Heimelijkheid der heimelijkheden
(1917)–Jacob van Maerlant– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||
Hoofdstuk III.
| |||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||
De gedeeltelijke Latijnsche Vertaling.De gedeeltelijke vertaling, de epistola Aristotelis ad Alexandrum Macedonem de conservatione sanitatisGa naar voetnoot1) is blijkens het proöemium (zie Förster, Comm., blz. 40-41) gemaakt door Johannes Hispaniensis (Hispalensis),Ga naar voetnoot2) die op het verzoek van een regina Hispanorum, in de meeste hss. alleen aangeduid met de letter T, ‘ut brevem libellum facere(t) de observatione dyete vel continentia corporis,’ in het werk van Aristoteles aan Alexander meende te vinden, wat van hem werd gevraagd.Ga naar voetnoot3) Verder bevat zijn proöemium een uittreksel van Jahja's proloog (vgl. blz. 7 hiervoor) en de mededeeling, dat hij zijn Arabische bron niet geheel letterlijk vertaalt (non ex toto litteraturam sequens). Deze Latijnsche vertaling van de gezondheidsleer, die teruggaat op de Arabische A-recensie (vgl. blz. 9, noot 3 en Förster, Comm., blz. 26) is met een Provençaalsche vertaling uitgegeven door H. Suchier.Ga naar voetnoot4) Tot mijn spijt heb ik de uitgave van dit Latijnsche Regimen Sanitatis niet machtig kunnen worden. De korte inhoud er van is blz. 9-10 reeds meegedeeld. In de Oud-provençaalsche bewerking, die door Suchier op grond van nieuw materiaal nogmaals is uitgegevenGa naar voetnoot5) vond ik, onmiddellijk op de leefregels voor de 4 jaargetijden volgend, bijzondere raadgevingen voor elk der 12 maanden. Voor zoover ik weet, komen deze noch in A, noch in B voor; vermoedelijk ook niet bij Johs. Hisp. Wel trof ik in latere bewerkingen dergelijke regels achter het Reg. San. gevoegd. Zoo maakt G. Kriesten melding van een Duitsche prozabewerking der gezondheidsleer (uit Philippus' vertaling), waarachter ‘die Lehren des Hippokrates über die zwölf Monate’ (Kriesten, blz. 77 en 84).Ga naar voetnoot6) | |||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||
Dat het Regimen Sanitatis van Johannes in de Middeleeuwen veel opgang heeft gemaakt, bewijzen wel de talrijke vertalingen en bewerkingen in moderne talen, waarvoor ik verwijs naar Förster, Cntbl. VI, blz. 75 en, wat in 't bijzonder de Duitsche betreft, naar G. Kriesten (a.w., blz. 75). In welken tijd is deze gedeeltelijke vertaling te stellen? Een Johannes Hispalensis als vertaler van Arabische werken is wel bekend: deze, een Spaansche Jood, Johannes ben David, die na zijn bekeering tot Christen den naam Hispalensis aannam, was verbonden aan de beroemde vertalersschool, in 't begin der 12de eeuw door den aartsbisschop Raymond van Toledo gesticht,Ga naar voetnoot1) welke in een twintigtal jaren de Latijnsche vertaling leverde van de geheele oude philosophie der Arabieren. Moeilijkheid geeft echter de regina Hispanorum T. De auteur van de Ordo vivendi philosophice secundum Aristotelem, die volgens eigen opgave de epistola van Johannes een weinig verkort weergeeft, noemt de koningin Tarasia (Tharasis).Ga naar voetnoot2) Förster (Comm., blz. 26-27) komt, na onderzoek tot de slotsom, dat gedacht mag worden aan Thérèse van Portugal, een Spaansche koningsdochter († 1130) en acht het waarschijnlijk, dat deze vertaling even voor 1130 door den bovengenoemden Johannes zal zijn vervaardigd. | |||||||||||||||||||
De volledige Latijnsche Vertaling.A. De Opdracht van Philippus.De volledige Latijnsche vertaling, die op naam staat van Philippus Clericus begint met een opdracht van dien Philippus aan ‘domino suo excellentissimo et in cultu christiane religionis strenuissimo Guidoni vere de valentia trıpoli glorioso pontifici.’Ga naar voetnoot3) Na een hooggestemden lofzang op dien Guido, wiens diepe wijsheid ‘cunctos citra mare modernos in literatura exuberat tam barbaros quam latinos,’ in wien de deugden van alle heiligen uit het Oude Testament vereenigd zijn, zoodat hij waardig is dit boek te bezitten, ‘in quo de omnibus fere scientiis aliquid utile continetur,’ gaat Philippus verder: ‘Cum igitur vobiscum essem apud antiochiam reperta hac preciosissima phylosophye Margarita placuit vestre dominationi ut transfereretur de lingua arabicaGa naar voetnoot4) in latinam.’ Hij vertaalt dan dit boek ‘quo carebant latini: eo quod apud paucissimos arabes reperitur de arabico idiomate in latinum | |||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||
