: huisgenoten. |
9353. met diere moort: met die (zelfde) aanslag op hun leven. |
9354. De stadsprefect nam hem in hechtenis. Lat.: ‘Captus proinde a potestate terrae’. |
9356. vasten tor: sterke toren. |
9362. potestaet: podestà. Vgl. Hoonhout, Het Latijn van Thomas van Celano, blz. 48. |
9367. ontliven: doden. |
9376. pijnres: folteraars. |
9382. castien: er toe brengen. |
9383. wilde: zou. |
9384. anscine: gelaat. |
9389. besingt: gezengd. |
9394. in zijn behout: in veiligheid, behouden. |
9395. Quite gescolden: vrijgesproken. |
9398. Een gravin van Slavonië. Lat.: ‘Sclavonia’. |
9405. Dat haar bevalling onmogelijk was. |
9407. Indien het kind geboren werd. Lat.: ‘Tempore partus duris pervasa doloribus, tanta fuit molestata angustia, ut prolis futurus ortus praesens videretur matris occasus’. |
9408-10. Lat.: ‘Non videbatur infantem eniti posse ad vitam, nisi exspiraret e vita, nec tali nisu parere, sed perire’. |
9411. Cam te voren: kwam voor de geest. |
9411-5. Lat.: ‘Subvenit cordi ejus sancti Francisci fama, virtus et gloria, excitatur fides, inflammatur devotio. Convertit se ad auxilium efficax, ad fidum amicum, ad devotorum solatium, refugium afflictorum’; snevet (9415): ongelukkig wordt. |
9418. met sinne gelovic: in de geest beloof ik. |
9419. K geseggen. Laatste g < e. |
9421. Waar eindigden die woorden. |
9422. Al daer: daar. Lat.: ‘Finis dicendi finis fuit dolendi, parturiendi meta, pariendi principium’. Het gecursiveerde bleef onvertaald. |
9423-4. Lat.: ‘Statim enim omni cessante pressura, partum edidit cum salute’. |
9426-7. Maar zij liet daarom een schone kerk voor Franciscus bouwen. |
9430. begome: bemerk. |
9432. Vul van kinde: zwanger. Niet in Lat.; bi haren dagen: de dagen, de tijd voor haar bevalling. Lat.: ‘vicina partui’. |
9436-7. Lat.: ‘Mortuus foetus matrem cogebat ad mortem, et nondum in lucem proditum abortivum, publicum matris (sommige mss: ‘matri’) periculum pariebat’. Het cursieve bleef onvertaald; des levens ducht (9437): vrees voor het leven. |
9438. fisisiene: geneesheren. |
9439. onsiene: hachelijk. |
9440. yemene... ne: niemand. |
9441. Yeven: Eva's. An Fr: ‘maledictionibus’; mss IKM en fl en vt: ‘maledictionibus Evae’. Vgl. Gen. 3:16. |
9444. En het zou voor haar zo aflopen. |
9445. Dat zij er om ten gronde zou gaan, ten grave zou dalen. |
9450. E So datmen vant van der corde (T). Aant. |
| |
| |
9455. sucht: ziekte. |
9456. Juliane: Juliana. Lat.: ‘Juliana’. |
9457. Carvio: wsch. Calvi dell' Umbria, tussen Riëti en Narni. Vgl. An Fr X, 305, nota 13. Lat.: ‘de Carvio’. |
9458-61. Lat.: ‘pro filiorum morte annos trahebat lugubres et continue infelices deplorabat eventus, pro eo quod omnes quos cum pressura portaverat filios, modico interjecto tempore, cum vehementiore dolore sepulturae tradiderat’. |
9462. Eens was zij zwanger. |
9462-5. brochte vort: van sprak. Lat.: ‘Cum igitur quatuor mensium conceptum haberet in utero magisque propter eventus praeteritos de conceptae prolis sollicitaretur obitu quam de ortu’. |
9465. om het leven van het kind (sijn), dat zij droeg. |
9470. soe, de vrouw die verscheen. |
9471. soe, Juliana. |
9478. ontwake: wakker. |
9480. haer droomde: zij droomde. |
9481. bede: voorspraak. |
9482. te blider: heel blijde. |
9493. E Ende worden: Worden (T, Fr, D). |
9495. Tyburis: Tivoli. Lat.: ‘in Tiburis’. |
9496. drouch: schonk het leven. |
9502. Viterbe: Viterbo, ten Z.-Z.-O. van het meer van Bolsena. |
9504. En scheen veel nader te zijn aan. |
9506-7. En in de moeilijke toestand der vrouwen scheen zij er geheel ellendig aan toe. Lat.: ‘tota calamitosa infortuniis mulierum’. |
9508. De natuur schoot te kort met haar inspanning. Lat.: ‘naturae succumbente virtute’. |
9509. dochte: vermocht iets; aert: kunst. |
9513. E Aant. - Was zij daarna niet meer indachtig, dacht zij later nergens meer aan (dochte van dunken). |
9516. scalkeliken werke: slafelijke arbeid. Lat.: ‘opera servilia’. Vgl. Lev. 23:7. Zie bij vs. 9994. |
9520. stide: stijf. Lat.: ‘inflexibile’. |
9525. hi, n.l. de linkerarm. |
9534. Areten: Arezzo. Lat.: ‘de partibus Aretinis’. |
9535. Was door barensweeën aangegrepen. |
9538. van hare: op haar behoud. |
9541. Recht al daer: juist toen. |
9543-4. Gen. 28:12. |
9546. bevint: vraagt. |
9548. K soe. Overgeslagen en met verwijzing achter het vers geplaatst. - anteffene: antifoon. Lat.: ‘antiphonam’. |
9550. De antifoon Salve Regina (het woord mater werd er pas later ingevoegd, en kwam in de 16e eeuw algemeen in gebruik) werd in de 11e eeuw samengesteld. Chevalier, Repert. hymnol. no. 18147-50. De Cisterciënsers, die al hun kloosters aan de H. Maagd Maria toewijdden, bepaalden in het generaal kapittel van 1218, dat de antifoon dagelijks zou gezongen worden. Martène-Durand, Thesaurus nov. anecd., IV, Parijs 1717, p. 1321-2; vgl. aldaar 1324 en 1330. Voor het half Latijnse half Mnl vs. vgl. TTL 24 (1936) 110 vlgg. |
9555. ute zeghes: geëindigd hebt.
