Heimelijkheid der heimelijkheden
(1917)–Jacob van Maerlant– Auteursrecht onbekend
[pagina 211]
| |
II.De schrijver van het Secretum Secretorum heeft bij de samenstelling van zijn werk veel meer gebruik gemaakt van mystiek-philosophische dan van staat- of geschiedkundige geschriften. | |
III.Ten onrechte neemt P. Meyer (Romania XV, blz. 169) aan, dat de leervoordracht in de Alexandreis van Gauthier de Chastillon onder invloed van het Secretum Secretorum is geschreven. | |
IV.De gezondheidsleer in het Secretum Secretorum stamt niet uit het Regimen Sanitatis Salernitanum. | |
V.Het feit, dat Maerlant in zijn vertaling van de Alexandreis de geschiedenis van het giftmeisje inlascht, mag niet als stellig bewijs gelden, dat hij ± 1257 reeds het Secretum Secretorum kende. | |
VI.In Heimelijkheid der Heimelijkheden, vs. 191-196 (hs. L): Ende van verstannessen es dit tbegin,
Dat een beghert in sinen sin,
Dat hi van goeder name si.
Wie so dat soect, ghelovets mi,
Onghevenst ende metter doeghet,
Hi wart in der eren verhueghet,
leze men in vs. 196 verhoghet (part. praet. van verhoghen = extollere). | |
[pagina 212]
| |
VII.Ten onrechte meent Verdam (Mnl. Wdb. VI, 1353), dat Mnl. riden met de beteekenis paren alleen van dieren wordt gezegd. | |
VIII.In De Dietsche Catoen III, 12 (uitgave A. Beets): Alsti dine tiden naken,
Saltu dine theere maken,
Ende dinen cost, meer no min,
Na dien dattu heves gewin,
leze men diere i. pl. v. dine. | |
IX.De verklaring, die P. Leendertz Jr. (Nederl. Klassieken III, blz. 120) geeft van Cluyswerck 237-242: Drij bastard schoteltjens! wat kanmen daerin laden?
(Noch nauwer Rekening!) ghij hadt het licht te raden,
Waer 't u nadencken waerd: ontrent een achtendeel
Van 'tgeen sess hechte lien vereischen door haer' keel.
Die dat in drijen deelt, en hoeft geen onderrechten
Van 't meer of mindere gewicht van mijn' Gerechten,
namelijk dat ‘Huygens genoeg heeft aan een vierdepart van hetgeen een gezond mensch eet’, is foutief: H. eet zes achtsteparten = drie vierdeparten van wat een gezond mensch noodig heeft. | |
X.Het opvallend kunstig rijm in de rede van Tisiphernes (Granida II, 641-678, uitgave F.A. Stoett) dient om voor den koning en zijn raad de tegenstelling tusschen den lompen Ostrobas en zijn hoofschen mededinger sterker te doen uitkomen. | |
XI.In The Battle of Maldon, vs. 193-194: ac wendon fram þām wīge, and þone wudu sōhton,
flugon on þaet faesten, and hyra fēore burgon,
wordt met faesten het in het vorige vers genoemde wudu bedoeld. | |
XII.In de Exeter-raadsels (uitg. M. Trautmann), no. 7, vs. 9: Mec seo frīþe ma̅e̅g fēdde siþþan,
leze men fremþe i. pl. v. frīþe. | |
[pagina 213]
| |
XIII.Exeter-raadsels no. 24, vs. 15-21a (uitg. Trautmann): Nū þā gerēno ond sē reada telg
ond þā wuldorgestĕald wīde ma̅e̅re(n)
dryhtfolca helm. Nales dolwīce (hs. dolwite)
gif mīn bĕarn wera brūcan willađ:
hy̅ beođ þy̅ gesundran ond þy̅ sigefaestran,
hĕortum þy̅ hwaetran ond þy̅ hygeblīþran,
ferþe þy̅ frōdran;
Lees in vs. 16 met het handschrift ma̅e̅re; in vs. 17 dwolwïsa; achter helm zette men een komma, achter dwolwïsa een punt en achter willađ (vs. 18) een komma. | |
XIV.Er is meer reden om met Kluge (Die Elemente des Gotischen, blz. 112) aan te nemen, dat de letterteekens u en oe in de krimgotische woorden bruder, plut, stul, hus, hoef, oeghene en broe de klankwaarde van respectievelijk û en ô hebben, dan met Löwe (Die Reste der Germanen am Schwarzen Meere, blz. 140) u en oe hier op te vatten als ü̂ en û. | |
XV.In de uitdrukking kausjan dauþau (Luc. IX, 27; Joh. VIII, 52) vatte men dauþau niet met Wrede (Stamm-Heyne's Ulfilas12, blz. 92 en 128) als accusatief op. | |
XVI.Bij het standhouden aan den IJsel in Mei en Juni 1672 hebben partijbelangen zwaarder gewogen dan militaire overwegingen. | |
XVII.Blok (Geschiedenis van het Nederlandsche Volk2 II, 624) meent ten onrechte, dat de Spaansche Armada van 1639 ‘bevel had een slag te vermijden en volgens een zeer algemeene afspraak met de Engelsche regeering ... in geval van nooddwang door de Staatsche of Fransche vloot aan de Engelsche kust bij Duins binnen te loopen’. | |
XVIII.Men mag veilig aannemen, dat de positie van de regeering der | |
[pagina 214]
| |
stad Amsterdam tegenover Willem II in (Juli en Augustus) 1650 zeer verzwakt werd door 't bestaan van een oppositiepartij onder de 36 raden. | |
XIX.Bismarck geeft in zijn Gedanken und Erinnerungen (Volksausgabe II, blz. 99-103) een onware voorstelling zoowel van zijn standpunt tegenover als van zijn rol in de Hohenzollern-trooncandidatuur van 1870. | |
XX.Tal van sociale maatregelen, in Frankrijk onder het tweede keizerrijk genomen, zijn in practijk gebrachte denkbeelden der Saint-Simonisten. |
|