ellitiens (eliciens) quandoque litteram ex littera quandoque sensum ex sensu cum alius fuerit loquendi modus apud arabes et alius apud latinos.’ Na een paraphrase van Aristoteles' inleiding, waarin hij de ‘secreta quarundam artium’, welke Alexander wenscht te kennen, aldus specificeert: ‘motus et operatio et potentia astrorum in astronomia: ars alchimie in natura: et ars cognoscendi naturas et operandi incantationes in celumantia et geomantia,’Ga naar voetnoot1) zegt hij, dat het geschrift door Aristoteles verdeeld is in 10 boeken, ‘quorum quilibet in se continet capitula et particulas terminatas: ut vero sub certis titulis et in promptu ac citius in veniatur quod queritur: ego ad utilitatem legentium in huius libri principio collegi et scripsi librorum principia et omnia capitula titulorum.’ Ten slotte laat hij Guido nog weten, dat hij het werk mede vertaald heeft ‘ut mei memoria firmius apud vos remaneat,’ en verzoekt nederig: ‘si quid in hoc opere reperiatur utile et acceptum: eius dono refferatur qui mihi contulit gratiam transferendi: et Aristoteli componendi. Si quid autem minus recte inveniatur hoc mee imperitie et insollicitudini potius deputetur quam malitie.’Ga naar voetnoot2)
Een nadere beschouwing van deze voorrede levert al even weinig resultaat, als de bestudeering van de Arabische prologen. De vindplaats Antiochië lijkt Steinschneider verdacht:Ga naar voetnoot3) Hij wijst op verwante geschriften, waarin ook Antiochië een rol speelt. Bij zijn voorbeelden kan ook de Sidrach worden genoemd.Ga naar voetnoot4) Toch verwerpe men hier dezen plaatsnaam niet te spoedig. Belangwekkend lijkt mij in dit verband een uitspraak van Mas῾ûdî, die ik aangehaald vond in een artikel van T.J. de Boer (Ztschrift für Ass. XXVII, Heft 1-3, Aug. 1912), nl. dat de philosophie van Alexandrië naar Antiochië en vandaar naar Harrân zou zijn gekomen.Ga naar voetnoot5) ‘Dabei’, voegt De Boer er aan toe, ‘hat gewisz der Hermetismus eine grosze Rolle gespielt.’ Neemt men verder in aanmerking, dat Antiochië reeds vroeg een geneeskundige school had van grooten naam, dan past deze vindplaats zeer goed bij een geschrift, waarin juist Hermetisme en medische wijsheid op den voorgrond treden. Van Philippus noch van Guido, wien zooveel lof wordt toegezwaaid, weten we met zekerheid iets. Förster vermoedt, dat de Latijnsche vertaling | |||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||
in 't Westen zal zijn gemaakt; daarop wijzen de woorden ‘cunctos citra mare modernos’ etc. (zie blz. 55.), waarmee dan, meen ik, misschien in verband kan staan de uiting: ‘ut mei memoria firmius apud vos remaneat.’ Den vertaler houdt hij op taalkundige gronden voor een Franschman evenals ook Guido blijkens den plaatsnaam Valentia een Franschman kan zijn.Ga naar voetnoot1) Tripolis is het tegenwoordige Tarabulus, dat, in 1109 veroverd, tot 1289 onder Christelijk bewind bleef. De Latijnsche vertaling is dus nà 1109 vervaardigd; een terminus ante quem is ook aan te geven: Michaël Scot († 1235) put voor zijn liber physionomiae, op verlangen van Frederik II geschreven, uit het Sec. Sec. en wel, zooals Förster aantoont (Comm., blz. 30), uit Philippus' versie. Tusschen deze jaren moeten dus Philippus en Guido gezocht worden. De lijst van bisschoppen van Tripolis kent geen Guido de Valentia, maar volledig is ze niet: R. Röhricht (Regesta Regni Hierosolomytani) meent, dat hij de opvolger kan geweest zijn van een bisschop Gaufridus, die 1228 nog wordt genoemd.Ga naar voetnoot2) Geestelijken, die den naam Philippus Tripolitanus dragen, kent Förster twee, een genoemd in 1125, de andere in 1243. Die laatste laat zich in verbinding brengen met bisschop Guido na 1228.Ga naar voetnoot3) En zoo zou dus deze vertaling kunnen ontstaan zijn ± 1230. Waar ze omstreeks het midden der 13de eeuw reeds vrij algemeen bekend was, vertaald en geëxcerpeerd werd, moet het werk zich dan wel zeer snel hebben verbreid.Ga naar voetnoot4) - Zooals men ziet, staat dit alles op vrij losse schroeven. Förster is dan ook van oordeel, dat misschien te eeniger tijd de naam Philippus Tripolitanus zal blijken een mystificatie te zijn.Ga naar voetnoot5) | |||||||||||||||||||
B. Handschriften en Drukken van Philippus' Vertaling.Handschriften. Deze Latijnsche vertaling van Philippus heeft het boek ingang doen vinden in West-Europa: direct of indirect is zij de basis voor alle Europeesche vertalingen en bewerkingen; misschien met uitzondering alleen van den Poridad (vgl. blz. 53 hiervoor). In zijn voorrede deelt Philippus, gelijk we zagen, mee, hoe hij zich van zijn vertalersplicht meende te moeten kwijten; ook dat zijn Arabi- | |||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||