|
| |
| |
Lat.: ‘compleas’. In deze betekenis niet in Mnl W 8, 1038-9. |
9556. zalichlike: voorspoedig. |
9561-4. Deze verzen zien op de woorden van de antifoon: ‘en sla op ons uw barmhartige ogen, en toon ons na deze ballingschap Jesus de gezegende Vrucht van uw schoot’. |
9565. wort haar bet: beviel zij. Vgl. Mnl W 9, 2174 waar de drukfout staat 9768 (voor T= 9568). |
9569. verhueget: verblijd (door haar te bevrijden). |
9571. soe, Maria. |
9574. bekant: bekend. Vgl. Van Loey, II § 6 Aant. |
9576. Robeert. Lat.: ‘Robertus’. |
9577. bin langen: lange tijd. |
9578. onzochte: pijnlijk. |
9579. luken: sluiten. |
9582. Wilden: zouden gaan; hende: uiteinde. |
9583. Toen het gezag, het bevel (van de overheid) hen zond. Mnl W 4, 1330 4) trekt dit zinsdeel ten onrechte bij het voorafgaande. |
9589. als: om. |
9590. was bevolen: (aan God) aanbevolen, d.i. de ‘commendatio animae’ of de gebeden der stervenden waren voor hem gedaan. Vgl. Lexikon f. Theol. u. Kirche III, 16. Freib. i. Br., 1931. Deze betekenis is niet vermeld in Mnl W 1, 1182 2). |
9591. scolen: gezelschap. |
9594. Deze bepaling hoort bij die broeders. Lat.: ‘cum tribus fratribus omni sanctitate perfectis’ |
9595. Sinte Antonis: Sint Antonius van Padua. Vgl. vs. 2042, 2080 en 7361. |
9596. Broeder Augustijn. Vgl. vs. 7681. Hij was gestorven te Napels. |
9597. Broeder Jacop. An Fr III, 498: ‘In de provincie van Sint Angelus rust te Foggia [in Apulië] Broeder Jacobus van Assisi, die er velen op wondere wijze van heel gevaarlijke ziekten heeft genezen’. |
9605. geboot: deelde mee. |
9609. vor hem gaen: voor hen uitgaan. |
9611. Sien: laten ze zorgen. Dezelfde betekenis, optatief-functie en af te leiden onderwerp in Rijmb. 5387. Vgl. Mnl W 7, 1079 f. Lat.: ‘Vadant gaudenter’. Stoett, § 5, b. |
9613. met snellen wille: met bereidvaardigheid. |
9614. Teben: Thebe; Romenien: Griekenland. Vgl. vs. 9206. Lat.: ‘Apud Thebas in Romania’. |
9635. sien: gezicht. |
9637. Dat men het licht der zielen weet. |
9638. lijf: leven. |
9641. Vrije vertaling van: ‘fidei suffragante virtute’. |
9642. Campaenien. Vgl. vs. 8732. |
9644. Pofis. Vgl. vss. 8731-2. |
9647. uut scoot: naar buiten kwam. |
9648. adre: zenuw; dans (dat en es). |
9649. ses. Lat.: ‘octo’. |
9651. verdorven: verdroogd. Lat.: ‘pene aridus est effectus’. |
9656. Die onvermoeide voorspreker. |
9658. E N: Ne (T, D). - Ne ontseide: wees niet af. |
9659. toge: het oog. |
9662-3. gestichte: vesting; Casteel: Castro dei Volsci, ten N.-W. van Gaeta, kort bij Ceccano. |
| |
| |
9667. hem... verginc: hij verloor. |
9683. dueget: goedheid. Lat.: ‘clementiam et virtutem’. |
9684. Mont Gargaen: Monte Gargano. Vgl. vs. 7701. |
9685. laburen bestaen: gaan werken. |
9687. ontwee: in tweeën. |
9688. E Aant. - ter medewaerde: vlak in het midden, doormidden. |
9689. helt: helft; ter aerde: naar beneden, neer. |
9690. wesen: toestand. |
9694. Sine feeste: op zijn feestdag. |
9696. de here, Franciscus. |
9698. heeft: heeft 't; te gadre gevisiert: kunstig te zamen gevoegd, geheeld. |
9702. Eens edelsmans: n.l. het kind van een edelman. Vgl. vs. 3656. |
9703. Was: was er. |
9706. Illuminaet: de Verlichte. Vgl. vss. 5111, 7046. |
9707. alst: toen 't. |
9709. E Aant. - Als die dinc (= dinct: denkt): gedachtig. Vgl. vs. 3017. |
9710. Hendiadys. Lat.: ‘in lumine gratiae et virtutis’. Dit laatste bleef onvertaald. |
9713. Jo. 1:9; Eph. 5:8. |
9717. meerre vele: veel grotere. |
9718. Araengen: Anagni, tussen Rome en Cassino. Lat.: ‘juxta Anagniam’. Verschrijving in de Lat. tekst van Van Maerlant of in de Mnl tekst? |
9719. Zancant, een plaats bij Anagni. An Fr: ‘Zancato’; mss PBDEGIKMR: ‘Zanchanto’. Bij Van Maerlant c = ch; vgl. vs. 8382. |
9720. Giraerd. Lat.: ‘Girardus’. |
9725. Om: om te. |
9728. mesnieden, onderwerp van de zin naast de here. |
9729. Die hen goed (als goede lieden) behandelden. Lat.: ‘cum omni benignitate tractati’. |
9731. ghinge: gingen. |
9733. een stic na das: een tijd daarna. |
9734. der broeder een: een der broeders. |
9737. An Fr: ‘festina cum socio ad domum hospitis vestri’; mss Br 1 en Br 2: ‘festina cum socio tuo ad domum hospitis tui’. |
9738. Vgl. Mt. 18:5. |
9741. Wanten: want hem; gescent: lichamelijk letsel toegebracht. |
9742. of... dede: verwijderde, zuiverde. |
9749. En al wat hij in zijn slaap zag. |
9750. Telde hi. An Fr: ‘narrarunt’; ms O: ‘narravit’. |
9752. so wat: al wat. |
9756. Betringe te doene: zich te beteren. |
9759. Die siene: het gezicht. Na de helderheid der ziel de helderheid van het gezicht. Lat.: ‘interioreque homine taliter renovato, exteriorem continuo recuperavit aspectum’. |
9761. verclaert: bekend gemaakt. Lat.: ‘diffusa’. |
9764. herberghier: herbergzaam, gastvrij. |
9765. Die er zich te voren te goed voor achtte. Niet in Lat. |
9768. Casteel Plebe: Città della Pieve. Lat.: ‘Apud Castrum Plebis’. Vgl. vs. 6798. |
| |
| |
9778. Daar rust en comfort gewaar werd. Lat.: ‘eum sibi benefacere sentiens’. Vgl. Mnl W 2, 1311. |
9780. K enen. Eerste e < o. |
9782. knecht: jongen. |
9788. dit wort: datgene wat ik gezegd heb. |
9789. dor sine lieve: uit liefde tot hem. |
9791. al dore sijn leven: zijn hele leven lang. |
9793. Eensklaps stak een tong uit zijn mond. |
9798. Jacob. Was later Minister van de Romeinse ordesprovincie. Vgl. Salimbene, Cronica, ed. Holder-Egger, 67-8, 315; Yseo: Iseo, ten Z. van het Lago d'Iseo, ten N. van Brescia. An Fr: ‘Iseo’; mss BDEFM: ‘yseo’. |
9799. E mesvel (D, Mnl W 4, 1752; 8, 271). - mesvel hem so: kreeg zo'n groot ongeluk. |
9801. Dat hij een breuk kreeg. |
9802. Lat.: ‘Superno vero afflatus Spiritu’. |
9806. Zijn bizondere kwaal. |
9808. Verdragen: overbrengen. |
9809. leicht: ligt. |
9810. daer menich louch: waar feestvreugde was. Lat.: ‘affuit... translationis gaudiis’. |
9813. doen ere: eer bewijzen, eren. |
9814-5. Lat.: ‘glorificati jam Patris’. |
9818. Lat.: ‘prae devotione spiritus’, d.i. uit innerlijke godsvrucht. |
9820. vergaderden de scuren: werd de breuk geheeld. |
9822. onder gordel: buikriem, breukband. |
9824. Bertelmeeus. An Fr: ‘Bartholus’; mss L, Br 1 en Br 2: ‘Bartholomeus’. |
9826. Eugubio: Gubbio. Lat.: ‘de Eugubio’. |
9827. Inghel van Tuderto: Angelus van Todi, ten N.-O. van Orvieto, Lat.: ‘de Tuderto’. |
9828. Clais van Sucran. An Fr: ‘Nicolaus sacerdos’. In ms AASS komt sacerdos niet voor. An Fr: ‘Ciccano’; mss DEGIKLM: ‘Sucano’; ms B: ‘Succano’. Een afschrijver las cr voor cc; Jhan van Fore. An Fr: ‘Sora’; fl, vt, AASS OO, mss Br 1, Br 2: ‘Fora’. Sora, ten O. van Anagni. |
9829. Pisen: Pisa. |
9830. Casteel Spellen: Spello, ten Z.-O. van Assisi. An Fr: ‘et alius de castro Cisternae, Petrus quoque de Sicilia et homo quidam de castro Spelli juxta Assisium’, etc. Het gecursiveerde ontbreekt bij Van Maerlant evenals in de mss AASS, Br 1, Br 2, waar het uitviel door dittografie. |
9834. Bider zee. Lat.: ‘In Maritima’, d.i. Cisterna di Roma, ten Z.-O. van Rome en ten Z.-W. van Cori. Van Maerlant's ms had maritima evenals OO, AASS, mss Br 1 en Br 2. |
9836. adtsoene: had zij hem (haren zinne). |
9839. E Aant. - duerde: bezorgd maakte. |
9840. En daarbij (had zij) nog de vallende ziekte (groot evel). |
9841. Met buitengewone akeligheid. |
9853. soe heeft: zij bezit. |
9854. Lat.: ‘pro Dei amore ac Sancti petentibus’. |
9855. bekende: herkende, herinnerde zich. |
9860. na: ook nog. |
| |
| |
9861. Ganste: genas; Mursia. An Fr: ‘Nursia’; mss Br 1, Br 2, Ut 1: ‘Mursia’. Norsia ten Z.-O. van Perugia en ten O. van Spoleto. |
9866. Fulgine: Foligno. Lat.: ‘de Fulginio’. |
9868. Te Sinte Michiels: naar het heiligdom van de Aartsengel Michael op de berg Gargano. Vgl. vs. 7701. |
9869. helichlike: eerbiedig. |
9870. vuldede: volbracht. |
9871. Toen hij dronk. Lat.: ‘aquam degustans’. Vgl. Stoett, § 257. |
9872. borne: bron. |
9875. Slijt hi hem selven: rijt hij zich zelf open; scort: verwondt. |
9876. wonderlike: afschuwelijke. Lat.: ‘pessima loquens et horrenda praetendens’. |
9877. te somegen male: somtijds. Lat.: ‘aliquando’. |
9882. Zodra hij kwam waar Franciscus' graf was. |