sche codex 10 boeken bevatteGa naar voetnoot1) en dat hij zelf (‘ego’) een index aanbrengt ‘ad utilitatem legentium in huius libri principio.’ - Inderdaad bevatten tal van Latijnsche hss. en dr. een register, dikwijls aan 't begin (òf voor òf achter den Latijnschen proloog), soms ook aan 't slot van 't geheele werk; een duidelijke opgave van de verschillende boeken vertoonen echter slechts weinige.Ga naar voetnoot2) Meestentijds geeft het register alleen een lijst van capita, terwijl ook in het werk zelf maar zelden scheiding in afzonderlijke tractaten wordt gevonden. De Parijsche druk van 1520 heeft een index van ruim 80 capita, een druk van Leuven (Hain, Repertor bibliogr. no. 1781 - Campbell, Annales no. 175) heeft er maar 30. Dat zullen misschien naar beide kanten de uitersten zijn, waartusschen de registers zich bewegen.Ga naar voetnoot3) Hiermee zijn we dan ook gekomen tot de twee meest voorkomende typen van Philippus' vertaling: de volledige en de sterk verkorte, waarover aanstonds nader. Niet alleen in aantal, ook in volgorde en benaming der capita wijken de vele drukken en hss. van elkaar af, terwijl verder aantal, volgorde en namen der hoofdstukken in het werk zelf meermalen niet beantwoorden aan de opgave in den index (vgl. blz. 8, noot 2). Dit alles wijst op een eigenmachtig omspringen met den textGa naar voetnoot4) door de talrijke afschrijvers, die, dien text bekortend of omzettend, toch dikwijls het register zullen gelaten hebben, zooals ze het in hun voorbeeld vonden. En nu is het opmerkelijk, dat de index van den Parijschen druk alleen de kapittelopgave bevat van de eerste 3 boeken der Arabische B-versie en - juist dezelfde volgorde vertoont als die Arabische B-versie: I en II over deugden en ondeugden, III de gezondheidsleer, de physiognomie, de gerechtigheid.Ga naar voetnoot5) Hierop dient vooral de aandacht te worden gevestigd, omdat volgens Förster's verzekering alle Latijnsche hss. en dr. eindigen met de physiognomie en in 't algemeen die volgorde van tractaten vertoonen, die op blz. 2 en 3 is besproken, een volgorde, waarbij dus physiognomie en gezondheidsleer van elkaar zijn gescheiden en de oorspronkelijke slotformule van 't geheele werk middenin is geraakt (Cntbl. VI, blz. 3). Förster meent dan ook, dat die omzetting reeds tot stand was gekomen in Philippus' Arabisch voorbeeld. Dit oordeel dient stellig nader getoetst te worden, immers de index van den Parijschen druk, die toch oorspronkelijk wel behoord zal hebben | |||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||
bij een daarmee correspondeerenden Latijnschen text, pleit daartegen. Of is het louter toeval, dat hier een rol speelt, een toeval, waardoor dan in een later afschrift van Philippus' Latijnsche vertaling de volgorde der B-versie zou zijn hersteld, die door Philippus zelf, of in zijn Arabisch voorbeeld gewijzigd was? Dat is moeilijk aan te nemen. Aan den anderen kant, als Philippus werkelijk de tractaten volgorde van de Arabische B-redactie zooals we die kennen, heeft behouden, dan is het onbegrijpelijk, dat de bekende Latijnsche dr. en hss. geen van alle die volgorde meer vertoonen. 't Bestek van mijn werk laat mij niet toe, dat ik hierop dieper inga, trouwens een onderzoek in die richting zou in dezen oorlogstijd zeer bezwaarlijk kunnen ingesteld worden, maar toch wil ik een enkel voorbeeld geven, dat Förster, waar hij verzekert dat alle Latijnsche dr. en hss. eindigen met de physiognomie, te boud spreekt. Cntbl. VI, blz. 218 wordt een Latijnsch hs. van Philippus' vertaling beschreven uit de Admonter Stiftsbibliothek; de physiognomie staat hier midden in het werk, en voor zoover uit de korte beschrijving valt op te maken, wijkt ook in andere opzichten de volgorde af van de gewone. Een afwijkende volgorde van tractaten vond ik eveneens in een Engelsche bewerking van het Sec. Sec. door James Young.Ga naar voetnoot1) Deze bewerking, ook interessant om de vele ingevlochten ‘exempelen’, vertoont bijna geheel de volgorde der Arabische A-versie: Young laat het Tractaat over de steenen uit, en eindigt met physiognomie en geneeskunde. Volgens Steele gaat Young's werk grootendeels terug op de reeds genoemde Oudfransche vertaling van Jofroi de Waterford (zie blz. 16). Deze bewering dient echter wel nader gecontroleerd te worden, want voor zoover ik op grond van het gebrekkig materiaal, dat mij ten dienste stond,Ga naar voetnoot2) kon oordeelen, vertoonen beide bewerkingen onderling groote afwijkingen. Jofroi schijnt de volgorde van Philippus te hebben, en zijn vertaling gaat dan ook hoogstwaarschijnlijk op Philippus terug.Ga naar voetnoot3) Mogelijk is nu, dat Young voor het invlechten van zijn ‘exempelen’ geput heeft uit Jofroi (vgl. T.P.V., blz. 122, regel 8); maar dat hij bovendien een Latijnsche versie van het Sec. Sec. heeft gebruikt, lijkt mij op grond van de verschilpunten tusschen de twee vertalingen zeer waarschijnlijk. Young verzekert bovendien een enkele maal, dat hij uit het Latijn in 't Engelsch vertaalt (bij de gezondheidsleer bijv., T.P.V., blz. 236). Welke Latijnsche | |||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||
versie heeft hij nu gebruikt? Die van Philippus? Dan is 't wel toevallig, dat zijn volgorde van tractaten aan de A-redactie doet denken. Daar komt bij, dat zijn gezondheidsleer in omvang ongeveer met die van versie A overeenkomt, ze sluit met hetzelfde caput, dat in A slothoofdstuk is.Ga naar voetnoot1) Men ziet, hier is het verschil met de bekende Latijnsche hss. en dr. van Philippus' vertaling zoo aanzienlijk, dat niet alleen afwijking van de gewone tractatenvolgorde valt te constateeren, maar een zoodanige afwijking èn in volgorde èn in inhoud, dat de mogelijkheid van een derde Latijnsche versie, waarover hiervoor reeds even werd gesproken, allerminst uitgesloten schijnt. Het leek mij wenschelijk dit weinige materiaal aan te dragen voor hem, die zich in de toekomst geneigd voelt een onderzoek in te stellen naar de verschillende Latijnsche vertalingen. Natuurlijk zal die toekomstige onderzoeker zich ook dienen bezig te houden met de ± 200 hss. die Förster (Cntbl. VI, blz. 4 vlg.) van Philippus' vertaling vermeldt. Hij zal ongetwijfeld die lijst niet onbelangrijk kunnen uitbreiden, al is ze reeds vrij wat vollediger dan de opgaven bij Clarisse (H.d.H., blz. 9), en Knust (Jb. X). In 't Cntbl. (VI, blz. 218) komen reeds aanvullingen op Förster's lijst, terwijl deze zelf in zijn Scriptores Physiognomonici meerdere bijvoegt. Steele zegt,Ga naar voetnoot2) dat hij op het British Museum meer dan 30 hss. heeft geraadpleegd; Förster kent daarvan maar 20. De vele verschillende titels van de Latijnsche vertaling, waaronder er zijn, die ook voor geheel andere werken gelden,Ga naar voetnoot3) bemoeilijken een onderzoek in deze richting evenzeer als de omstandigheid, dat zoovele onderdeelen en uittreksels van het Sec. Sec. als zelfstandige werken voorkomen, dikwijls onder den naam van 't geheele werk. In Förster's lijst zijn dan ook meerdere onvolledige hss. opgenomen: als no. 62 vermeldt hij een hs. uit Leiden (Codex Vossianus Latinus no. 59), met de bijvoeging Excerptus; wat hierin van het Sec. Sec. gegeven wordt, verdient echter nauwelijks vermelding: het is de strategie (in den Parijschen druk fol. 52r.-55r., Proceres sunt addicio ... tot majus est signum), als aanhangsel achter het tractatus Vegetii de re militari.Ga naar voetnoot4) In ons land zijn, zoover mij bekend, 4 Latijnsche hss., allete Utrecht in 't bezit der Universiteitsbibliotheek.Ga naar voetnoot5) Een er van (no. 819)Ga naar voetnoot6) geeft het | |||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||
Sec. Sec. op fol. 83r.-98v. (met oude pagineering 1-16) onvolledig; midden in het caput de consiliariis (Par. druk, fol. 46r.) breekt het af; stellig zijn eenige bladen verloren gegaan. We vinden hier het Sec. Sec. in den uitgebreiden vorm, dien we reeds leerden kennen uit den Parijschen druk; dit is een veel voorkomend type, waaruit een heele reeks drukken zijn gesproten, die aanstonds ter sprake komen. De verkorte versie van Philippus' vertaling. Naast deze uitgebreide, onverkorte versie, die waarschijnlijk niet of weinig afwijkt van den oorspronkelijken vorm van Philippus' vertaling, bestaat een sterk verkorte, die eveneens in tal van hss. wordt aangetroffen. De hss. 317 en 318 geven hier een goed voorbeeld van.Ga naar voetnoot1) Ook deze verkorte versie vinden we in eenige drukken weer. Het kan zijn nut hebben dit laatste type een weinig nader te beschouwen, te meer daar, wat Förster meedeelt over de groepeering der hss. en drukken, van weinig beteekenis en soms onnauwkeurig is. Kenmerkend voor deze verkorte versie is het uitlaten van mystieke bespiegelingen en occulte wijsheid; blijkbaar heeft bij den maker er van een dergelijk principe gegolden als bij dien Franschen vertaler van Philippus voorzat, van wien in de inleiding, welke zeer verkort de prologen bevat, gezegd wordt: ‘Et depuis, par un venerable clerc il la esté translaté de latin en françois, mais non pas tou le livre, ainchois tout cequi est prouffitable à l'estat et gouvernement des princes. Et bien disoit Aristote que ses euvres ne sont pas faites pour monstrer à ung chascun: ainchoi doivent estre secretement gardées et leutes seulement devant les princes et grans seigneurs.’Ga naar voetnoot2) Is deze laatste zin te beschouwen als een poging om den ouden titel te willen redden, nu, na weglating van alle geheime wetenschap, die oude naam, Secretum Secretorum, zoo weinig meer bij het nieuwe karakter van het geschrift paste? Hoezeer het boek van aard is veranderd in de verkortende bewerking, moge een vergelijking van deze versie met de uitgebreide bewijzen; ik maak voor dit doel gebruik van een ouden druk van het Sec. Sec., aanwezig op de Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam, in Campbell's Annales beschreven onder no. 177. Deze druk toch is behoudens eenige zeer geringe afwijkingen volkomen gelijk aan de hss. 317 en 318.