9883. sciede hem af: vertrokken. |
9885. Jammerlijk verscheurden. |
9887. Narvio. An Fr: ‘de Narnio’; mss Br 1, Br 2: ‘narvio’. Een Lat. copiïst las u voor n. |
9888. den viant nam: aan de duivel ontnam, van de duivel bevrijdde. |
9892. Bonus. An Fr: ‘Vir quidam, nomine Bonushomo’; mss BDEHLOR, Br 2 en fl, vt, AASS, OO: ‘Vir quidam, nomine Bonus, homo’. |
9893. Fani: Fano, ten N.-O. van Aquila. Lat.: ‘de civitate Fani’. |
9897. evele: kwalen, ziekten. |
9898. Sinte Severine: San Severino. Vgl. vs. 1927. |
9899. Acto. An Fr: ‘Atto’; mss EFI en fl, vt, AASS, OO: ‘Acto’. Een Lat. copiïst las c voor t. |
9900. K In de custos van dit vers, de eerste e van dede < o. |
9901. hier (hi er). |
9907. diere hem an gelach: die hem daarvoor eigen was, waarmee hij zich daartoe getrokken gevoelde. Vgl. hfst. I, no. 5-6, en II, no. 6. |
9908. doet... verstane, stoplap. |
9909. Sorane: Sora, ten O. van Anagni. Lat.: ‘in episcopatu Sorano’. Vgl. vs. 9828. |
9910. ·XX·. Lat.: ‘per viginti tres annos’. |
9915. E Doochde: Dochte (Fr, D, Mnl W 2, 263). |
9916. alsmense stemmede: wanneer men het bloed bij haar stelpte. |
9917. Wies... an: zette op. |
9918. So datsoe: toen zij; Roomscher: Romaans, d.i. Italiaans. Lat.: ‘Romano sermone’. Dergelijke liederen van die tijd zijn ons niet overgeleverd. |
9931. daetstu: deedt gij. |
9932. vul sprac: uitsprak. |
9933. brac: eindigde. |
9934. Haren zone enen: een zoon van haar, haar zoon; Marijn: An Fr: ‘Marium’. De mss AASS en Br 1 echter: ‘Marinum’. |
9935. adde gesijn: was geweest. Prolepsis. |
9944. E stranc (D, Mnl W 4, 2208; 7, 1800, 1825, 2274). |
9945. ·xl· jaer omme ganc: veertig jaar tijdsduur, volle veertig jaar. |
9953. Stacse: gaf haar een stoot, een duw. |
9954. E brac ende brac: vel ende brac
|
| |
| |
(Mnl W 7, 1509, 2046). Aant. - over een: te zamen. |
9962. Stant: sta. |
9963. die wart wel zochter: het wordt voor u (die = di) wel beter. |
9964. Vgl. Hand. 23:19; Mc. 9:26. |
9965. K alete. |
9967. Achter: door, in. |
9968. Hand. 12:9. |
9971. bevoelet: gevoelde. |
9975. En beledigend over hem spraken. |
7976. Poitau: Poitou. Lat.: ‘In Pictaviae partibus’. |
9977. Symo: Le Simon, in het decanaat Mareuil, toen in het bisdom Poitou. Vanaf 1317 in het bisdom Luçon. An Fr: ‘in villa quae Symo dicitur’; alsmen zeget, stoplap. |
9981. in sijn vermanen: tot zijn gedachtenis. |
9989-90. Vgl. Hand. 9:4. |
9990. mesdach: geboden feestdag. |
9991. moet: mag; no men mach: en men is niet vrij (om te werken). |
9993. verhort: naar geluisterd, gehoorzaamd. |
9994. Jegen: wat betreft; scalkerlike ambacht: slafelijke arbeid. Vgl. Aant. |
9995. Bredeldene: breidelde, beteugelde hem. |
9999. geprant (van geprinden of prinden. Mnl W 2, 1473): beetpakte. |
10001. wort hijs gram: werd hij er boos over. Niet in Lat. |
10002. thare, hetgeen ze beethad. |
10004. versceden: losmaken. |
10005. van hem beden: van die beide (werktuigen). |
10007. K weet. Eerste e < (aanzet van) a. - En weet in het geheel niet wat te doen. |
10009. Waren om te zien wat er geschiedde. Vgl. Stoett, § 206. |
10012. Die die: dien de. Vgl. vs. 3117. Aant. |
10021. E soude sijn: sijn (T, D). - Sijns dages: al zijn dagen, zijn hele leven. |
10034. Dus kreeg de man macht over zich zelf. |
10035. yser ende hout, n.l. bijl en gaffel. |
10036. Waar hij aan vast zat. |
10037. Vgl. Luc. 2:13. |
10039. verdroeft... ende verhuegt: verwondt en heelt, slaat en geneest. Lat.: ‘qui percutere poterat et sanare’. |
10047. Vrije vertaling van: ‘et festum ipsius in terris venerabiliter excolendum’. |
10048. Cenomane: Le Mans, in Frankrijk. Lat.: ‘In civitate Cenomanensi’. |
10050. rocke: spinrokken; spille: weefklos. |
10051. Daar zij wilde gaan spinnen. Vgl. Spr. 31:19. |
10052. verstijt (van verstiden): verstijfd. Vgl. vs. 9520. |
10054. gedacht (van gedenken): gedacht aan. |
10055. Vgl. voor de vorm grote, Le Roux, § 179, Opm. 2. |
10056. Beroert met: bewogen in; dat, expletief. |
10059. En er was algemeen medelijden met de vrouw; smerte, onpers. ww. met gen. Niet in Mnl W. |
10061. maer dat: behalve dat. |
10064. Grotere Campaengen: Campagna rond Capua, thans
|
| |
| |
Terra di Lavoro. Vgl. vs. 8732. Lat.: ‘in Campania Majore’. |
10067. Oleti. Lat.: ‘in Villa Oleti’. Het is niet heel duidelijk welk dorp daarmee bedoeld is. Misschien Olite in Spanje ten Z. van Pamplona. Maar An Fr 307, nota 5 vermoedt, dat er in Lat. gelezen moet worden ‘in Valle Oleti’ d.i. Valladolid. |
10068. casteel Pellei: Piglio, ten O. van Rome, ten N. van Anagni. An Fr: ‘in castro Pillei’; mss PDGKMOS: ‘Pyllei’; ms L: ‘Pylei’; mss Br 1, Br 2: ‘Pellei’. |
10070. adde, enk. bij mv. onderw. |
10074. Massen: Massa Trabaria. Vgl. vs. 3167. An Fr: ‘Miles quidam de Burgo in provincia Massae’; mss PDEFGHIMORS, Br 1, Br 2 en Ut 1 laten ‘de Burgo’ weg. |
10075. Die zich verstoutte, d.i. die er niet voor terugschrok. Vgl. Stoett, § 235. |
10079. E dot: dit (T). Aant. - En wel op schaamteloze wijze. |
10082. Die sprak hij bizonder honende woorden toe. |
10085. onhovessce: beledigende. |
10086. begreep: aantastte. |
10088. Loet: laadde. |
10089. Over tale: overmoedige, schaamteloze taal. |
10098-9. Vgl. Ps. 108:7. |
10102. eens sijns broeders zone: de zoon van een broer van hem, zijn neef. |
10103. de gone, n.l. de neef. |
10106. Kind der booswichten, der ergste heidenen. Vgl. voor swart Mnl W 10, 2501, 2. Het abstracte ‘kind der duisternissen’ (filius tenebrarum) heeft Van Maerlant geconcretiseerd en volkser uitgedrukt en door de synoniemen het gevoelsaccent versterkt. |
10111. eren: eer zouden bewijzen. |
10114. gevenijnder: venijnige, boosaardige. |
10119. Want hij moest zich verbeteren, tot inkeer komen. Vgl. Mnl W 3, 1231 2). Niet in Lat. |
10120. geplaget: gekweld, gestraft was. Lat.: ‘torqueretur’. Vgl. Stoett, § 216. |
10121. Vgl. Wijsh. 11:17. |
10122. Ghingen: begon hem; stoken: te kwellen. |
10123. mesproken: belasterd. |
10125. E Aant. - Laet: laat varen. |
10126. Toen men er dringend en eerbiedig om vroeg. |
10128. no, ontkenning tengevolge van de bijgedachte: zij sprak dag noch nacht meer kwaad. Vgl. vs. 5273. |
10129. die quaet clappen plach: die gewoon was kwaad te spreken, te lasteren. |
10131. ghecele: kastijding. |
10133. in menigen lande. Niet in Lat. |
10134-5. Gagliano-Aterno, in de bergen ten O. van Celano, in de provincie Aquila, in het bisdom La Valva. Lat.: ‘In castro Galiani Valvensis dioecesis.’ Van Maerlant spelt de naam met dubbele ll, evenals de AASS en de mss Br 1 en Br 2. |
10141. bejach: levensonderhoud. |
10147. drooch: dor. |
10153. dreef: bedreef, deed. |
10154. verderste: brandende dorst. Mnl W 8, 1630: ‘Verdorst (ver- |
| |
| |
derst), Groote of brandende dorst. Het woord is enigszins vreemd: het schijnt een afleiding te zijn van verdorsten’ [= versmachten van dorst]. |
10155. erste: sluimering. Aant. |
10158. fontene: water. |
10160. K Na Di letter geradeerd. |
10161-2. hevet haer selven uten slape gedaen: is wakker geworden. Lat.: ‘Ad hujus vocis auditum surrexit mulier a somno’. Vgl. Aant. |
10164. steen. An Fr: ‘filicem’: een varenplant; mss BDEFGHKMR: ‘silicem’; ms Haag 2: ‘eynen steyn’. |
10166. spane: houtspaander. Lat.: ‘ligno parvulo’. |
10170. Ende: dat. |
10171. E Aant. |
10172. K dranc. d op g. |
10173. in dat: daarin, daarmee. |
10174. donker: verduisterd, beneveld. |
10175. verclaren: het helder worden (van haar ogen). |
10177. heef: heeft. Vgl. vs. 3017. |
10178. in haer keren: bij haar thuiskomst. |
10185. Of dan dranc: en dan dronk. Vgl. Mnl W 5, 41; of an hem stac: of hem aanraakte. Lat.: ‘ad ipsius contactum’. Niet in Mnl W. |
10186. armoede: ongeluk, ellende. |
10187-9. Men zegt dat op Monte Canale ten N. van Gagliano-Aterno een bron opborrelt naast het gesteente bij het heiligdom van Sint Franciscus. Vgl. An Fr X, 279. |
10190. Sinte Faconden: Sahagún, in Spanje tussen Valladolid en Léon. Lat.: ‘apud Sanctum Facundum’. |
10192. drogen: verdroogde, dorre. |
10194. Villesios. Wsch. Villasilos, ten W. van Burgos in Spanje. An Fr: ‘Villam Silos’; mss o.a. dat van de AASS, Br 1 en Br 2: ‘Villesios’. |