Campbell 177, fol. 2r.: Incipit liber qui dicitur secreta secretorum qui liber tractat de regimine cuiuslibet hominis quem librum scripsit aristotilis ad alexandrum, discipulum suum. | |||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||
Hierop volgt een inhoudsopgave van 30 hoofdstukken, waarin cap. 23 ontbreekt: 1. De distinctione regum; 2. de modo expedendi; 3. de instructione circa bonam famam; 4. de abstinentia voluptatum; 5. qualiter se debet habere circa religiosos sapientes; 6. de prudentia et pietate regis; 7. de regali ornatu; 8. de castitate et continentia regis; 9. de modo regalis solacii; 10. de pietate regis; 11. de prudentia regis ante tempus famis; 12. qualiter rex debet promovere studia; 13. de conservatione contra aliqua pericula mortis; 14. qualiter rex debet cavere ab omnibus que deturpant animam; 15. documenta ad conservationem sanitatis; 16. que sunt agenda vel comedenda ad sanitatis conservationem; 17. qualiter debet se conservare post somnum; 18. de tempore exercitii et modo comedendi; 19. qualiter debet se continere post comestionem; 20. de 4 temporibus anni et proprietatibus eorum; 21. de conservatione caloris naturalis et que presunt et nocent corpori; 22.Ga naar voetnoot1) de electione boni vini et modo bibendi; 24. de his que corpus impinguant vel macerant; 25. quedam parabola intellectus rationalis; 26. de modo inquirendi consilium prudenter; 27. de modo probandi baiulos et alios subditos; 28. exemplum physionomiam utilem esse docens; 29. quomodo solo aspectu cognoscuntur mores hominum; 30. mores per dispositionem ventris; - explicit tabula. Fol. 3r. Incipit prologus illius qui transtulit librum istum de greco in latinum.Ga naar voetnoot2) Deze proloog is een bekortende samenvatting van Philippus' inleiding en die van Aristoteles, en eindigt met de briefwisseling van Aristoteles en Alexander over de onderworpen Perzen.Ga naar voetnoot3) Onmiddellijk hierop volgt het eerste hoofdstuk met: Reges sunt quatuor. Caput 1-14 geven dan, hier en daar een weinig verkort, denzelfden inhoud als Boek I en II (cap. 1-22) van den Parijschen druk. De voornaamste verschilpunten zijn:
Boek III. De gezondheidsleer (Parijsche druk, cap. 23-57; Campbell 177, cap. 15-25): | |||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||
Tot cap. 35 (Parijsche druk) is Campbell 177 hier en daar iets korter, daarna wordt heel wat uitgelaten: Van de 4 hoofdleden worden (in cap. 21) alleen hoofd en borst genoemd (bij vergissing staat er bij 't 2de lid weer capite, i. pl. v. pectore), zonder opsomming van medicijnen (‘remedium ad hoc docet medicina’); de oculis, de testiculis ontbreken dus geheel,Ga naar voetnoot1) eveneens het volgende caput (39), dat trouwens een herhaling is van 't slot van cap. 32 (vgl. blz. 10). De qualitatibus ciborum (cap. 40) is verkort opgenomen in cap. 21; ‘idem dicendum est de piscibus’ (begin cap. 41) heet het dan, maar van de visschen hooren we niets dan dezen zin;Ga naar voetnoot1) de aquis is ingekrompen tot eenige regels en hier eindigt cap. 21, dat ontstaan is uit cap. 33-42, Parijsche druk; cap. 22 en 24 zijn ongeveer gelijk aan cap. 43-44, en daarmee sluit Campbell 177de gezondheidsleer. Al wat nu in de uitgebreidere versie volgt tot cap. 64, dus 't slot van Boek III, Boek X(B), het Tractaat over de justitia, de inleidende capita van het boek over de raadgevers (IV(B), vgl. blz. 14), ontbreekt hier. Slechts één zin aan 't slot van cap. 24 herinnert aan Boek X.Ga naar voetnoot2) Cap. 25 is ongeveer gelijk aan cap. 64 (iets verkort). De capita over de 5 zinnen ontbreken. De inhoud van cap. 69-71 wordt verkort weergegeven in cap. 26-27 (in 26 't verhaal van den weverszoon en de twee koningszonen, in 27 zeer verkort de 15 ‘virtutes’, die een goed ‘baiulus’ behoort te bezitten (cap. 71); de diervergelijkingen ontbreken, eveneens het verhaal van den Jood en den Magiër. Over schrijvers, gezanten en onderdanen volgen nog eenige regels (cap. 72-75), waarna cap. 27 sluit met enkele strategische wenken (cap. 76-77). De drie laatste capita (28-30) geven de physiognomie van den Parijschen druk, een weinig verkort, en eindigen met den zin: Et hec sufficiant per nunc. - Fol. 22r. Finit liber de secretis secretorum aristotelis, de regimine sanitatis et de phisionomia cuislibet hominis.