10195. E Aant. - Maecti... loos: bevrijdde hij. |
10197. der baten (gen. bij hoopte; vgl. Stoett, § 167, III): hulp, baat. |
10198. Bij Palencia (in Spanje) was (ellips) de schuur van een priester. Lat.: ‘juxta Palentiam’. |
10199. elx jaers: elk jaar, jaarlijks; up some ure: op bepaalde tijden. |
10200. worme: insecten (kalanders). |
10204-9. Het land van de heer van Petramala in Apulië, ofschoon in al het land dat er omheen lag de sterfte de beesten had weggevaagd, bevrijdde hij geheel van de plaag, toen men het hem nedrig had aanbevolen. Vgl. Aant. |
10204. Poelgen: Apulië; Petremale: Cleto, ten Z. van Cosenza in Calabrië. Omstreeks 1870 werd de naam Pietramala veranderd in Cleto. An Fr: ‘Petramala’; AASS: ‘Petra mala’. |
10205. E dure: dare (T, D). |
10207. E Aant. |
10211. poort: stad; een, vermoedelijk ommuurde, plaats, die stadsrecht of stadsvrijheid heeft. Mnl W 6, 583. Lat.: ‘a castro’. Vgl. vss. 139, 1137, 3268. |
10213. ·J· sijn rent: een van zijn runderen. |
10216. te vlane: te villen. |
10217-23. Lat.: ‘Dum autem pro decoriatione foret sollicitus et instru- |
| |
| |
mentum, cum quo id faceret, non haberet, domum reversus, beato Francisco bovis curam reliquit ipsumque fideli Sancti custodiae fiducialiter commendavit, ne ante suum reditum devoraretur a lupis’. Het cursieve werd niet vertaald. |
10220. K goede. De eerste e boven het woord tussen o en d. - dor sine goede: op Franciscus' goedheid vertrouwend. |
10222. Dattie: opdat het de. |
10225. trent: het rund. |
10226. vlare: vilder, slager. |
10229. lac: gebrek, mankement. |
10230. besceet: verschil. |
10231. broke: breuk, het gebroken been. |
10232. seidijs den herde: zeide hij daarvoor de herder, n.l. Franciscus. |
10233. verwerde (van verweren): beschermde, bewaarde. |
10234-5. gewacht van: beschermd tegen. |
10236. E can (D). Aant. |
10240. Amiterne: het oude, nu verwoeste Amiterno bij Aquila. |
10242. beeste: lastdier. Lat.: ‘jumentum’. |
10243. dedise weder ebben: deed hij het terughebben, gaf hij het terug. |
10244. Interduco: Antrodoco, tussen Aquila en Rieti. Lat.: ‘de Interduco’. De zin wordt in vs. 10248 op een andere wijze voortgezet dan hij hier wordt begonnen. Anacoluth. Vgl. vs 8637. |
10245. Niet in Lat. |
10246. Enen niewen nap, onderw. in voorwerpsvorm. Vgl. vs. 8483; nap: schotel. Lat.: ‘catinum novum’. |
10247. gemicken: beramen. Dit vs. niet in Lat. |
10248. dat: doordat. |
10249. gaven: gaf hem. |
10250-1. Van Mont Ulme: voor een man van Monte dell' Olmo, in de Mark Ancona. Lat.: ‘Viro cuidam de Monte Ulmi in Marchia’. hs: m'che. Voluit marche (2735, 3521, 8919). |
10254. Sabine: Sabina. Vgl. vs. 1365. |
10255. quene: oude vrouw; ·lxxx·: achtig: tachtig. |
10257. niet.... ·i· twint: niet het minste. Lat.: ‘lactantem infantulum’. |
10260. sonder melc. Lat.: ‘vacua lacte’. |
10262. besochte: begeerde, verlangde, vereiste. |
10264. can weten: weet. |
10265. Waarheen zij zich zou kunnen wenden. |
10271. En vroeg om zijn bijstand. |
10274. K fransicus ic bem ic. Het eerste ic doorgestreept en de eerste s < c. - E Franciscus (M). Aant. |
10275. een stic: een tijd lang. |
10284. so menich: menigeen. |
10286. Ende, want: en, omdat. Lat.: ‘Et quia’. |
10287. E Aant. - cons: conde des, met een aankondigend vnw. |
10288. Soe ne moeste: of ze moest, maar ze moest. |
10292. Scoplet: wsch. Scoppito, tussen Rieti en Aquila. An Fr: ‘Apud Scopletum’. |
10296. arvelijc lachter: erfelijke, blijvende schande. |
10297. sceen... achter: bleef over. Niet in Lat. Nadere verklaring van arvelijc. |
| |
| |
10298. gecnocht: verbonden. In deze en de twee volgende zinnen bleef ‘waren’ weg; ellips. |
10299. gewrocht: gemaakt, gedaan. |
10300. hende: achterste. |
10302. elven: boze geesten; gesint (van senden): gebracht. |
10304-5. K der. Boven achter de een kleine r bijgeschreven. - was der vrouwe gequetst: was aan de vrouw kwelling toegebracht; uut groten: bizonder grote. |
10311. Alsoe: als zij. |
10313. Dat zij Sint Franciscus zag. Vgl. vs. 1450. |