De versie in hs. Utr. 206,Ga naar voetnoot3) het door Clarisse beschreven hs., dat evenals 317 en 318 oorspronkelijk aan de Reguliere monniken te Utrecht behoorden, wijkt van de beide laatste iets af, maar staat toch veel dichter bij de bovenbehandelde verkorte groep, dan bij de uitgebreide (Utr. 819); het eindigt aldus: explicit liber aristotelis de regimine principum abbreviatus secundum litteram licet fere immutus sit secundum sententiam. Het hs. is met een latere, slordige hand, blijkens de talrijke tusschen- en ondergeschreven regels, bijgewerkt naar een uitvoeriger | |||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
versie.Ga naar voetnoot1) Clarisse geeft (H.d.H., blz. 42) een inhoudsopgave van 43 capita, die deels overeenkomen met de hst. van 317 en 318. Hier hebben we dus een derde versie, waarvan ik niet weet, of ze veel voorkomt; er zullen er misschien meerdere zijn, die zich tusschen 317-318 eenerzijds en 819 anderzijds bewegen. Voor ons is nog van beteekenis de vraag, welk Latijnsche hs. de Middelnederlandsche vertaler kan hebben gebruikt. Want dat hij uit het Latijn heeft vertaald, mag, dunkt me, veilig worden aangenomen; niet allen omdat hij zelf verzekert: Verstaet dese word hier tehand, wat ic in latine vand (vs. 9-10), immers dat zou nog een gedachteloos, letterlijk vertalen van zijn (Fransch) voorbeeld kunnen zijn, maar vooral ook omdat zijn vertaling, ten minste wat de eerste tractaten betreft, zoo nauwkeurig met den Latijnschen text correspondeert, dat een tusschentrap uitgesloten schijnt. Bewijzen daarvan zullen bij den Middelnederlandschen text gegeven worden. Ik noem hier alleen een plaats, waar de dichter een Latijnsch woord uit zijn bron overneemt, om daarna een omschrijving van het begrip te geven in zijn taal: iusticia autem generat confidentiam vertaalt hij, vs. 245: van rechte coemt confidencia, gawire metten dietschen na, enz. Een hs. van de verkorte redactie is buiten twijfel niet gebruikt: in de Middelnederlandsche vertaling staat vrij wat, dat daarin niet voorkomt: o.a. vs. 691-730, dan de diervergelijkingen, het verhaal van den Jood en den Magiër enz. (zie de vorige bladzijde). Dat hij de versie, waaruit de Parijsche druk is voortgekomen, heeft gebruikt, acht ik mogelijk; hij heeft dan wel veel uitgelaten, maar daarvoor zijn misschien straks redenen te vinden; hier en daar bevat bovendien de text zelf wel een aanwijzing, dat hij bekort: bv. vs. 1555: Ende vele dinghen mochtic bescriven, die al omme gaen met viven, waar de Latijnsche bron juist met tal van voorbeelden nog de perfectie van het getal 5 doet uitkomen. Een meer positief resultaat is voorloopig, tenzij dan door een gelukkig toeval, niet te bereiken. Misschien wijst de volgende plaats, die mij een oogenblik aan een Fransche bron voor onze vertaling deed denken, de richting, waarin gezocht moet worden. In vs. 743-745 vraagt onze dichter:
Wie verhief wilen so scone
In die werelt die griexe crone,
Daerna rome, nu vrancrike?
waar het Latijn alleen heeft quid (andere lezing quis) sublimavit regnum Grecorum? Daerna rome, nu vrancrike is dus òf een zelfstandige invoeging van den vertaler, zooals hij wel meer, ofschoon niet dikwijls, iets invoegt, òf hij vond deze uitbreiding in zijn Latijnsche voorbeeld. Mogelijk is dan het door hem gebruikte manuscript door een Franschen ‘clerc’ gemaakt, die in | |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
Frankrijk zag gebeuren, wat oudtijds Griekenland te zien had gegeven, nl. (vs. 746): Clergie deet al sekerlike. Ik zeg mogelijk, immers dat ‘vrancrike’ uitstak boven alle andere Westersche staten in ‘clergie’, wisten ook de klerken in onze lage landen, dat Parijs de opvolgster van Athene en Rome is als moeder der wetenschappen, verzekeren ons tal van Middeleeuwsche geschriften; zoo, om een enkel te noemen L' Image du monde, dat zegt (Langlois, blz. 73): ‘Chevalerie et clergie ont passé d'Athènes à Rome, puis en France’, en daarop laat volgen een uitspraak, die ik hier ook aanhaal, omdat die in de Middelnederlandsche literatuur ook meermalen voorkomt en in de H.d.H. bijna in denzelfden vorm, nl.:
Chevalerie ensuit clergie
Partout ou plus est avancie ....
en even verder:
Se clergie s'en aloit
Chevalerie la suirroit.Ga naar voetnoot1)
Onze dichter verzekert - en zijn woorden zijn waarschijnlijk een zelfstandige uitbreiding van het Latijn - H.d.H., vs. 747-748: (Want) ridderscap ward nie verheven,
Clergie ne moester raet toe gheven.
Drukken. Förster onderscheidt bij de drukken twee groepen: een Duitsche en een Italiaansche. Tot de Duitsche groep brengt hij vijf verschillende uitgaven, waarbij twee gedeeltelijke: Italiaansche noemt hij zes, welke alle nà 1500 vallen. Ook hier is hij weer verre van volledig: R.A. Peddie in zijn Conspectus Incunabulorum geeft niet minder dan twaalf verschillende Latijnsche drukken vóór 1500, alle op één na sine loco et anno. Förster kent o.a. niet Campbell's Annales, waarin onder no. 175-177 drie oude drukken worden beschreven. Daarvan is no. 175 dezelfde druk, die Hain's Repert. bibliogr. ook vermeldt onder no. 1781. Campbell 177 kwam reeds bij de hss. ter sprake; en onder no. 176 beschrijft Campbell een druk, waarvan een exemplaar vroeger behoorde tot de collectie Vergauwen te Gent. In 1911 is dit op de veiling van Fred. Muller aangekocht voor de Bibliothèque Royale te Brussel. Ik heb deze drukken alle drie onder de oogen gehad: ze zijn ongetwijfeld zeer nauw verwant, daar ze slechts in kleinigheden hier en daar van elkaar afwijken. Hierbij valt nog te voegen een vierde druk (Hain 1782), door Förster, Cntbl. VI, blz. 15, beschreven. Deze vier, alle zeer oude drukken (vóór 1500), die de verkorte versie van hss. 317-318 geven,Ga naar voetnoot2) hebben de volgende gemeenschappelijke kenmerken: | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
1o. een index van 30 capita, waarin no. 23 ontbreekt; alleen Hain 1782 heeft een cap. 22 en 23: 22 de cognicione boni vini en 23 de modo bibendi moderate; de overige drie vatten deze twee samen als (22) de electione boni vini et modo bibendi en nummeren dan 't volgende hst. met 24; 2o. de verkorte voorrede, zooals die door F., Cntbl. VI, blz. 15 wordt gegeven; ook hier staat Hain 1782 op een punt tegenover de andere drie; Hain 1782 heeft nl. de lingua arabica in latinam; de andere eerst de lingua hebrayca, daarna de arabica ydeomate (vgl. hiervoor, blz. 62, noot 2). Verder komen twee van deze drukken voor in verbinding met het liber de instructione principum per quatuor partes secundum quatuor virtutes cardinalesGa naar voetnoot1) en met het breviloquium de philosophia sanctorum, nl. Campbell 175 en Hain 1782. Het is waarschijnlijk, dat Hain 1782, waarin een hst. 23 en de nog onbedorven lezing arabica voorkomt, van deze vier drukken de oudste is. Ook de uitgebreide (onverkorte) versie, waarvan het hs. Utr. 819 ons een voorbeeld gaf, komt meermalen in druk voor, o.a. in de Parijsche uitgave van 1520, die in dit werk reeds uitvoerig behandeld is. Förster brengt dien druk tot zijn Italiaansche groep. Hij gebruikt dien naam voor een zestal aan elkaar verwante drukken, waarvan de oudste is uitgegeven door den bekenden Aristotelischen philosoof en arts Alessandro Achillini uit Bologna (1463-1512). Karakteristiek voor deze groep is, dat het Sec. Sec. hier voorkomt als onderdeel van een opus septisegmentatum.Ga naar voetnoot2) - De door Kausler bij zijn uitgave der Heimelijkheid gebruikte druk (Hain 1779) staat veel dichter bij deze uitgebreide versie dan bij de verkorte. Förster brengt dezen druk bij de Duitsche groep, maar andere verwantschap dan dat zij evenals de overige onder die groep genoemde drukken uit een DuitscheGa naar voetnoot3) drukkerij stamt, vertoont deze uitgave in 74 hst. met de vier besproken verkorte drukken niet. Het komt mij juister voor de door Förster gemaakte onderscheiding te laten varen: evenals bij de hss. treden bij de drukken, voor zoover ze te mijner kennis kwamen, twee versies op den voorgrond: de uitge- | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
breide (onverkorte) en de korte (‘abbreviata’). Hain no. 1779 zal, zooals uit Kausler, Denkm. III blijkt, ongeveer overeenkomen met de onverkorte versie, maar geeft soms zeer bedorven lezingen.Ga naar voetnoot1) Ten slotte merk ik nog op, dat deze laatste druk in combinatie voorkomt met drie werkjes, die ook met Campbell 176 in één band gebonden voorkomen, nl. met het Regimen San. Sal., met de secretis mulierum van Albertus Magnus en het liber phisionomie van Michael Scotus. | |||||||||||||||||||