10316. tote ere steden: naar een klooster. Lat.: ‘ad locum propinquum’. |
10317. stont in sire gebeden: die een bedevaartplaats van hem was. Vgl. Mnl W II, 956 2); 7, 1874 2). Lat.: ‘locum suo nomini dedicatum’. |
10319-20. dwouge: zou afwassen; pitte: put, waterput. Lat.: ‘ut ex aqua putei loci illius in nomine Domini superfusus’, etc. Het gecursiveerde (Ps. 19:8) bleef onvertaald. |
10322-3. liet... achter bliven: liet na, volgde niet op. |
10324. hiet: beval. |
10327. gesint: gezonden. |
10328. Tot voor de kerkdeur. |
10329. Vrouwen... wel geboren: edelvrouwen. Lat.: ‘nobiles quaedam matronae’. |
10330. Ompelegrimage: ter bedevaart. Vgl. Aant. |
10332. in dien: intussen. |
10333. adde gesien, n.l. in haar visioen. |
10334-5. brochten... geleet: brachten. |
10336. Si sciepen: de vrouwen schepten, putten. |
10337. hoochste: voornaamste; dede ditte dat soe dwouch: waste. |
10343. Menigen wonder: bij menigeen verbazing. |
10344. K punt uit gewoonte. - Segusiam: Susa, ten W. van Turijn. Lat.: ‘Apud Segusiam’. Het wonder van Susa, door Van Maerlant vertaald in 10344-10405, geven de An Fr als een latere toevoeging, maar komt zonder meer voor in de AASS, en in de mss I S, Br 1 en Br 2. |
10345. hem begaf: de wereld verliet, het kloosterleven aanvaardde. |
10347. Riparolien: Rivarolo Canavese, ten W. van Turijn. Lat.: ‘de Riparolio’. |
10348. E Aant. - gegeven: afgestaan. |
10349. ledde novissis leven: leidde novicenleven. |
10352. Het gebruik van zijn rechterzijde heeft hij verloren, hij werd rechts lam. |
10353. K Onmiddellijk achter Entie de schacht van t. - En de spraak en het gehoor. Lat.: ‘auditum et linguam cum motu amisit et sensu. Het cursieve bleef onvertaald. |
10354. int qualijc varen: in ellendige toestand. |
10359. some lichte stonde: enige verlichte ogenblikken. |
10361. onvulmaect: gebrekkig. |
10363. E vor: wegens. |
10364. mattintide: de tijd van de metten. |
| |
| |
10370. recte: strekte; ondoet: slaat uit. |
10373. E Aant. - Bescrijt: beschrijft bestrijkt. Vgl. Franck, § 115, 6; vele soete: heel minzaam, vriendelijk. Lat.: ‘Et extensam manum super dextrum illius latus, a capite usque ad pedes suaviter contingendo deducens’, etc. |
10374. in doren: in de oren. Mc. 7:33. |
10376. Tekendine: maakte hij hem een teken. |
10379. om exemple: naar het voorbeeld. |
10380. Zijt gij deze orde ingetreden en hebt gij een leven van boetvaardigheid aangenomen, ente < ent de < ende de. |
10387. na dijn recht: zoals de rechtvaardigheid van u eist, volgens uw plicht. Lat.: ‘laudes debitas’. |
10391. voetsporre: voetstappen. |
10395-6. E Aant. - sien: verstand. Lat.: ‘recuperata sanitate corporis cum rationis industria, vivacitate sensuum et loquela’. Het cursieve bleef onvertaald. Vgl. vs. 10353. |
10398. seculiere: wereldlijke personen. |
10401. ongesint: zinneloos. |
10402. E Aant. - En (zij) zien (hem) van nu af aan daarover zich zelf zijn. |
10405. Lat.: ‘muitos ad Christi et beati Francisci devotionem accendit’. |
10406. Hostien: Ostia. |
10407. casteel Chore: Cori, ten Z.-O. van het Albano-Meer. Lat.: ‘in castro Chore’. |
10408. verloos sijn been: verloor het gebruik van zijn been. Lat.: ‘crus perdiderat’. |
10409. ganc: vermogen om te gaan. |
10410. noot: benauwing, angst. |
10413. Dat hij 's nachts, enz. |
10417. laet gedinken di: herinner u, bewaar in uw herinnering. |
10419. drouch: reed. Lat.: ‘inasino meo te portavi’. |
10420. An Fr: ‘pedes tuos et manus’; mss BILO, fl, vt, AASS, OO: ‘pedes tuos et manus tuas’. |
10421. Cusdic (cussede ic): kuste ik; die waren soete. Niet in Lat. |
10422. onderdaen: toegewijd. Lat.: ‘tibi devotus’. |
10424. Lat.: ‘et ecce, morior’. |
10433. Om hem daarmee zachtzinnig te genezen. |
10434. stockelkine: stokje. |
10436. na thau: in de vorm van een thau. Vgl. vs. 1999. |
10437. brac: brak door. |
10441. stat: plaats. |
10443. der dinc, n.l. het wonder. |