C. Vertalingen en Bewerkingen in moderne Talen.Wees het groote aantal Latijnsche hss. en drukken er reeds op, welk een opgang het Sec. Sec. in de wereld der ‘clerken’ heeft gemaakt, de talrijke vertalingen en bewerkingen in moderne talen geven eerst recht een begrip van de buitengewone populariteit, waarin zich het werk eenige eeuwen lang heeft mogen verheugen. Ze gaan, gelijk reeds is opgemerkt, bijna alle terug op Philippus' vertaling.Ga naar voetnoot2) Förster noemt verschillende Spaansche (Kastiliaansche, Katalonische, Valenciaansche, alle door Knust, Jb. X besproken), Fransche, Italiaansche, Duitsche, Engelsche, de Nederlandsche, zelfs een Cymbrische. Ook op dit terrein valt nog bijna alles te doen. Zoo schrijft Paul Meyer (Rom. XV, blz. 167): ‘Il en existe des traductions en diverses langues romanes; en français notammant on en connait plusieurs, soit en vers soit en prose, qui n'ont été jusqu' à ce jour ni étudiées ni même simplement distinguées les unes des autres. Il n'y a pas lieu de traiter incidemment ici un sujet qui fournirait facilement la matière d'une mémoire d'une certaine étendue’ enz. In de 30 jaar, die er verloopen zijn sedert dit werd geschreven, is er over de Fransche versies bij mijn weten niets van belang verschenen, en wat voor de Fransche geldt, geldt met één uitzondering voor de andere eveneens. Alleen aan de Duitsche is eenige belangstelling gewijd, eerst door Toischer,Ga naar voetnoot3) daarna door Georg Kriesten, die in zijn reeds genoemde dissertatie de resultaten van Toischer's arbeid aan kritiek onderwerpt. De tien van elkaar onafhankelijke bewerkingen, die Toischer meende te kunnen onderscheiden, worden door Kriesten teruggebracht tot zes, bij welke zes slechts drie volledige zijn. Voor het weinige, dat over de bewerkingen in andere talen bekend is, verwijs ik naar Förster's artikel, waarop ik eenige aanvullingen en verbeteringen kan geven: 1o. wat de Engelsche bewerkingen betreft, waarvan er misschien minstens 8 verschillende bestaan, prozaïsche en poëtische, is naast | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
Förster Steele te raadplegen. - Langen tijd gold het Sec. Sec. als een der voornaamste bronnen van John Gower's Confessio Amantis, Boek VII (bij Förster o.a., ook nog bij Gaster). Macaulay toont in zijn nieuwe uitgave van Gower's werk aan, dat hij aan het Sec. Sec. maar zeer weinig ontleent;Ga naar voetnoot1) 2o. voor de Fransche bewerkingen verwijs ik naar het zooeven genoemde artikel van P. Meyer in Rom. XV, waarbij hij in een ‘appendice’ kortelijks vijf hem bekende proza-versies aanduidt;Ga naar voetnoot2) van deze vijf zal die van Jofroi de Waterford de oudste zijn. Over Jofroi's vertaling, vooral merkwaardig om de vrije behandeling van den text, de vele uitweidingen en interpolaties, werd hiervoor (blz. 59) reeds gesproken. Een poëtische bewerking, nl. die van Pierre de Peckham (Pierre d'Abernun) wordt geanalyseerd door P. Héron (La légende d'Alexandre et d'Aristote, Rouen 1892).Ga naar voetnoot3) De Kon. Bibl. in den Haag bezit een Franschen druk, welke den verkorten Latijnschen text geeft. Deze druk wordt vermeld bij J. Holtrop, Catalogus librorum saec. XVo impressorum (Hagae Com. 1865), blz. 493, no. 911. Voor de drukken is natuurlijk in de eerste plaats Peddie te raadplegen, die niet minder dan 9 Fransche drukken vóór 1500 vermeldt; Förster kent maar één volledige. Zooals reeds werd opgemerkt heeft LĹe livre de maistre Aldebrandin met het Sec. Sec. niets te maken; 3o. wat de Iialiaansche vertalingen aangaat, is aan Förster's literatuur toe te voegen Romania XXVI, waarin A. Morel Fatio, blz. 74 vlg. een artikel wijdt aan een version napolitaine d'un texte catalan du Sec. Sec. en G. Cecioni Il Secretum Secretorum attribuito ad Aristotile e le sue redazioni volgari in Il Propugnatore, nuova serie (1889) blz. 72. Groot is het aantal vertalingen en bewerkingen, gemaakt voor, dikwijls in opdracht van vorstelijke personen, regeerders, die met het voorbeeld vanden grooten Alexander vooroogen, hun staatsmanswijsheid | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
uit dezelfde bron wenschten te putten, die Alexander zijn succes verzekerd had. Ik noem hier eenige, die ik bij Förster en Steele vermeld vond:
Met al deze voorbeelden voor oogen, die ongetwijfeld nog te vermeerderen zullen zijn, hoop ik in een volgend hoofdstuk aannemelijk te kunnen maken, dat ook de Middelnederlandsche vertaling oorspronkelijk bestemd is voor een regeerend vorst, en wel voor den jeugdigen Floris V, die in Maerlant zijn mentor vond, een mentor, die voor zijn landgenooten reeds het leven van Alexander den Grooten had vertaald, en nu diens staatsmanswijsheid als navolgenswaardig voorbeeld onder de oogen van zijn leerling wilde brengen. Uit de voorgaande bladzijden blijkt voldoende de populariteit van ons geschrift; ik ga daarom stilzwijgend voorbij de vele Middeleeuwsche werken, die in meerdere of mindere mate het Sec. Sec. hebben gebruikt of geëxcerpeerd. Dat het nog tot in de 18de eeuw bekend was en herdrukt werd, kan men lezen bij Knust, Jb. X, blz. 274; ik ga nu over tot de Middelnederlandsche vertaling. |
|