10448-67. Maar terwijl het gebeurt dat mijn geest herhaaldelijk links en rechts getrokken wordt om de vele roemruchte wonderen te verhalen die door de edele Vader Franciscus verricht zijn, vraag ik nu de heilige Vaandrager, de Bedwinger der onreine duivelen, dat hij mijn ziel doe groeien in voortreffelijke deugd, opdat ik het heilig teken van de thau, hoe dan ook, zo mag opnemen, dat ik daardoor dit mag leren: evenals, toen hij de strijdende Christus op aarde volgde, het opnemen van het kruis hem in dit leven de hoge verheven zaligheid deed verdienen, zo moge ik hem ook zien, waar hij in de hemel triomfeert
|
| |
| |
met Christus, om God te loven en hem te eren. Vgl. Aant. |
10448. nu: terwijl; comt: het gebeurt. |
10449. Die, expletief aanw. vnw.; misselicsins: in verschillende richtingen, links en rechts; uut ende in: herhaaldelijk. |
10450. Getrect: getrokken. |
10455. versaghere: bedwinger, schrikaanjager. |
10456. uutnemeder, i.p.v. uutnemender, n afgesleten. |
10457. verhueget met: doe toenemen in. |
10458-9. Dat ik het heilig teken van de thau, n.l. het kruis, hoe dan ook, zo opneme. Vgl. vss. 1100-1; ict thelege, enclisis en proclisis tegelijk. Vgl. Franck, § 22, 2. |
10460. Dat ik daardoor mag leren. |
10462. rudderlike: al strijdende. Lat.: ‘militanti post Christum’. |
10464. hem, herhaling van hem in vs. 10461. Vgl. Stoett, § 35. |
10465. Vgl. hfst. XIII, no. 10; XVI, § I, no. 1. |
10466-7. Zo ook, n.l. als kruisdrager moet ik hem steeds zien, waar hij triomfeert. Lat.: ‘sic et triumphanti cum Christo facta est firmitas testimonii [vgl. Ps. 92:5] ad honorem’. |
10470-87. De betekenis en de wondergrote en diepe zin (Lat.: ‘mysterium’) van het kruis, waarin de heerlijke genadengaven en alle verdiensten der deugden en alle schatten van wetenschap en wijsheid zo onbegrijpelijk (ongemect) diep verborgen liggen, dat ze verscholen en verdoken zijn voor de wijzen der wereld, die kwamen duidelijk aan het licht in deze arme minnaar Gods, zodat zijn leven slechts aan het kruis was gewijd, en hij niets anders smaakte dan de zoetheid van het kruis, en niets anders predikte dan de roem van het kruis. De gecursiveerde passus luidt in An Fr: ‘ut a mundi sapientibus et prudentibus sit occultum’; fl, vt. Surius evenwel: ‘sint occulta’. 1 Cor. 12:31; Col. 2:3. |
10478-80. Vgl. Mt. 11:25; Luc. 10:21. |
10488. sijns kerens: van zijn bekering. |
10491-2. Mijn genoegen zij volstrekt in niets anders. Gal. 6:14. |
10494. vord: verder. |
10497. Genaden: gunstbewijzen. Lat.: ‘misericordia’; si, enk. bij meerv. onderwerp. Gal. 6:16. |
10500-1. Gal. 6:17. |
10502. die ebben verloren: die niet meer bij ons hebben. Van Maerlant maakte de bede van Bonaventura tot een persoonlijke klacht en gebed. Lat.: ‘Sed et illud nos quotidie desideramus ab ipso audire. Vgl. Inl. blz. 358. |
10506. Kerste, den behoedre: Christus, de Zaligmaker. Gal. 6:18. |
10509. E Was: Wes (T). |
10509-10. Wees vrij verblijd over uw eer in de roem van het kruis, d.i. over uw eer die gij stelt in het kruis. Lat.: ‘Gloriare igitur jam secure in crucis gloria’. Gal. 6:14. |
10511. daer of: daarvandaan. |
10513. Zocht gij overal uw aangroeien, uw voortgang. |
10514. Vuldegen (dien: gedijen): volgroeid. |
| |
| |
10519. Du best waerdich: gij verdient. |
10520. Coenlike: gerust. |
10521. Bonaventura zinspeelt waarschijnlijk op de hymne uit de tweede Vespers van het feest van S. Franciscus van Julianus van Spiers, vss. 17-8: ‘Hunc sequantur, huic jungantur, Qui ex Aegypto exeunt’. Ex. 13:17 vlgg.; Ps. 113:1. De hymne is van Thomas van Capua, kardinaal van S. Sabina. |
10522. roede: staf. |
10523. de rode zee van bloede: de zee rood van bloed. Vgl. Ps. 135:13. Zie Aant. |
10524. Vgl. Ps. 67:8. |
10525. Vgl. Deut. 27:3. |
10527-8. Vgl. Hand. 7:5; Ps. 141:6. |
10527. te comen: komen. .Vgl. Stoett, § 279, Opm. V. |
10530. E Aant. |
10531. E te: de (D, Mnl W 4, 343). - leitsage: Leidsman. |
10532. Lat.: ‘Christus Jesus crucifixus’. Vgl. Gal. 3:1. |
10534. verdiente: verdienste. |
10536. E Aant. |
10538. werelde: eeuwigheden. Vgl. Openb. 10:6; 11:15. |
10539-45. Toegevoegd door Van Maerlant. Vgl. Lal., blz. 362. |
10545. in hare ghelede: tot hun bescherming. |
|
|